Woensdagavond 28 februari 1945 was er in de Hervormde Kerk aan de Molenstraat in Sint Jansklooster, ook wel 'de kapel' genoemd, een bidstond voor de vrede, zoals die wel vaker werd gehouden. Vooral aan het eind van de oorlog werd die goed bezocht door mensen van alle gezindten. Onder de kerkgangers waren mijn oom (Jan Winters), mijn moeder (Hennie Winters, toen bijna 17 jaar), mijn grootouders en een onderduiker. De dienst duurde minder dan een uur. Na de dienst gingen we terug naar huis, Zuurbeek A184 (nu Zuurbeek 3). Daar dronken ze nog een kopje (surrogaat)koffie en daarna gingen ze vroeg naar bed, want het was ’s ochtends altijd weer vroeg dag op de boerderij.

Omstreeks 10 uur die avond werd de familie van het bed gelicht, voor zover ze er al inlagen, door 23 Duitsers onder wie een aantal SS’ers en NSB’ers die met een vrachtwagen waren gekomen. De vrachtwagen hadden ze op de weg laten staan voor de boerderij van de buren, de familie Rook (de eerste boerderij links, vanaf Vollenhove gezien). Het leek er op dat was uitgelekt, dat men wel eens een onderduiker in huis had - soms waren dat er ook wel meer. Ook was mijn oom Jan Winters van de leeftijd dat hij zich had moeten melden om voor de Duitsers te werken.

De onderduiker kregen ze die avond te pakken. Dat moet Albert de Vries zijn geweest, nummer 6 op de bekendmaking van de burgemeester op 1 maart. Mijn oom had weten te ontkomen. Hij ging de koestal op en ging in de voergoot zitten, naast de achterdeur. De Duitsers deden wel die deur open en schenen met een zaklantaarn naar binnen, maar zagen hem niet. Stroom hadden ze toen nog niet. Als je licht moest hebben, moest dat dus nog met petroleumlampen gebeuren. Als je er niet hoefde te zijn, was het aardedonker op stal. Toen de Duitser de deur weer had dichtgedaan, luisterde mijn oom tot hij geen voetstappen meer hoorde, ging toen door die deur naar buiten, sprong over het landhek en rende op zijn sokken het land op naar mensen schuin achter onze boerderij aan de Zuurbeek, van wie hij wist dat ze ook wel eens onderduikers hadden. Die boerderij werd in de 60-er en 70-er jaren bewoond door “Ale van Beens” en is eind 70-er jaren afgebrand. Hoe de familie heette die er in de oorlogsjaren woonde, weet ik zo niet meer, maar men kwam over en weer bij elkaar over de vloer. Als ik het goed heb, kwamen mijn moeder en haar broer daar regelmatig omdat ze ook kinderen van dezelfde leeftijd hadden.

De Duitsers namen mijn moeder mee omdat ze haar broer niet te pakken hadden gekregen, ze waren dus bewust op zoek die avond. Ze brachten mijn moeder naar de vrachtwagen, waar ze op de houtblokken in de laadbak moest gaan zitten. De vrachtwagen liep op houtgas en de houtblokken waren nodig als brandstof voor de houtgasgenerator. Voor- en achterop de vrachtwagen zat een Duitser met zijn geweer in de aanslag. Ook zaten er twee aan de zijkant, die uitkeken naar onraad langs de kant van de weg.

Daarna gingen ze met de vrachtwagen naar Vollenhove, waar nog meer gevangenen werden opgehaald, waaronder Cees Klappe (nummer 2 op de bekendmaking). De reis ging vervolgens naar de oude Technische School aan de Catharinastraat in Meppel, waar ze de nacht doorbrachten. De volgende dag vertrokken ze om 13.00 uur naar Havelte, waar de mannen op het vliegveld moesten werken. Mijn moeder heeft daar gevangen gezeten, maar werd op een gegeven moment weer vrijgelaten. Misschien omdat haar broer Jan zich toch had aangegeven in Meppel, maar waarschijnlijker is dat dit niet de reden was, hier kom ik verderop op terug. Hij had de fiets bij kennissen achtergelaten en mijn moeder heeft die fiets ook een stuk gebruikt om naar huis te komen. Onderweg kwam ze haar ouders tegen, die haar met paard en wagen tegemoet waren gereden. Ze herkende het dier op afstand en wist het helemaal zeker toen ze de naam riep. Het dier herkende haar het eerst en toen herkenden haar ouders haar pas.

Ze was een paar dagen thuis, toen er bericht kwam van NSB-burgemeester Van Driel dat ze zich moest melden op het gemeentehuis. Ze was inmiddels getipt door het verzet dat er een papier op het gemeentehuis hing, waarop haar naam stond als “gijzelaar” en de oproep aan jongens en mannen van 17-55 jaar zich alsnog te melden voor de arbeidsinzet om haar te sparen. Het was al snel bekend dat ze vrij was. Ze is toen ondergedoken in Wanneperveen op een boerderij.

Mijn oom is ook in Havelte aan het werk gezet op het vliegveld, waar Albert de Vries toen ook was. Het vliegveld werd toen regelmatig door geallieerde vliegtuigen aangevallen, dus je was er je leven niet zeker als je er aan het werk was. Tijdens zo’n aanval hebben mijn oom Jan en Albert de Vries kans gezien om in de verwarring weg te komen.

Het was in de oorlog een komen en gaan van onderduikers op de boerderij van mijn grootouders, adres toen Zuurbeek A184, nu Zuurbeek 3. Er was één schuilplaats waar je vanaf de zolder boven het woongedeelte in kom komen, via een luik in de zolder dat niet met het blote oog kon worden ontdekt. Er konden twee volwassen mannen naast elkaar in liggen. Het was krap, donker, en je hoorde alles wat er in de kamers eronder gebeurde. Deze plaats is er nog, en zit recht boven de doorgang vanuit het achterhuis naar de deuren van de kamer en de keuken.

De Noordoostpolder was toen in de volksmond omgedoopt tot Nederlands Onderduikers Paradijs, maar de hoeveelheid eten hield ook daar niet altijd over. Daarop ging men soms zelf op verkenning uit en zo kwamen de polderwerkers via Kadoelen o.a. ook naar de Zuurbeek om wat eten te ruilen of te krijgen.

“Politie Visser” (Harmen Visser (1894-1945) oftewel “Ome Willem”) kwam regelmatig langs. Mijn moeder hielp af en toe ook bij haar tante, “tante Hillegien” aan de Barsbeek. Hillegje – haar officiële naam - was weduwe, had kinderen en onderduikers die te eten moesten hebben. Mijn moeder hielp daar wel eens aardappelen schillen, die dan in een grote pot op het fornuis werden gekookt, zogenaamd voor een oud varken in het achterhuis maar mijn moeder wist wel beter… Als het af en toe een beetje “veel” werd, werd door de huisarts een bordje geregeld dat er voor aan de weg werd gezet met de een of andere besmettelijk ziekte erop... dit hield de Duitsers langer “op afstand”.

Op een keer voordat mijn moeder werd opgepakt, was ze tegen de avond onderweg naar een andere oom en tante in Kadoelen (nu “Kampererve”) via de toen gebruikelijke binnendoor paadjes langs het bos en door het boerenland (of kwam er net van terug) toen ze onderweg Visser tegenkwam, in burger en met een kruiwagen vol met hout, blijkbaar voor de kachel. Ze zag dat er ook wapens in de kruiwagen zaten, er “piepte” er eentje onderuit. Blijkbaar de “oogst” van een dropping. Visser gebaarde dat ze haar mond moest houden maar hij wist ook dat ze wel “meer wist…” maar ook dat ze goed haar mond kon houden.

Ze heeft ook altijd gedacht dat Visser of de ondergrondse misschien nog wel iets te maken hadden gehad met haar vrijlating uit Havelte. Visser zat toen volgens mij zelf ook gevangen... Een Duitser kwam haar de papieren terugbrengen en gebaarde dat ze snel weg moest zijn en verder niets vragen. Eenmaal thuis bleek na een paar dagen dat ze als gijzelaar op de eerder genoemde ‘bekendmaking’ van de burgemeester stond om de mannen en jongens die de leeftijd hadden om voor de Duitsers te moeten werken, er toe te bewegen zich aan te melden. Of iemand ergens het zekere voor het onzekere heeft genomen weet niemand (meer…). Blijkbaar was het niet helemaal de bedoeling geweest dat ze vrijkwam, als je de lijst ziet. Hoe ze aan het adres in Wanneperveen kwam weet ik niet, zal mogelijk voor haar geregeld zijn door de ondergrondse.

Gek genoeg heeft ze zelf nooit de ‘bekendmaking’ van de NSB-burgemeester gezien, alleen gehoord wat erin stond. Ze heeft ons dit vaak verteld en ik was op z’n zachtst gezegd erg verbaasd dat juist deze lijst (de bekendmaking – red.) en het verhaal dat ze ons had verteld over dat ze gijzelaar zou zijn geweest, op internet stond. Op de website over de Tweede Wereldoorlog op en rond Vollenhove zagen wij wat ze zelf nooit heeft gezien… heel apart!

De oorlogsjaren hebben altijd mijn interesse gehad, niet uit sensatie maar bewondering voor wat er toen “gewoon werd gedaan” maar wat levensgevaarlijk was als je werd betrapt. Tante Hillegien die onderduikers opving maar zelf ook nog in de kinderen zat en bovendien weduwe was.

Ook heb ik wel heel andere verhalen gehoord van mijn moeder, van boeren die te veel geld vroegen van mensen die vanuit het hongerende westen op zoek waren naar eten. Vaak raakten ze dit voedsel onderweg nog weer kwijt aan de Duitsers. De boeren leefden zeker zelf ook niet in weelde maar er was vaak wel iets over. Alles wat ze hadden, moesten ze verantwoorden. Bij het dorsen van graan stond een controleur de zakken te tellen die van de dorsmachine kwamen. De goeden keken regelmatig even de andere kant op… Hetzelfde met huisslachtingen waar je ook met allerlei smoezen te werk moest gaan. Er ging vast regelmatig een dier “dood” maar dan zat het wel in de pot…

Verder heb ik het verhaal gehoord over een NSB-boer die in zijn hart al lang wist dat hij verkeerd gekozen had en daarom juist mensen waarschuwde voor de Duitsers, in plaats van hen te verklikken aan de Duitsers. Hij zou door het verzet gevraagd zijn aan te blijven bij de NSB, zodat hij de nodige informatie kon blijven verschaffen.

Lange tijd heb ik de verhalen die ik van de november-razzia heb gehoord, en het verhaal van mijn moeder, in gedachten aan elkaar geknoopt. Door de datum op de ‘bekendmaking’, 1 maart 1945, werd mij duidelijk dat dit niet zo kon zijn. Mijn moeder noemde soms allerlei namen van onderduikers die een tijdje hadden gelogeerd of wel eens langskwamen. Jan de Koning en Hein Rozema bijvoorbeeld. Verhalen te over…. Mijn oom heeft bijvoorbeeld de Messerschmidt 109 in de gracht van de “Oldenhof” zien vallen. Die is er in de 70-er of 80-er jaren uitgehaald. Het gebouw werd gerestaureerd en de gracht was leeggepompt.

Mijn moeder werd ook eens op een nacht wakker van een hoog fluitend geluid en de slaapkamer werd in één keer hel verlicht… Dat bleek een Duits vliegtuig te zijn geweest dat ergens bij de Schaarweg of Leeuwte is neergekomen. Ook vertelde ze dat er twee mannen aan een parachute in de bomen van de Kromme Steeg terecht kwamen nadat ze uit een bommenwerper waren gesprongen die in de problemen was. Dominee Wolven riep om een mes, want een van de twee zat vast in de takken met de touwtjes van de parachute. Hij wilde ze weghelpen voor de Duitsers ze te pakken kregen.

Mijn vader sprak nooit zoveel over die tijd. Hij is opgegroeid in Elim, een kilometer of vijf van Nieuwlande waar Johannes Post boer was. Wat daar allemaal gebeurd is en of hij “iets gedaan heeft” weet ik niet, hij sprak er nooit over. Wél waren er kennelijk “banden” want mijn ouders zijn getrouwd door dominee Post, een broer van Johannes Post en ik ben door hem in 1957 gedoopt.

Albert Schonewille, Kloosterveen (bij Assen)

Dit verhaal werd geschreven als opstel toen ik als 12-jarige in de eerste klas zat van de MAVO, schooljaar 1969-1970. Ik vond het terug bij het opruimen, elf jaar na mijn verhuizing van ’t Land Veno naar hier. Toen ik op internet wat details uit de oorlog zag staan, heb ik dit verhaal opgepoetst en aangeboden aan Kondschap, waar het is geplaatst in het maartnummer van 2018. De uitdaging blijft om een aantal zaken nog eens verder uit te zoeken.