In het pand aan het Kerkplein 15 was vanaf 1793 een zogeheten Franse school gevestigd. De behoefte aan Franstalig onderwijs ontstond door de aanwezigheid van landadel op de havezaten in en om Vollenhove.

Vermoedelijk werd er in de 18e eeuw al particulier lesgegeven in het Frans. In 1748 woonde er bijvoorbeeld aan het Kerkplein een mademoiselle Louise Vite. ‘Mademoiselle’ is letterlijk juffrouw, en de gebezigde term in die tijd voor een lerares Frans.

detail kadasterkaart 1832 met Franse schoolIn 1782 werd in de vergadering van de Volle Stoel voorgesteld, na te gaan of er geld genoeg aanwezig was om een Franse school op te richten. Er werd een commissie ingesteld die al in september rapport uitbracht. Kennelijk was het resultaat negatief want het duurde tot 1790 voor er f 200 per jaar beschikbaar kwam. Het was toen het begin van de ‘Franse tijd’, dus nu sloeg men de handen ineen, zowel het stadsbestuur als de adel "wegens het grote nut, hetgeen hieruit voor de goede educatie der jeugd noodzakelijk zal moeten voortvloeien". In 1791 kon men een huis kopen, het Lemkerhuis, voorheen bewoond door burgemeester Paulus Bernard (1704-1791). Ook plaatste men advertenties voor een ‘bekwame mademoiselle’, haar jaarloon inclusief woning zou f 400 zijn. In 1793 werd de keuken en het achterhuis verbouwd. Aangenomen werd vermoedelijk juffrouw Le Comte, want zij kreeg in 1807 als zodanig een vrije zitplaats in de Grote Kerk. In 1811 wilde men het personeel uitbreiden, er werd toen gesproken over de ‘mademoisellen’ dus waren er kennelijk al minstens twee – maar men wilde ook een man erbij. De Zwolsche Courant van 2 juli 1811 bevatte vervolgens een oproep voor een onderwijzer aan de Franse stadsschool, die tenminste de tweede rang in de Franse en Hollandse taal moest hebben. Het traktement zou zijn f 400 vast en f 300 aan schoolgeld van de leerlingen. Bovendien een vrij huis en hof, geschikt om kostschool te houden.

François de Zoete (1767-1854) uit Amsterdam werd in 1812 tot Franse schoolonderwijzer aangesteld. Door de gemeenteraad werd in dat jaar een reglement vastgesteld, dat in 1815 herzien werd. Tevens werd een tarief voor het schoolgeld vastgesteld. 

In 1815 stond in de krant dat de post van Franse kostschoolhouder vacant was. Kennelijk was men overgegaan tot het model waarbij ook leerlingen van buiten Vollenhove er onderwijs konden volgen. Het liefst wilde men een getrouwde man, met een echtgenote die in staat zou zijn handwerkles te geven. Overigens moest hij niet alleen les geven in Frans, Engels, Duits en Nederlands maar ook in geografie en rekenen.

Aangenomen werd Adrianus Hoen (Elburg 1794 – Raalte 1856). Zijn oudste zoon Adrianus werd in oktober 1817 in Vollenhove geboren. Hij kreeg er nog twee kinderen, en nog twee in Hattem. Hoen was bij zijn komst 21, dat lijkt mij vrij jong voor een kostschoolhouder!

Hoen timmerde behoorlijk aan de weg. In de kranten werd elk jaar in juni uitgebreid verslag gedaan van de (openbare) examens en het uitreiken van bijbehorende prijzen. Dat geeft een aardig overzicht van de leerlingen en de vakken. Bij de examens waren stadsbestuur, kerkbesturen en notabelen uit Vollenhove en Blokzijl aanwezig. De schoolopzichter van het district voerde het woord, evenals uiteraard de ‘onderwijzer’ – die later ‘instituteur’ werd genoemd. ‘Schoolopziener’ Wilhelmus Sanders (1763-1840) was van 1791 tot 1838 ook predikant. Ook Schokland lag in zijn district. Hij woonde in het pand wat nu Kerkstraat 39-41-43 is.

In 1817 was Hendrik Jacobs Bavink (15) uit Blokzijl de allerbeste leerling. Hij was de zoon van gemeenteontvanger en burgemeester Jacob Bavink, afkomstig uit Almelo. Hij werd later leerlooier/leerfabrikant en uiteindelijk deurwaarder. Wilhelmus Belianus Barends, geb. 1805, was een zoon van dominee Johannes Fredericus Barends die van 1809-1842 – zijn overlijden – dominee was in de Hervormde Kerk. Hij was de beste in de Geschiedkunde. Zus Christina, vier jaar jonger, kreeg een aanmoedigingsprijs.

Frederik Ernst Alexander Willems van Ittersum (1805-1860), toen 12, was de tweede zoon van Willem Frederiks baron van Ittersum Tot Den Oosterhof (±1777-1854), hoofdinspecteur der directe belastingen, in- en uitgaande regten en accijnzen, die havezate Plattenburg bewoonde. Hij was de beste in “de eerste klasse der Fransche en Engelsche talen”.

Zijn broer Jan Arent (1803-1874), toen 14, kreeg een aanmoedigingsprijs.

Lodewijk Sanders (11) was het beste in de “1ste afdeeling 3de klasse der Fransche taal”. Hij was het jongste kind van dominee en schoolopzichter Willem Sanders.

Er zaten vier kinderen van dokter/vroedmeester Izaäk de Koning (1776-1855) op deze school: Adolf, de beste in tekenen, was toen 18, Klaas (14) was het beste in Duits en 2e in Frans, Johanna Henriëtte (12) kreeg een aanmoedigingsprijs en Helena (8) was erg goed in Frans. Het gezin woonde van 1809 tot 1813 in Vollenhove en ging daarna naar Zaltbommel. Vader was ook wetenschapper en schreef tussen 1803 en 1841 acht publicaties, zijn specialiteit was koepokken / kinderpokken en het vaccineren daartegen. Zoon Adolf werd ook dokter, maar overleed op zijn dertigste. Uit een handboek voor vrouwen uit 1831: “Nooit heb ik aangenamer en gezonder brood gegeten dan in Vollenhove. Ik bakte mijn eigen zuiver brood, deed één gedeelte gemalen maïs en drie delen rogge onder elkander. Ik teelde de maïs in mijn eigen tuin, en liet door mijn kinderen de korrels van de stengels plukken, dit verschafte hun tevens een goede lichaamsbeweging.“

Willem Hendrik Theodoor van Dingstee (1809-1881) was de beste in de Natuurlijke Historie, Aardrijkskunde en Fransche taal. Hij was 8 jaar oud, de oudste zoon van Jan Hendriks van Dingstee (± 1776-1866), griffier van het vredegerecht, later secretaris gem. Stad-Vollenhove. Hij woonde schuin tegenover de school in wat nu restaurant Robuust is. Het gezin had uiteindelijk tien kinderen. De tweede zoon, Hendrik Lucas (1811-1852), werd ‘opzichter der lage verveeningen’ maar staat in het bevolkingsregister ook als ‘tekenmeester’ te boek – vermoedelijk bij deze Franse school. Hij maakte het schilderij van het kasteeleiland in park Oldruitenborgh dat in het Stadsmuseum hangt.

ingang met stoepbankenHet beste in muziek was Pieter Stuurman (13) uit Blokzijl. Hij heette eigenlijk Keuter. Stuurman was zijn moeder, en zijn opa staat als telg uit een oud doopsgezind geslacht uit Blokzijl bekend als rentenier en enkele malen burgemeester. Pieter werd schipper.

Jan de Vries (16) kreeg de prijs voor aardrijkskunde. Zijn vader was boer Klaas de Vries van de Rollecate.

Luite Klaver (1807-1870) woonde in Vollenhove. Zijn vader was visser, kastelein en boer, opa was ook kastelein ‘op ’t zwol’. Hij kreeg in 1817 een aanmoedigingsprijs. Luite werd kantoorbediende en uiteindelijk deurwaarder, trouwde de dochter van een procuratiehouder.

Ook was er een aanmoedigingsprijs voor Mijnarda (7) Robbé. Haar vader was strandvoogd van Terschelling, betrokken bij de berging van het goudschip Lutine, en hier lid van de gemeenteraad.

Een jaar later stond in de krant het volgende verslag:

Vollenhove, den 19 Junij.

Hier heeft wederom het jaarlijksch onderzoek plaats gehad, naar de vorderingen der Leerlingen in de Stads Kostschool, onder directie van den heer A. Hoen. Het onderzoek had plaats in de Fransche, Engelsche, Hoogduitsche en Nederduitsche talen, de Meet, Natuur-, Aardrijks-, Stel-, Reken- en Teekenkunde; beneveens de Natuurlijke, Algemeene en Vaderlandsche Geschiedenissen. De proeven van gemaakte vorderingen waren allezins voldoende en zoodanig, als de bekende ijver en talenten van den heer Hoen moesten doen verwachten. Twee dagen daarop heeft de plegtige uitdeeling der prijzen plaatsgehad. Deze plegtigheid werd geopend met eene aanspraak door den Schoolopziener van het District. In de tegenwoordigheid van een aantal ouders en kindervrienden gaven de leerlingen ook nu blijken van hunne vorderingen in de genoemde vakken, en daar niet de heer Hoen, maar de Schoolopziener in ieder vak opgaf, waarover eene proef moest gegeven worden, verwekte de gevatheid en bedrevenheid der leerlingen, algemeene bewondering. Aan de verdienstelijkste leerlingen werden prijzen uitgedeeld, voor welke gunst op eene bevallige wijze, door den meestgevorderden bedankt werd. En nu verraste de Schoolopziener den verdienstelijken Hoen, met denzelven in naam van Zijne Excellentie den Minister voor het Publieke Onderwijs, de Nationale Nijverheid en de Kolonien, een boekgeschenk te overhandigen, tot een bewijs van het genoegen, dat men nam in zijne vlijt en bekwaamheid. Zedig en gevoelig betuigde de heer Hoen hiervoor zijnen opregten dank en beval zich nederig in de gunst, van hen, die zoo veel belang in hem stelden.

Daarop werd de plegtigheid met onderscheidene aanspraken van den Schoolopziener besloten, die zijn genoegen betuigde over de blijken van zorg voor deze School, welke de Burgemeester onzer Stad, in het afgeloopen jaar gegeven had. Aan Ouders of Voogden wordt bij deze gelegenheid, deze Kostschool, en een bovengemelde redenen en om de gemakkelijke voorwaarden, aanbevelen daar voor het onderwijs in de Nederduitsche en Franse talen, Algemene Natuurlijke Geschiedenis, Meet, Natuur-, Aardrijks-, Stel, Reken- en Teekenkunde; Boekhouden, wisselhandel en verdere commerciële kundigheden, alsmede voor kost en bewasschen wordt betaald des jaars f 225, voor de Engelsche en Hoogduitsche talen f 10, Muzijk de 20 lessen f 4.

Zijnde er in deze stad tevens gelegenheid, om in de Latijnsche, Grieksche en andere oude talen onderwijs te ontvangen. Voorts kan men verzekerd houden van de tevredenheid van allen, die hunne kinderen tot hiertoe aan de opleiding en zorg van den heer Hoen toevertrouwden.

Het ging de kostschool klaarblijkelijk voor de wind, mogelijk mede vanwege deze reclame. In 1819 verzocht Hoen aan de eigenaar van het pand zes bedsteden te mogen laten maken, aangezien hij meer leerlingen verwachtte. In hetzelfde jaar werd besloten om "het gehele strijkblok in de gevel van de Franse school te laten zakken en een nieuwe stenen drempel in de voordeur te maken". Mogelijk is dit de verbouwing geweest waarbij de trapgeveltop verdween (tot die 100 jaar later terugkeerde bij de restauratie). Verder liet hij een nieuwe stenen drempel in de voordeur maken en in plaats van de blauwe vloeren Bremer stenen in de gang te leggen, een soort rode flagstones.

In 1820 kocht Hoen havezate Lindenhorst, maar verkocht die alweer in 1824. Had hij plannen om hier de school te vestigen, vanwege de betere uitbreidingsmogelijkheden?


Dat de kostschool enige vermaardheid had, blijkt uit een aardrijkskundig woordenboek van 1821 door J. van Wijk Rzn. Onder Vollenhove stond daar: "stad aldaar aan de Zuiderzee met een bouwval van het oude slot, vele adellijke landgoederen, een opvoedingsgesticht en 1100 inwoners, die van de landbouw, de visserij en bokkingrokerij bestaan."

In augustus 1822 waren de examens in het Raadhuis. De Staatscourant deed er bericht van. Als leerkrachten worden naast Hoen ook Hamelberg, Privé, Weijs en Ridderikhof genoemd. H.A. Hamelberg was later in 1843 in Amersfoort leraar in wiskunde, geschiedenis en aardrijkskunde aan het gymnasium. Wiecher Weijs: zie verderop. Klaas Ridderikhof werd in 1823 onderwijzer, 2e rang, in Blokzijl.

De prijsuitreiking aan 25 leerlingen was in de Grote of St. Nicolaaskerk, onder grote belangstelling. Het orgel werd bespeeld en de leerlingen vormden samen een orkest. Tussen hun optredens door waren er toespraken van de leerlingen W. van Dingstee, in het latijn, J. H. Meijer in het Duits, C. C. Six in het Engels, H. Dessauvage in het Frans en R. T. van der Niepoort in het Nederlands. Cornelis Charles Six Van Oterleek was zoon van een gelijknamige Amsterdamse baron. R.T. van Niepoort was in 1841 gouverneur van N.O. Java, in Semarang. Mogelijk werden hij en broer vanuit Nederlands Oost-Indië in Nederland op kostschool gedaan.

Hoen werd geprezen dat hij ondanks een aanbod van elders hier was gebleven. Verder werd gemeld dat het instituut met zes leerlingen kon worden uitgebreid.

Ook in 1824 werd de plechtigheid uitvoerig gehouden, met ’s avonds een afsluiting met een concert door de leerkrachten en ‘liefhebbers’. In november 1825 werd een nieuw gebouw in gebruik genomen met een concert door de leerlingen, afgewisseld net koorzang – in de school zelf. Er zijn nu meerdere vertrekken beschikbaar, ook voor ontspanning, en eventueel grotere / eigen kamers voor leerlingen.

In de krant lezen we in januari 1827:

Met de heersende ziekte wordt de malarie-epidemie bedoeld, die men te danken had aan het vele stilstaande water op de landerijen, na de grote overstromingen van 1825. In heel Noord-Nederland stierven er duizenden mensen. In Blokzijl was zelfs de helft van de bevolking ziek. Maar niet in Vollenhove, dat ‘hoog’ op de keileembult lag.

In januari 1827 vroeg Hoen een extra bijdrage van f 100 voor de muziekmeester Meiroos, omdat die anders naar Harderwijk vertrok. Kennelijk viel dat verzoek positief uit, want in december kwam er opnieuw f 100 beschikbaar voor de muziekmeester. Gerrit Hendrik Gerrit-Hendriks Meijroos (1805-1863) is in Vollenhove in 1826 (2e) getrouwd met Femmigjen Arnoldusen Roothart Ekker (1803-?), zus van Hendrica die in 1827 met meester Wiecher Weijs trouwde. Ook zij was ‘muzijkmeester’. Hun dochter Wilhelmina werd in 1827 in Vollenhove geboren, zoon Hendrik Arnoldus in 1829 in Enkhuizen.

In juni 1827 bleek Hoen afwezig bij de examens, hij werd waargenomen door Sanders. W. Weijs, één van de zes leerkrachten, deed het woord en hoopte dat Hoen er na de vakantie weer bij kon zijn. Deze Wiecher Weijs (1802-1872) was de jongste zoon van een conducteur / opzichter en kleinzoon van dragonder/timmerman Johan Willem Weijs. Hij trouwde in 1827 met Hendrika Roodhart Ekker (1803-1862), genoemd naar haar oma, vermoedelijk een onwettig kind van de rijke Arnoldus Roothart – die trouwde met dokter Ekker. Ze woonden in Blokzijl. Hun oudste zoon Arnoldus Roodhart Weijs, geboren in 1828, werd ook onderwijzer.

Leerling Albert Hendrik Eberhards Seidel (1813-1904) kreeg dit jaar de tweede prijs bij aardrijkskunde. Hij was een kleinzoon van dokter Albert Hendriks Ekker. Zijn vader was meester-timmerman en jarenlang organist van de grote kerk. Diens grootvader was de eerste Seidel die naar Vollenhove kwam, als hoboïst en schrijnwerker. Zijn jongere broer Casimir werd later koffiehuishouder, het begin van het restaurant Seidel.

In het voorjaar van 1828 verruilde Hoen alsnog Vollenhove voor Hattem, om daar de veelgeprezen vader en zoon Van Wijk op te volgen. Hij was in 1834 daar nog steeds kostschoolhouder.

Hoen werd opgevolgd door Ramakers. Gerardus Ramakers jr. werd geboren in 1798 te Amsterdam. Zijn vader, ook Gerardus, was hoofd van de Kweekschool voor schoolonderwijzers in Amsterdam, opgericht door de Maatschappij tot Nut van het Algemeen, en schreef in 1803 en 1804 al boeken over rekenen. Ramakers was slechts van juni 1828 tot 1832 instituteur in Vollenhove. In 1830 werd Ramakers jr als kostschoolhouder te Vollenhove genoemd in de ledenlijst van het wiskundig Genootschap. In 1833 woonde hij in Breda, werd in 1847 nog in de Bredasche Courant genoemd, en overleed in 1864 in Ginneken, nu onderdeel van Breda.

Door burgemeester Jacobson en secretaris van Dingstee werd in de krant bij het begin van het schooljaar de volgende verzekering gedaan: “Burgemeester en Wethouderen voornoemd, geven bij deze aan Ouders of Voogden, welke hunne Kinderen of Pupillen op het Instituut alhier willen plaatsen, de verzekering, dat zij van hunne zijde alles zullen aanwenden, om den bloei en roem, welke het opvoedingsgesticht alhier onder den Heer Hoen verworven heeft, zoo niet te verhoogen, ten minste in stand te houden. Terwijl daarenboven, de gezonde en aangename ligging van Vollenhove, waarvan het hoogste gedeelte voor alle overstroomingen veilig is, (als zijnde in 1825 nog ruim 3 El boven den hoogsten stand van het water geweest), dit Gesticht ten sterkste aanbevelen.”

Ook Ramakers zelf liet in allerlei kranten, waaronder in Haarlem, berichten plaatsen: “… berigt hiermede aan OUDERS of VOOGDEN, die hem de zorg voor de Opvoeding en het Onderwijs hunner ZONEN of PUPILLEN Zouden gelieven te vereeren, dat hij zijne Kostschool alhier reeds geopend, en zich reeds in staat gesteld heeft om jonge Heeren van goeden Huize behoorlijk te huisvesten. Alles wat tot den Koopmans-stand vereischt wordt, zoo wel als hetgene tot de voorbereidende Studiën voor 's Rijks Hooge Scholen, en de Militaire Academie te Breda behoort, zal op zijn Instituut, door hem zelven, grondig worden onderwezen, terwijl zijne Voorwaarden zeer matig gesteld zijn, wordende voor het Onderwijs in de Nederduitsche, Fransche, Engelsche en Hoogduitsche talen, alle vakken der Wis- en Natuurkunde, de Aardrijks- en Hemelkunde, Geschied- en Fabelkunde, en hetgene verder tot een volledig Onderwijs behoort, eene som betaald van f 250 jaarlijks. Alleen voor de doode Talen, de Muzijk, het Teekenen, Dansen, enz. zullen Buitenmeesters afzonderlijk moeten worden beloond. Hij beveelt dit zijn Opvoedings-Gesticht dus hiermede aan in de gunst van zijne Landgenooten, alsmede in die van Jongelingen uit vreemde Landen, welke hunne Opvoeding, vooral ten opzigte der Hoogere Wetenschappen, hier te Lande plegen te komen voltooijen, belovende met de meeste naauwgezetheid te zullen zorgen voor alles wat den Iichamelijken zoo wel als zedelijken welstand zijner Kweekelingen bevorderen kan.”

“Ook verlangt dezelve ten spoedigste, op aannemelijke voorwaarden een Teekenmeester, die in staat zij de beginselen der Bouwkunde te onderwijzen.” – Zou dit oud-leerling Hendrik Dingstee, toen 19, geworden zijn?

De examens en prijsuitreiking stonden 1830 als vanouds in de krant. Ramaker had wel aan de gemeenteraad een bijdrage in de kosten moeten vragen, ook in het salaris van de onderwijzeres Van Dijk. Ene Hana is nu leraar dode talen (Grieks en Latijn). Een leerling die genoemd wordt is Lucas Everhards Seidel (1817-1878), de jongere broer van Albert Hendrik, en oudere broer van Casimir. Hij werd timmerman zoals zijn vader.

Ook grutterszoon Derk Everts ten Napel (1819-1839) uit de Leeuwte stond in de krant, evenals Jannetje Everts Ekker (1821-1878), dochter van de dokter, in 1847 getrouwd met een Stork – van de machinefabriek - later naar Oldenzaal vertrokken. Verder werden genoemd:

Joseph Pierre Jean Antoine de Quay (1814-1849), zoon van een vrederechter uit Groningen. Hij werd legerofficier en overleed in actieve dienst.

Wilhelm (1814-1896) en Henning Gustaaf van Prehn (1813-1859) waren kinderen van Rijk van Prehn uit Zwolle, uit een Hamburgs geslacht. Ze zijn geboren op het landgoet Tjileboet ten noorden van Bogor op Java. Beiden zijn naar N.O. Indië teruggekeerd, daar getrouwd en hebben er kinderen gekregen. Coenraad Arend (1819-1838) van Aerssen Beijeren van Voshol uit Zwolle was enig kind waarvan de vader in 1825 was overleden, uit een zeer oud geslacht. Eijmbert Willem Herman Abrahams Molemans (1814-1854) was zoon van de timmerman in Vollenhove.

Al na vier jaar, in 1832, nam Ramakers ontslag. Hij werd opgevolgd door N.J. Singels, die kennelijk niet alle papieren voor die functie al in zijn bezit had – dus werd dispensatie gevraagd. Nicolaas Jan Singels (1805-1885) uit Dordrecht werkte eerst als instituteur in Amsterdam, kwam in 1833 naar Vollenhove waar zijn derde en vierde kind van de in totaal acht werden geboren, en vertrok weer binnen drie jaar. Hij ging naar Leeuwarden, waar hij ook kostschoolhouder werd, tot 1861 aan toe. Het verslag in de krant over het examen en prijsuitreiking werd in de jaren daarna een stuk soberder dan daarvoor. We kunnen zo niet meer volgen wat voor en hoeveel leerlingen de school kende.

Uit andere bron lezen we nog wel dat Otto Antonius Spitsen (1823-1889), zoon van de bakker van Steenwijkerwold, deze school volgde van 1835 tot 1837. Hij ging vervolgens naar de Latijnse school in Uden, werd priester in 1844 en na zijn pastoorschap in Heino professor aan het seminarie in Warmond. In 1857 keerde hij terug naar Steenwijkerwold.

In het najaar van 1834 werd er geld uitgetrokken voor het onderhoud van het schoolgebouw. In januari daarop was er sprake van een bestemming voor afgegraven grond bij de Franse school. Ook in 1838 was er sprake van herstelwerkzaamheden aan het schoolgebouw.

Als opvolger van Singels in 1835 werd Pieter van Os (1807, Aalst – 1869, Barneveld) uit Vlaardingen aangenomen. In Vollenhove kreeg hij twee kinderen. Zijn vrouw Johanna Romswinckel, waarmee hij in 1832 in Elburg trouwde, was onderwijzeres. Van Os vertrok al in 1838 naar Sneek. In die tijd verdiende de instituteur 510 gulden per jaar plus wat hij zelf aan schoolgelden kon innen, van ongeveer veertig leerlingen.

Van hem kennen we slechts één leerling: Willem baron Sloet tot Westerholt (1827-1854), die het uiteindelijk tot hoogleraar in Delft zou schoppen. Hij kreeg zijn opleiding achtereenvolgens bij Van Os in Vollenhove, toen bij Hoen in Hattem en – vermoedelijk vanaf 1840 - weer in Vollenhove bij Ebbink.

Uit acht sollicitanten werd R. H. Ebbink gekozen. Roelof Hermanus Ebbink (1813, Neede – 1888, Kampen) kwam in december 1838 naar Vollenhove. Een jaar later trouwde hij in Hasselt met Pauline Soeters (1814-1844), dochter van een onderwijzer uit Veessen bij Heerde – die ook uit Neede kwam -, en vermoedelijk zelf onderwijzeres was. Haar broer Lambert (1820-1873) kwam als winkelier in 1850 naar Vollenhove naar het pand dat nu Kerkstraat 72 is, en trouwde er in 1855. Hij was de eerste van de reeks kruideniers Soeters in Vollenhove, zijn zoon Anton zat van 1899-1917 in de gemeenteraad.

Het echtpaar Ebbink kreeg twee kinderen. Roelof hertrouwde in 1846 en kreeg nog negen kinderen. Na zijn pensionering in 1883 verhuisde Ebbink naar Kampen en maakte zich verdienstelijk binnen de kerk.

Met Ebbink kwam de stabiliteit terug, maar de glans van het instituut was er wel af. Hoewel er nog veelvuldig werd geadverteerd, met in 1865 zelfs de gelegenheid tot zeebaden, bleef de rol nu regionaal. Het schoolgeld was toen overigens f 300!

In 1844 werd er opnieuw verbouwd. De aanbesteding verliep kennelijk niet vlekkeloos, gezien de klacht van meester-timmerman E.P. Seidel. In 1852 ging het eigendom formeel naar de gemeente. Er is dan sprake van een woonhuis (het Lemkerhuis) en de school zelf, rechts daarnaast. In 1855 kwam er zowaar een tweede toilet! Ook in 1857 en 1858 werd er in de gemeenteraad gesproken over herstelwerkzaamheden.

Door de nieuwe schoolwet van 1858, die vermoedelijk pas in 1861 in Vollenhove werd doorgevoerd, werd de Franse (kost)school een formele ‘Franse school’, die nog later een ‘gewone’ ULO zou worden.

De school bleef wel een kostschool, blijkens de advertenties die elk jaar voor het begin van het nieuwe schooljaar werden geplaatst – tot 1875 aan toe. Maar onbekend is hoeveel leerlingen van buiten het nog betrof. Bij de restauratie van het Lemkerhuis bleek dat er op de zolder nog bedden voor de leerlingen aanwezig waren. Het Lemkerhuis werd de woning van het hoofd van de school, later ‘school B’ genoemd, het gebouw daarnaast bleef school – tot het einde in de jaren 1920.