Stijntje ElferingStijntje Elfring voor haar kamer

Stijntje Oldenhof-Elfring (1844-1941) was ruim 75 jaar kerk- en schoolschoonmaakster van ‘Tabitha’, de brei-, naai- en bewaarschool aan de Bentstraat en stovenzetster in de Grote of St. Nicolaaskerk.

Toen zij dit 75 jaar gedaan had, kreeg ze een koninklijk lintje, de eremedaille van de Orde van Oranje-Nassau in brons. Dat was op 28 augustus 1934, ze was toen al bijna 90 jaar. Ze deed dat werk als stovenzetster dus al sinds 1859. In 1869, het oprichtingsjaar van Tabitha, trouwde ze. Haar man Christoffel (1843-1883), visser, kwam op 25-5-1859 van Schokland naar Vollenhove, met zijn vader ‘Berend de Wever’ en zijn moeder. Haar vader Herman (1800-1852) kwam uit het Duitse dorpje Schale, zo’n 30 km zuidwest van Lingen. Hij  trouwde hier als boerenknecht in 1832 met Geesjen Lassche uit de Leeuwte, haar voorgeslacht kwam van Beulake. Vermoedelijk was Herman, zoals vele andere ‘poepen’ (Buben) in die tijd, een seizoensarbeider in het veen. Stijntje’s broer Lambert Elfring (1833-1918) was landbouwer, die vanaf 1866 in het toen nieuwe stadsboerderijtje woonde dat wij kennen als dat van ‘Wimpien de keuter’ in de Bisschopstraat.

Stijntje werd al op haar 39ste weduwe en moest toen alleen de kost verdienen voor haar vier kinderen Berend (13 jaar oud), Geesje (10), Hendrik (7) en Arend (4). De drie zoons werden allen visser. Hendrik trouwde in 1905 met Jentje de Olde, van hun kleindochters Hélène en Jenneke Oldenhof kreeg ik de gegevens en de foto’s voor dit verhaal.

Stijntje, of Stiene zoals ze werd genoemd,  woonde als weduwe op het adres Bentstraat 143, boven de Nutsbewaarschool, samen met de ‘schoolbewaarster’. Ze werd dakloos door de brand in 1913 waarbij het oude gebouw met de beide woningen werd verwoest. Zij kon toen een kamer huren bij Teunis Schuurman, bijgenaamd ‘de grote buter’, en diens tweede vrouw Lena de Oude, op het adres Haven 248.

Stijntje Elfring op haar werkplek: de Grote of St. Nicolaaskerk in VollenhoveStijntje in de Grote Kerk

Ze stond te boek als ‘werkster’ tot januari 1936 (ze was toen al 92!), o.a. dienstbode op het adres Kerkstraat 33k. Kleindochter Jenneke vertelde, dat de familie toen al moest inspringen: het werk in de kerk was de laatste jaren voor haar moeilijk, op hoge leeftijd, en zij kreeg daarbij hulp van familieleden, vooral schoondochter Zwaantje Oldenhof-Schuurman (1909-2003), kleindochter van haar huurbaas (tot 1927) Teunis Schuurman. Maar zelfs Jenneke moest helpen, en herinnert zich dat er begin jaren 1950 nog steeds twee stoven onder de stoelen van de predikantsvrouwen Wolgen en Bieshaar gezet moesten worden.

fragment uit de officiële benoemingFragment uit de officiële toekenning van de Koningin

In 1934 haalde Stijntje de krant, bij haar jubileum. Toen werden ook de hierbij geplaatste foto’s gemaakt: in de kerken en voor haar woning. Kleinzoon Leendert Oldenhof (1908-1975) - hij was onderwijzer – maakte het volgende gedicht: ‘Zij werkte in de kerk en kuiste vloer en banken. -Het was haar nooit teveel, zij deed het zonder meer - haar simpel werk gaf niet veel stof tot danken, - toch dankte ze iedere dag haar God en Heer. - En toen zij vijfenzeventig jaar veel herders had zien komen - en gaan, stond zij nog kaarsrecht overend - en ieder zei: Wie had dat kunnen dromen, - en Stiene zei: Och kiend dat ben ik zo gewend. - De burgemeester kwam, een man van hoge standen - met bronzen penning en veel woorden die zij niet verstond.  - Zij nam het "eermetaal" in haar vereelte handen, - ze wou wat zeggen, maar ze hield maar mooi haar mond. - Toch uit Gods hemel zongen engelenkoren - een lied van Hem die ook haar moeiten droeg. -  Zij hoorde een stem: Gij moet mij toebehoren, - ge had niet veel, maar Mijn Gena is U genoeg.’

In februari 1941 overleed Stijntje. Vlak daarvoor kwam ze nog op de foto met haar achterkleinkind Henk Oldenhof, zoon van Leendert, geboren  op 12 oktober 1940.

afgebroken woningen aan de Haven. Rechts woonde Stijntje.

Teunis Schuurman (1843-1927), zeilmaker en taander, Haven 248 (dat was later 11) hertrouwde in 1886 met Lena de Oude (1849-1927). Van haar is bekend dat ze zo lief was voor de kinderen. Het huis (rechts op de foto) was niet alleen breed, maar ook erg lang en had verschillende kleinere kamertjes aan de zijkant met een eigen ingang. Toen Hélène daar eens met haar moeder achterom liep zei ze "Het is hier altied net as der gien ende an kump".

Stijntje met achterkleinkind

Hoe kwam Stijntje terecht in het huis van ‘de grote buter’? Vermoedelijk was dit wat we nu een ‘win-win-situatie’ noemen. Teunis Schuurman kon haar niet missen vanwege het schoonmaken van de kerk nadat hij daar, op het hoge koor, zijn zeilen had gesneden. Die werden dan vervolgens getaand in zijn achterhuis. Dat huis ging van Teunis in eigendom over naar zijn oudste zoon Hendrik (1867-1942) getrouwd met Hendrikje Stoffels Leeuw (1869-1943) – zij staat op de foto in de deuropening van hun huis -; van Hendrik naar zijn dochter Henriëtta (1906-1989) getrouwd met turfschippersknecht / brandstoffenhandelaar Frederik Lassche (1904-1946); van Henriëtta (‘zwarte’ Jet) naar haar zoon Harm (Lassche). Gerrie, de weduwe van Harm, was de laatste bewoonster voordat het enkele jaren geleden werd afgebroken, evenals het huis links er naast, ooit van ‘Lieve Tijm’ de Boer en daarnaast van ‘Oortien’ en ‘Kuissien’ Bos. Er staat nu een appartementencomplex met de naam ‘het Nijehuis’ (waarvan de naam een knipoog is naar het Oldehuis).