Aan de binnenhaven van Vollenhove ligt de Grote of Bovenkerk, eigenlijk St. Nicolaaskerk geheten ( 52°40'54.17"N  5°56'51.84"O).

Kapel en Romaanse kerk 1100 - 1175

Op vrijwel dezelfde plaats is rond het jaar 1100 al een kapel gebouwd, en in de loop van de 12e eeuw in etappes uitgebouwd tot parochiekerk. Het was een tufstenen kerk in de Romaanse stijl zoals bleek uit opgravingen door de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek in 1974, deels in en deels buiten de bestaande kerk. In de twaalfde eeuw beschikten de mensen die zich in de loop van de jaren rond het Oldehuis, het slot van de bisschop van Utrecht, gevestigd hadden over een zaalkerkje van 8 bij 5 meter én een aansluitend koor van 4 bij 4 m. De plaats Vollenhove wordt voor het eerst genoemd in 1132, ongetwijfeld hebben de inwoners van het snel groeiende stadje toen al een parochiekerk gehad, die oorspronkelijk gewijd was aan St. Margaretha. Nog in dezelfde eeuw scheidde de parochie zich af van die van Steenwijk, en kreeg een eigen pastoor. De oudste naam van deze St. Nicolaasparochie dateert uit 1207. In de loop der jaren werd dit kerkje steeds verder vergroot met een verlengd koor en zijbeuken. De fundamenten van veldkeien en resten tufsteen liggen onder de zuidelijke hal, de zijmuur en onder het grasveld tussen de zuidmuur en de binnenhaven.
De kapel heeft vast dienst gedaan voor de dienstmannen van Godfried van Rhenen, de bisschop van Utrecht, die er in 1165 een burcht liet bouwen. Rond deze burcht, die later werd uitgebreid en voorzien van een slotgracht, ontstond de plaats Vollenhove.

Huidige kerk 1450 - 1485

In de huidige vorm dateert de kerk uit het midden van de 15e eeuw (1450-1485).
De kerk is een zogenaamde tweebeukige hallenkerk, waarvan iedere beuk een 5/8 gesloten koor heeft. Beide hallen zijn even groot, plm. 45 m lang en 10 m breed. De noordhal is het eerst gebouwd en daarvan het hoge koor het allereerst: in de tijd voor de Hervorming moest het Heilige het eerst een onderdak hebben. 
 Tot nu toe is er geen bevredigend antwoord gevonden op de vraag waarom de beide hallen even groot zijn. Dit komt maar zelden voor bij kerkbouw. Regel is dat hal of het schip met hoofdkoor groter is dan de andere ruimten, zoals bijhallen of zijbeuken. Men heeft hier duidelijk van tevoren geweten welk gebouw er precies moest komen, een gebouw dat een goede afspiegeling was van de betekenis van Vollenhove in die tijd. De koorpartijen van beide beuken kwamen het eerst gereed tegen het einde van de 14e eeuw. Daarna begon men met de beide schepen, tot slot met de toren. Het gebouw werd ontworpen zonder de huidige toegangsportalen, zonder de huidige consistorie en zonder de huidige tongewelven. Deze werden echter vrij spoedig toegevoegd.

In de hoek tussen beide sluitingen bevindt zich een achtkantige toren, waarvan aan de oostkant een uitbouw, de zogenaamde gerfkamer (verouderde benaming voor sacristie), thans consistoriekamer.

Boven een rond raam van de consistoriekamer aan de oostelijke buitenmuur zijn twee stenen van rode zandsteen, waarop staat Anni en op de tweede D(omini) 5.56 met als vermoedelijke uitleg: 5 mei van het jaar des Heren '56. Bekend is, dat vóór de 15e eeuw soms geen eeuwcijfers voorkomen. Volgens overlevering is de kerk te Hasselt oorspronkelijk in 997 gesticht. Dan zou het hier 956 kunnen zijn. In de consistoriekamer hangt een plank, waarin dit opschrift is uitgebeiteld met moeilijk leesbare tekens. Deze tekens zouden een middeleeuwse weergave kunnen zijn van de letters C, M en B en het getal 56. Als dit juist is zijn er twee interpretaties mogelijk. De 3 letters kunnen de aanduiding zijn van de wijzen uit het oosten; Caspar, Melchior en Balthasar. Ze kunnen ook de afkorting zijn van de bede in het Latijn: 'Christus mansionem benedicat', Christus zegene dit huis (bron: Westra van Holthe).

Tegen de westzijde van de noordbeuk is een portaal (onderbouw van een toren?) met een traptoren aan de noordkant, terwijl aan de zuidzijde een kapel is (thans portaal).

Ten oosten van de kerk staat een klokkentoren, ook uit het laatste kwartaal der 15e eeuw, bestaande uit drie geledingen met spitsbogige nissen. De spits die de toren dekt heeft iets gedrongens. Bovenop prijkt een gesmeed ijzeren kruis uit dezelfde tijd. De geledingen zijn gescheiden door zandstenen waterlijsten.

Tegen de noordzijde is het voormalige raadhuis aangebouwd. Aan de zuidzijde is een rondbogige ingang in een spitsbogige nis. Aan de oostzijde in de onderste geleding een klein getralied venster. Omdat deze niet met de kerk is verbonden en een beperkte hoogte heeft, doet hij enigermate denken aan een klokkenhuis zoals op het Groningse platteland dikwijls wordt aangetroffen.

 

 De kerk door de jaren heen: interieur, verbouwingen, begraven etcetera

Bij het binnenkomen in de kerk treft ons de grote ruimte met de hoge pilaren. Over elke van beide beuken ligt een tongewelf, gedragen op schinkels (verbindingsstukken) in de vorm van een netgewelf. Tussen de beide beuken zijn spitse scheibogen op ronde zuilen. In de gerfkamer (sacristie / consistoriekamer) is een stenen kruisgewelf. In het zuidelijke portaal is een dergelijk gewelf weggebroken en vervangen door een houten zolder.

De kerk werd vóór 1488 hersteld. Of betreft het volgende de bouw daarvan?
Burgemeesters, Schepenen en Raad verklaarden op 15 oktober 1488 te zullen betalen in 1490 aan Gheerlich Woltersoen van Deventer een geldbedrag voor de door wijlen zijn vader Wolter eertijds aan de kerk en timmerlieden geleverde steen.

Van de oorspronkelijke muurschilderingen of fresco's is weinig bewaard gebleven. Bij de deur onder het orgel is nog een restant te zien en verder valt op het doek dat geschilderd is in de noordoosthoek van het hoge koor. Aan de drie haken en de roe is duidelijk te zien, dat men een afhangend doek wilde uitbeelden. Vermoedelijk vormde dat doek de achtergrond van een beeld van Sint Nicolaas, aan wie de kerk gewijd is. Vele plaatsen rond de voormalige Zuiderzee hebben deze beschermheilige (zeevaart, visserij).

De eerste predikant wordt in 1578 genoemd, terwijl in het jaar daarop ook de pastoor nog in functie blijkt te zijn: de overgang naar de hervorming is blijkbaar geleidelijk aan verlopen.
Na de reformatie, omstreeks 1580, werden de altaren afgebroken en de stenen gebruikt als grafzerken. Bij de restauratie van 1968-1977 werd de oude stenen altaartafel gemaakt tot hoofdtafel bij de viering van het Heilig Avondmaal. De wijdingskruisjes zijn nog te zien!Halverwege de preekstoel en het orgel is in de noordmuur het oorspronkelijke wijdingskruis van de bisschop nog te zien. Onder het orgel en bij de zij-ingang is het nisje voor het wijwaterbakje bewaard gebleven.
Op vijf houten borden in het koor, met vergulde letters op zwarte ondergrond, zijn de namen opgetekend van hen die vanaf 1578 Gods Woord in deze kerk hebben verkondigd. Van Ds S. Voltelen en Ds H. van der Poel zijn ook de grafzerken bewaard gebleven. Ds Voltelen is een voorvader van voormalig kardinaal Simonis. Ds Langius (1600-1619) was lid van de synode van Dordrecht. Er leven nog nakomelingen van hem in verschillende streken van het land.
De traktementen van de predikanten werden uit de inkomsten van de Geestelijke goederen betaald. De provincie betaalde 350 caroligulden als subsidie voor die predikantstraktementen. Zie o.a. vergadering van de Volle Stoel van 6 maart 1687 en van Ridderschap en Steden op 4 februari 1620. Het tweede bord noemt het traktement, dat de tweede predikant zal krijgen uit de opbrengst van de kloostergoederen. Die bron van inkomsten is nooit verhoogd. Enige jaren geleden heeft de regering al deze (rijks)traktementen afgekocht en de opbrengst is gestort in de pensioenkassen van de verschillende kerken, die belangstelling toonden voor die afkoop.

Voor de nodige reparatie der kerk werd op 4 september 1585 door de drost van Vollenhove, Jan Sloet, Johan van Echten (van Oldruitenborgh) en Henrick Hagen (van Hagensdorp) voor hen zelf, de adel, de drie kerspelen Leeuwte, Barspijk en Cuynderdijk en het stadsbestuur geld geleend van Ricolt Derxen.

Drost, edellieden en regering van Vollenhove verzochten op 21 juli 1598 aan Kampen om een nieuw glas in de kerk te Vollenhove op de oude plaats, daar de kerkglazen door de oorlog geheel vernield waren. De Drost Jan Sloet (de Jonge) ondersteunde dit verzoek. Het was vroeger een teken van goede nabuurschap als een kerkbestuur aan steden, overheidspersonen enz. verzocht een glas met haar of zijn wapen in de kerkramen te mogen plaatsen. De kosten kwamen voor rekening van de gevraagde. Dit gebruik nam een dergelijke vorm aan, dat men zulke glazen in de kerkramen plaatste zonder voorkennis van hen wier glas daarin werd geplaatst, zodat de regering van Kampen op 29 augustus 1622 daaraan paal en perk stelde. Mochten er nog zulke glazen aanwezig zijn geweest dan zullen die in de tijd van Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap, toen men zich zelfs niet ontzag de wapens van de grafzerken af te bikken, wel verdwenen zijn.

Uit de 17e eeuw stammen enkele avondmaalsbekers die nu nog in het bezit van de kerk zijn. Daarop onder andere de wapens enkele edelen uit die tijd, zoals van Isselmuden en Hagen. Een andere met het omschrift "Dese Beker hefft de Edele En Erentrijcke Joffrouwe Johanna Sloot Weduwe Van der Merck De Kerck Van Vollenhoe Tot Een Gedachtenis Gegeven". In vier cartouches de wapens Sloet, de Vos van Steenwijk, van der Marck en Utenham.

Schepenen en Raad stelden op 29 december 1625 een ordonnantie vast betreffende het salaris van de doodgraver. Uit de vergadering van Schepenen en Raden van 29 november 1773 valt op te maken dat de benoeming van doodgravers aan dat college was voorbehouden.

Bij de benoeming van schoolmeesters werd hun tevens opgedragen het voorzingen en lezen van een paar kapittels uit de bijbel voor de preek. De Volle Stoel stelde op 10 februari 1625 Willem Arriens aan tot schoolmeester en hij moest 's zondags voor de preek in de kerk enige kapittelen voorlezen. Het is nog niet zo lang geleden dat dit is afgeschaft.

Voor het luiden van de klok moest door de nabestaanden een zeker recht betaald worden. De Volle Stoel besloot op 12 juli 1627 voor het luiden met de grote klok (die voor enige weken hergoten was) bij een begrafenis een recht te heffen, welk recht op 1 oktober met medewerking van de kerkmeester van 't Land werd gewijzigd. Op 4 juni 1627 werd besloten 300 caroligulden voor een jaar op te nemen voor de kosten van dat hergieten.

In 1642 werd de helft van de noordkant van de kerk hersteld, waarvan de kosten geraamd werden op 1000 caroligulden. Een voor die tijd hoog bedrag! Vervolgens werd alweer in mei 1644 tot herstel van de kerk 600 caroligulden van de provisoren van de armen geleend en beloofd, dat over een jaar door de stad en de kerspelen dit bedrag weer opgebracht zou worden. Reeds in november 1652 was men van oordeel dat de kerk opnieuw hersteld moest worden. In 1654 werd de zuidzijde onder handen genomen. Gesproken wordt over leien, hout, eiken of vuren, en hoeveel pannen benodigd zullen zijn.

Met toestemming van de kerkmeesters had de Gezworen Meente van de stad op eigen kosten een gestoelte in de kerk laten plaatsen, dat door anderen gebruikt werd. De Drost, Schepenen en Raad verboden dat op 16 Juni 1649.

In 1671 werden de rechten voor het openen van een graf voor het hoge en beneden of lage koor verhoogd, als ook het luiden van de grote, tweede of middelste en kleinste klok.

In 1674 werd op een vergadering van de Volle Stoel gesproken over het witten en pleisteren van de kerk. Er werd een begroting van kosten voor het effenen van de vloeren van de kerk gemaakt en aangegeven werd waaruit de kosten bestreden zouden worden, zoals een collecte, een recht van de banken in de kerk enz. De ingezetenen van het land van Vollenhove wensten daaraan niet te voldoen. In dat jaar werd ook besloten op iedere zerk een nummer te houwen.

Het orgel is gemaakt in 1686 door Apolonius Bosch, orgelmaker te Amsterdam (zie ook verderop). In de vergadering van de Volle Stoel van 6 maart 1687 werd aangesteld tot organist van het tegenwoordige orgel Jan Herman Franssen op een tractement van 200 caroligulden dat door de Heren van de Ridderschap zal worden betaald boven zijn huishuur die door de magistraat, met goedkeuring van de meente, zal worden betaald. In 1705 werd de toen nieuw te beroepen organist ook opgedragen het orgel, indien hij het kan, schoon te maken en te herstellen.

Tussen 1690 en 1693 werd door het College van de Volle Stoel op verzoek van de gemeenslieden besloten de twee banken waar de gemeenslieden in hebben gezeten te verplaatsen naar de plek waar tegenwoordig de jongens van het Weeshuis zijn gezeten. De twee overige banken zullen op hun oude plaats blijven staan en alleen gebruikt mogen worden door de oude en nieuwe volmachten van Barsbeek en de Leeuwte en de Gezworenen.

Het gelijkmaken van de vloer van de kerk in 1674 was zeker niet afdoende, want in 1732 werd hierover weer gesproken en dit aanbesteed en een register van de graven en kelders opgemaakt, dat is opgenomen in het notulenboek van de Volle Stoel.
Een register van 1791 bevindt zich in het stadsarchief.

Op 4 december 1774 werd te Vollenhove de nieuwe psalmberijming ingevoerd en op 13 oktober van dat jaar werd door de Volle Stoel de kerkmeester gemachtigd om voor de predikanten een nieuwe bijbel in folio met de volle kanttekeningen en koperen krappen aan te schaffen. Verder twee psalmboeken in quarto, één voor de preekstoel en één voor de voorzanger op de lessenaar. Dan de nieuwe rijmpsalmen in de bijbel laten inbinden in de zitbank van de predikanten liggende. De oude bijbel, die nu op de preekstoel ligt, kan naar het Armhuis worden gebracht tot stichting der jeugd.

De Bataafse revolutie was onder andere een beweging tegen de adel. Daarom zijn uit vele grafzerken in die tijd de familiewapens weggehakt.
Er worden wapenborden vermeld betreffende het geslacht van Isselmuden, die vroeger in de kerk hingen. In de Franse tijd van vrijheid, gelijkheid en broederschap besloten erfgenamen en goedsheren van de drie karspelen, die beweerden dat aan hun het bestuur van de kerk toekwam, dat alle wapenborden in de Grote kerk - zodra doenlijk - zullen moeten worden weggenomen en wordt de uitvoering daarvan aan een commissie uit hun midden overgelaten.
Over de banken van de Ridderschap en de advocaten- en procureursbanken was verschil van mening ontstaan, maar de Municipaliteit en Gecommitteerden besloten op 26 januari 1789 niet te gaan procederen voor de gelibelleerde deducenten beginnen.

Het stoven zetten in de banken werd wat te duur, zodat door het stadsbestuur op 2 januari 1798 besloten werd dat voor de Municipaliteit niet langer stoven zouden worden gezet en daarvan zou kennis worden gegeven aan de stovenzetsters.

Over banken en gestoelten werd nog heel wat vergaderd. In het archief der Kerkvoogdij zijn daarover gegevens uit o.a. de jaren 1804, 1810, 1827 en 1828.

Op 30 december 1848 werd besloten de lichtkronen als oud koper te verkopen.

Tot de restauratie van omstreeks 1860 hing de oude preekstoel aan de pilaar bij de eerste bank (ouderlingenbank). Toen was in Den Haag de huidige neogotische preekstoel beschikbaar en ging die de oude vervangen. Hij kreeg toen een plaats tegen de noordmuur. Vanaf dat moment kon men niet meer zeggen: in Vollenhove kun je vanaf de preekstoel de (Zuider)zee zien. De hoofdingang van de kerk werd verplaatst naar de oostmuur, aan het Kerkplein. Dat is inmiddels weer teruggedraaid. De ridderschapsbanken kregen in dit jaar ook een andere plek. De fraaie grafzerk van Jan Sloet de Jonge (1550-1612), die in de periode van de Revolutie (1795) was omgedraaid om vernieling te voorkomen, werd rechtop tegen de zijgevel geplaatst.

In 1867 is in een van de nissen op het hoge koor een gedenkplaat ingemetseld over het overlijden van bisschop Rudolf van Diepholt in Vollenhove in 1455. Het is een zeskantige steen met zijn wapen in het midden, op het wapen van het bisdom van Utrecht (een kruis). Het randschrift vermeldt, dat zijn ingewanden in Vollenhove rusten en zijn lijk in Utrecht begraven is (zie tekening in Rijksarchief te Zwolle). Het verhaal gaat, dat zijn hart in een zilveren kistje was geplaatst - maar dat kistje is nooit gevonden, mogelijk bij het verplaatsen van de plaat van de vloer op het koor naar de wand.

Op 21 juli 1904 vond het huwelijk plaats van de hofdame van Koningin Wilhelmina, C. E. B. barones Sloet van Marxveld (eigenlijk Oldruitenborgh) met Jhr. Dr. W. F. Roëll. Er is een marmeren gedenksteentje in de muur ter herinnering aan het bijwonen van H.M. de Koningin en Z.K.H. de Prins der Nederlanden van dit huwelijk.

In 1923 diende de verdieping van het zuidelijke portaal tot duivenzolder.

Onder de vrijstaande toren was vroeger de gevangenis. In december 1953 werd deze vroegere arrestantencel ingericht als wachtlokaal voor autobusreizigers (de bussen van het openbaar vervoer reden toen nog door de stad, dat duurde tot plm. 1964). De ruimte is nu in gebruik bij restaurant Seidel, dat in het vroegere raadhuis is gevestigd.

Bij de restauratie van de kerk van 1968-1977 werd de oude stenen altaartafel gemaakt tot hoofdtafel bij de viering van het Heilig Avondmaal. De wijdingskruisjes zijn nog te zien! Er werd een doopvont gemaakt uit de amandelvijzel van de voormalige Bakkerij Van Doesburg in de Kerkstraat.

De huidige kerk dateert uit de 15e eeuw, maar daarvoor was er ook al een kerk. In de huidige kerk konden daar geen sporen van worden aangetroffen.
Om het raadsel op te lossen werd er in 1971 al gegraven in de grafkelders in beide koorpartijen, waarbij een keienbestrating werd aangetroffen op een diepte van 1 m 80 onder de vloer.
Eind 1973 waren de restauratiewerkzaamheden zover, dat men de opgravingen kon uitbreiden tot de hele kerk, en het bleek dat men zelfs daarbuiten moest graven.
Opgravingsleider was Van Pernis van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, die in 1968 ook al op het Fort naar overblijfselen van het Oldehuys had gezocht.
Op 22 maart 1974 werd het werk afgesloten. Naast de funderingen, die op tekeningen werden vastgelegd en vervolgens weer met zand bedekt, werden nog enkele botten en schedels en slechts wat aardewerkscherven uit de 11e eeuw gevonden.

Grafzerken

Eind maart 1991 werd bij graafwerkzaamheden aan de binnenhaven van Vollenhove een bijzondere grafsteen gevonden. De steen lag in het talud van de haven wand op een diepte van circa 1 meter onder het maaiveld ter hoogte van het zuidportaal van de St. Nicolaaskerk. De steen bleek van Bentheimer zandsteen te zijn een steensoort welke tot voor kort in enkele groeven bij Bentheim en Gildehaus werd gewonnen, vlak over de grens bij Oldenzaal. Het is een geelachtig-witte zandsteen, waarin soms ook roze banen voorkomen. De trapeziumvormige steen (breedte aan het hoofdeinde 74 cm, aan het voeteneinde 58 cm, bij een lengte van 192 cm) beeldt in vlak reliëf een menselijke figuur in frontaanzicht uit, met de voeten - op de voor deze stenen karakteristieke wijze - buitenwaarts gericht. Boven deze figuur is in een afzonderlijk veld een kleinere, liggende figuur uitgebeeld (de ziel van de overledene voorstellende of een engel die de ziel naar de hemel begeleidt?). De handen van de menselijke figuur zijn niet te onderscheiden.
De datering van de steen op eind 12e, begin 13e eeuw is zeer goed mogelijk gezien de opgravingen in en om de St. Nicolaaskerk in 1974, waarbij de fundamenten van een vroeg-12e eeuwse tufstenen kerk tevoorschijn kwamen. Bovendien lag naast de kerk een kasteel van de bisschop van Utrecht, waarvan de eerste vermelding uit 1168 dateert (Halbertsma). Want voor de aanschaf van deze grafsteen dienen we toch wel in de richting van een adellijk persoon of de familie van een hoge geestelijke te zoeken. Door het vereiste vakmanschap, het risico van breuk tijdens het transport en de kosten van vervoer moeten het vrij dure stenen zijn geweest, die beslist niet voor iedereen betaalbaar waren. Gezien de trapeziumvorm gaat het hier mogelijk om een sarcofaagdeksel, zoals die ook wel in Drenthe zijn aangetroffen. Bij de Wallfahrtskirche in Wietmarschen, tussen Bentheim en Lingen, staan enkele van dergelijke sarcofagen - maar dan zonder deksel. Zie ook het artikel Varen met zandsteen, waarin ook dit Romaanse sarcofaagdeksel wordt besproken en gedateerd in de periode 1000-1085.

De zerken, die nu op het hoge koor liggen, zijn voor een deel afkomstig uit de overige ruimte van de kerk. Ze zijn uit de jaren 1505, 1523, 1586 en 1597 en uit de 17e en 18e eeuw. Bij de laatste restauratie heeft men verschillende zerken niet teruggeplaatst in de kerk omdat ze zo zwaar waren en bovendien te dik voor de vloerverwarming: ze liggen nu aan de noordkant van de kerk tussen noordmuur en de grote kei.

Tot plm. 1820 kon elk zich laten begraven in de kerk. De familie kon een zerk plaatsen of een kleinere steen met de naam. Bij de restauratie heeft men vele van die stenen op het hoge koor geplaatst. Daaronder is nu de ruimte voor de verwarmingsinstallatie. Voorheen waren daar de graven en de grafkelders van de bewoners van de havezaten, waarvan Vollenhove Stad en Ambt er vele telden.

De Franse revolutie was o.a. een beweging tegen de adel. Daarom zijn uit vele zerken de familiewapens weggehakt. De zerk van de Drost van het land van Vollenhove en kastelein van de heerlijkheid Kuinre Johan Sloet en zijn vrouw Florentina van Buckhorst is geplaatst tegen de zuidmuur van het lage koor. In een gids van Steenwijk en omgeving uit 1909 staat te lezen, dat deze zerk in de Franse tijd gespaard is gebleven, doordat men hem gedurende 12 jaren in een schuur wist te verbergen, nadat men hem eerst ondersteboven op het graf had gelegd.
In 1874 heeft men deze zerk tegen de muur geplaatst. In de "Navorscher" van dat jaar werd gevraagd welke kleuren enige der daar op voorkomende geslachten voeren in hun wapen, omdat men ze wilde "opschilderen".

Ook onder het lage koor waren nog enige kelders, zoals van de burgemeestersfamilie De la Planque en de adellijke familie Van Dordt. Deze kelders zijn nu gevuld met zand. Het gebruiken van de kerk voor begravingen maakt het begrijpelijk dat er pas laat banken geplaatst zijn. Er was een zogenaamde regeringsbank die aanvankelijk stond waar nu de preekstoel staat. Bij de restauratie van omstreeks 1860 verplaatste men de bank naar de treden van het hoge koor om die ruimte af te sluiten. Nu is die koorruimte weer open en staan de "kasten" in de zuidhal om daar een uitgang te camoufleren.

Het orgel

Het orgel is gemaakt in 1686 door Apolonius Bosch, orgelmaker te Amsterdam.
Deze orgelmaker werkte zowel in de zuidelijke als in de westelijke Nederlanden meer dan eens samen met de Vlaamse orgelmaker Nicolaes van Haegen (ca.1629-1684). Het is dan ook niet verwonderlijk, dat we bij Bosch belangrijke Vlaamse invloeden terugvinden, bijvoorbeeld de wijze van constructie en mensuren van de nog bestaande windlade van het Hoofdwerk. Van Bosch is niet erg veel bekend. Men weet, dat hij vanwege zijn Lutherse gezindte in verschillende Lutherse Kerken gewerkt heeft.
Op het front van het orgel staat op koperen banden Anno 1686. Een gedenkbord in vergulde letters op zwart hangt op het hoge koor. Op het gedenkbord staan dichtregels.

Het orgel in Vollenhove is gebouwd als tweeklaviers werk, Hoofdwerk en Rugwerk met ongeveer 20 stemmen en aangehangen Pedaal. Het originele bestek is helaas nooit teruggevonden en de bouwdatum en de naam van de orgelmaker ontlenen we dan ook respectievelijk aan een opschrift in de orgelkas en een opschrift in de Kerk.

In 1720 moeten er blijkens een opschrift in het Rugwerk tamelijk omvangrijke werkzaamheden hebben plaatsgevonden door   orgelmaker Franz Caspar Schnitger, broer van de beroemde Arp Schnitger die veel in Duitsland en Noord-Nederland werkte. Deze verving van het Rugwerk de windlade en enkele registers, terwijl hij ook de Dispositie van het Hoofdwerk enigszins wijzigde.

In het in 1774 verschenen boek van de bekende orgelbeschrijver Joachim Hess "Dispositien der merkwaardigste Kerkorgelen" wordt het orgel alleen vermeld zonder verdere bijzonderheden.

In 1807 werden het klavier en de blaasbalken enzovoort door de orgelmaker H. Freytag te Groningen hersteld. Op 29 juni 1807 ontving hij deze opdracht. De kosten beliepen f 1880.
Of er nadien tot de eerste uit bestek bekende werkzaamheden door deze orgelmaker nog wijzigingen van enig belang zijn doorgevoerd valt niet met zekerheid vast te stellen maar is vrij onwaarschijnlijk.

Een handschrift van Joachim Hess uit omstreeks 1815 vermeldt een Dispositie, die dezelfde is als het contract met Freytag vermeldt. Overigens zijn de werkzaamheden van Freytag grotendeels tot technische zaken beperkt gebleven.

Na Freytag is er ongetwijfeld nog aan het orgel gewerkt: in ieder geval de voormalige Spitsquint 3' van het Hoofdwerk moet uit de tijd rond 1830-1840 stammen.

Een zeer belangrijke ingreep verrichte in 1860 de orgelmaker Van Loo uit Kampen. Deze breidde namelijk het orgel uit met een vrij Pedaal waartoe hij aan weerszijden van de oorspronkelijke Hoofdwerkkas twee Pedaaltorens bouwde. Aan het bestaande orgel heeft Van Loo weinig gedaan, hetgeen blijkt uit het contract en bovendien uit de Dispositie, zoals die voorkomt in de Dispositieverzameling van M. H. van 't Kruys, verschenen in 1888. Deze wijkt namelijk slechts op twee plaatsen wezenlijk af van die van Freytag, terwijl de Mixtuur van het Hoofdwerk bij Van 't Kruys nog slechts 2-4 sterk is (bij Freytag 4-5-6 sterk).
Na Van Loo1s werkzaamheden, tussen 1888 en het tijdstip van demontage van het orgel zijn nog drie registers van het Rugwerk verdwenen, kwam in plaats van de Hoofdwerk Cymbel een oude(!) Fluit 2' en verdween het pijpwerk van de Vox Humana 8'.

Bij de restauratie bleek het al spoedig onmogelijk om exact vast te stellen hoe de ontwikkelingsgang van het orgel zich in alle details voltrokken heeft. Na uitvoerige beraadslaging tussen orgelmakers, Rijksorgeladviseur en de adviseur van de Kerkvoogdij werd besloten het orgel te restaureren naar de toestand van 1720, na de werkzaamheden van Schnitger, met dien verstande dat de Pedaaluitbreiding door Van Loo gehandhaafd werd. Tevens kwam uit de onderzoeken naar voren, dat het alle voorkeur verdiende de oorspronkelijke toonhoogte van Bosch, die ook Schnitger nog gehandhaafd heeft te herstellen door verlengen en opschuiven van het oude pijpwerk. Er moesten uiteraard ook enkele stemmen nieuw bijgemaakt worden naar oud voorbeeld zoals het elders beschreven dispositieoverzicht laat zien, terwijl de Bourdon 16' van het Hoofdwerk zijn oorspronkelijke gedaante van Bourdon 8' terugkreeg en de Roerfluit 8' van hetzelfde werk kwam te vervallen.
De restauratie van dit waardevolle orgel werd uitgevoerd door de Fa. Gebr. van Vulpen te Utrecht.
Na minutieus onderzoek naar de kleuren die in de naden van de orgelkas aangetroffen werden is het orgel geschilderd door Schildersbedrijf H. Roebers te Vollenhove.

Recht boven de organist kijken drie houten engeltjes op hem neer. De twee buitenste hebben een druiventros op het hoofd als symbool van overvloed, de middelste een roos als symbool van de liefde.