Het Oldehuis, het voormalige kasteel van de bisschoppen van Utrecht in Vollenhove, werd in het midden van de achttiende eeuw kennelijk niet of nauwelijks meer gebruikt door de drost van het Land van Vollenhove zo als vanaf 1528. Drost was toen Hendrik van Isselmuden en vanaf 1751 Jan Arent Godert de Vos van Steenwijk (1713-1779). Afschaffing van de drostendiensten was toen al aan de orde, in de praktijk werden al geen diensten in dit gebied uitgevoerd. De drost zelf woonde al lang niet meer op dit vervallen huis. Op zeker moment werd het oude kasteel, in 1581 al ontdaan van zijn omringende muren, gebruikt als garnizoen.
In die tijd was het gebruikelijk om de militaire eenheden regelmatig te laten verplaatsen naar andere garnizoenssteden om zo’n stad niet te veel te belasten, en om geen band te laten opbouwen tussen de militairen en de plaatselijke bevolking. De sterkte van de troepen werd steeds aangepast aan de omstandigheden, en was na afloop van de oorlogen met Engeland behoorlijk teruggebracht. Daar kwam na 1748, toen er weer een stadhouder was, verandering in.
In Vollenhove werd een deel gelegerd van het regiment dragonders van de oude generaal Van Slippenbach, die daarvoor in de periode 1746-1749 verspreid waren over de plaatsen Arnhem, Wageningen, Elburg en Hattem; en daarna in Vollenhove, Steenwijk en Hasselt. In elke plaats lag vermoedelijk een eskadron van twee compagnies (150 man, 160 paarden).
In de archieven van de Stad Vollenhove valt weinig te lezen over deze militaire activiteit op het Fort, zoals het Oldehuis op zeker moment werd genoemd. Het complex hoorde vanouds niet bij de stad, maar viel in feite onder het provinciaal bestuur. Over het eerste militaire onderdeel op het Fort wisten we al meer uit de memoires van Eberhard Philip Seidel, die juist vanwege de verplaatsing van het regiment dragonders uit Duitsland naar Vollenhove trok. Zijn nazaten begonnen met wat nu restaurant Seidel is, aan het Kerkplein in Vollenhove. Verder kon uit genealogische gegevens worden opgemaakt, dat minstens vier mannen uit dat legeronderdeel een nieuw bestaan in Vollenhove opbouwden, onder wie twee broers Weijs uit Remlingen – de basis van een uitgebreid nageslacht in deze streek (zie Kondschap juni 2021).
Een overzicht van de te Vollenhove gelegerde troepen met hun legernummers:
1749-1752 Regiment Dragonders, Schlippenbach/Ditfourth), CR672j
1753-1757 Regiment Cavalerie van Hoeufft van Oyen (Hop), CR672c
1757-1760 Regiment Cavalerie van Hessen-Philipsthall (Heinenoord), CR672d
1761-1763 Regiment Cavalerie van der Duyn (Buys), CR672f
1763-1767 Regiment Cavalerie van Hessen-Philipsthall (Heinenoord/Famars), CR672d
1767-1770 Regiment Cavalerie van der Duyn (Buys), CR672f
Na de oprichting van de Bataafse Republiek (1795) viel het Fort onder het stadsbestuur. Westra van Holthe beschreef de omwenteling en de activiteiten op het Fort in de eerste jaren daarna. Ik citeer hem hieronder op een aantal plaatsen, soms staat een aanvulling of verklaring van mij tussen haakjes.
De verovering door Frankrijk van de Republiek in 1794-1795
In 1793 waren overal de bestaande troepen al versterkt vanwege de dreiging vanuit Frankrijk. Een staf kreeg 3 man extra en elke compagnie 18 man, zodat een korpsgarde (compagnie) toen 148 man telde; een regiment garde te paard, cavalerieregiment of garde dragonders steeds vier eskadrons van elk 2 compagnies met elk 61 man en een regimentsstaf van 11 man. Het geeft een indruk over hoeveel militairen er ook in Vollenhove gelegerd waren.
In de patriottentijd had stadhouder Willem V van Oranje-Nassau zijn toevlucht gezocht in Nijmegen toen hem in 1785 het commando van het Haagse garnizoen werd ontnomen. Na de Aanhouding bij Goejanverwellesluis in 1787 van zijn vrouw door de patriotten kwam het Pruisische leger te hulp en verdreef de patriotten, die naar Frankrijk vluchtten of zich schuil hielden, waarop Willem V terugkwam naar Den Haag en zijn stadhouderlijk stelsel versterkte.
In de zomer van 1794 keerden de kansen toen Franse revolutionaire troepen in de Oostenrijkse Nederlanden stelselmatig overwinningen behaalden op de strijdkrachten van de anti-Franse reactionaire Eerste Coalitie, waaraan ook Willem V's zoon Frederik, de erfprins van Oranje, een Staats contingent bijdroeg. De Pruisen en Oostenrijkers vluchtten naar het Rijnland, terwijl de Brits-Hannoverse, Hessische en Staatse troepen zich verder noordwaarts terugtrokken om de Republiek te verdedigen.
Het legioen van Damas
Aan het begin van de oorlog had de Republiek de troepen verzameld en maakte ook contact met Franse edelen die zelf troepen hadden verzameld om tegen ‘de rebellen’ te vechten. Deze bestonden meestal uit lichte infanterie en cavalerie met soms een artilleriedetachement. Deze zogenaamde emigranteneenheden werden meestal legioen of korps genoemd vanwege de combinatie van infanterie en cavalerie. Later, nadat de Republiek verslagen was, trokken deze troepen zich meestal terug naar Duitsland met Engelse of geallieerde eenheden, waar ze dan vaak in dienst van het Engelse leger traden en hun contract met de Republiek eindigde.
Zo had Etienne Charles C.E. markgraaf van Damas-Crux (1754-1846), geboren op Chateaux de Crux in Nivernais een contract van 25 mei 1793 tot 14 februari 1795. Tijdens de Franse Revolutie had hij de koning gesteund, en emigreerde met zijn troepen, het Vexin-regiment uit Monaco, in 1792. In 1793 richtte hij het Legioen van Damas op en bood zich aan de Republiek aan. Zijn troepen (nummer IK793b) bestonden in totaal uit twee compagnies jagers, vier compagnies lichte infanterie en vanaf 16 januari 1794 twee extra compagnies lichte cavalerie afkomstig van Rohan, een andere Franse edelman.
Charles Etiennes vicomte de Damas stond als kolonel voor 200 gulden per maand op de militaire loonlijst van de Republiek, op 25 mei 1793. Het ‘corps de Damas’ viel toen onder de Münsterse troepen in Friesland en bestond uit twee compagnies jagers van elk 116 man. De tweede compagnie werd geleid door majoor Charles Gabriël Armand Fortune de Rouault. De staf bestond verder uit een luitenant-kolonel, een adjudant, een tambour-maître, een aalmoezenier en een chirurgijnmajoor (C.J. de Niel).
De graaf van Damas
De Franse generaal Pichegru, bijgestaan door het patriottische Bataafs Legioen van Daendels en De Winter, rukte in 1794 steeds verder op vanuit het zuiden en dwong de stad Den Bosch tot overgave op 12 oktober, na een drie weken durende belegering. Vervolgens werd Nijmegen vanaf 27 oktober belegerd. De stad werd verdedigd door compagnies uit verschillende landen, maar het mocht niet baten. Om 9 uur 's ochtends op 7 november verlieten de Emigranten van Damas de stad Nijmegen, al zwaar gehavend. Verderop zal blijken waar naartoe ze vluchtten. Op 8 januari 1795 gelastte de prins een grote tegenaanval, die volledig mislukte. Op 18 januari vluchtte Willem V naar Engeland. Dat was het startsein voor de Bataafse Republiek.Troepen van de bondgenoten van Oranje uit Engeland, Hannover en Hessen sloegen op de vlucht en kwamen onder andere in Hasselt terecht. Daar werd voor de zieke of gewonde soldaten een "Hessisch Hospitaal" ingericht. Dat zorgde voor veel onrust in de stad. Toen de troepen verdwenen werd het ziekenhuis opgeheven, 1.100 Franse soldaten in de stad werden ingekwartierd, een aantal dat gelijk was aan de totale bevolking van Hasselt. Door Gedeputeerden van Overijssel werd op15 januari 1795 op het verzoek van een officier van het Corps van Damas voor 40 zieken van dat corps Vollenhove tot verblijf aangewezen en de drost opgedragen de nodige vertrekken in het Oldehuis te doen gereedmaken. Zij besloten de volgende dag dat deze toestemming was verleend onder beding dat de cipier daardoor niet bezwaard noch belast mocht worden. (bron: Westra van Holthe). Leeuwarder courant, 31 januari 1795: Uit Zwolle, 23 januari: men verneemt dat te Vollenhove circa 700 man, meest Emigranten, waren aangekomen waarvan er 100 naar Blokzijl waren vertrokken. De Groninger Courant meldt op 6 februari 1795: In Vollenhove is ook de Revolutie geschied. De afkomende Fransen zijn volgens verzekering zeer talrijk.
Afbeeldingen van de militairen uit die tijd vinden we in de collectie Vinkhuijsen, een verzamelaar uit het einde van de 19e eeuw. Links een huzaar van het Corps van Damas. Verderop een huzaar Van Heekeren.
Het Fort in de Franse tijd 1795-1813 en de oorlog van 1799
Op 8 juli 1795 werd het reorganisatieplan voor het leger vastgesteld. Alle troepen in relatie tot het Huis van Oranje werden ontbonden, buitenlandse troepen werden naar huis gestuurd en de rest werd volgens Frans model heringericht. Infanterie en garderegimenten te paard werden afgeschaft.
Westra van Holthe: Op 22 september 1795 kwam een officier van het eskadron dragonders, in garnizoen te Groningen, te Vollenhove, die de Municipaliteit aanzegde, dat de Generaal order had gegeven aan dat eskadron om te Vollenhove garnizoen te houden (een eskadron dragonders bestond toen uit 2 compagnies met elk 77 man en 80 paarden – HvH).
Goede raad was duur. Aan de ene kant was in Vollenhove geen voldoende stalling voor de paarden en aan de andere kant wilde men het verzoek ook niet afslaan, omdat men meende, dat het voordelig zou zijn voor de stad. Gedeputeerden van Overijssel werden toen verzocht gebruik te mogen maken van het Oldehuis met de stalling, voor zover de verwalter drost (de toenmalige titel van de provinciale bestuurder) het niet nodig had, hetgeen 23 september werd toegestaan. Tot 1805 was de katholieke – dus nooit lid van de Ridderschap - Reint Wolter van Middachten de drost, hij liet zich ook afvaardigen als representant van het volk.
De ‘Hollandse dragonders’ waren de troepen van het regiment dragonders van Hessen Cassel, onder leiding van generaal Frederik prins van Hessen Cassel. Tevens werden in Vollenhove manschappen ingekwartierd van het Bataafse of Hollandse eskadron. Dat waren huzaren, betaald door de provincie Holland, ook ‘zwarte huzaren’ genoemd, onder leiding van R.B.W. baron van Heekeren van Molencaten.
Stalling van paarden moest ook in de Mariakerk plaatsvinden, stelde de Municipaliteit (de nieuwe naam voor het stadsbestuur van Vollenhove). Dat bleek uit de afwijzing van het verzoek van de katholieke parochie in augustus 1795, nadat de Municipaliteit hen in juli het aanbod had gedaan om weer een kerk te krijgen – maar dat mocht niet de school zijn, en dus ook niet de Mariakerk. Mogelijk nam men slechts een voorschot op de komst van de dragonders, want in de geschiedenis van de Mariakerk is er niets over te vinden. De inrichting was zo’n tien jaar daarvoor net vernieuwd!
De gemeente leende 2 oktober 1795 een som van f 5000 tot dekking van de kosten van inkwartiering en 16 oktober werd H.H. van Guldener aangesteld tot ‘commissaris van het magazijn’, dat was ondergebracht op het stadhuis. Een instructie voor hem werd 1 december vastgesteld. De geweren moest hij ook schoonmaken. Over die Van Guldener verderop meer.
De schuur van het Weeshuis (in de Visschersstraat) werd ingericht voor stalling der paarden. Het hooi, dat daarin aanwezig was, wilde men onderhands zien te verkopen aan de officier te Zwolle, die namens de dragonders te Vollenhove langs was geweest. Er was echter al een advertentie ‘onderweg’ om het hooi en de beesten te verkopen, zodat iemand naar Zwolle werd gezonden om dit op te geven aan de ‘courantier’ Tijl, opdat de advertentie alleen over de verkoop van de beesten van het Weeshuis zou gaan.
(met ‘de beesten’ zullen de koeien worden bedoeld. De stal werd later de boerderij van Wicher Roebers, tot de afbraak in 1970, zie mijn derde artikel over de stadsboerderijen in Vollenhove in Kondschap van juni 2020 - HvH).
De herbergiers in de stad werd op 11 januari 1796 aangezegd, teneinde wanorde te voorkomen, 's avonds na 9 uur geen drank aan dragonders te tappen, op een boete van 6 gulden. Medeburgers en ingezetenen werden op 2 april 1796 onder strafbedreiging gewaarschuwd om aan militairen, hier in garnizoen, geen goederen te verkopen.
De Municipaliteit besloot op 6 juni 1796 nogmaals bij de ritmeester Collard, toen te Deventer in garnizoen, aan te dringen op betaling van het door de Bataafse huzaren verschuldigde aan onbetaalde logies en stalgeld. Ze zijn nu bekend als de Huzaren van Boreel. Collard is een veel voorkomende officiersnaam, ook bij de cavalerie.
Uit de notulen van de Municipaliteit van 23 juli 1796 blijkt, dat de manschappen op het Oldehuis in garnizoen lagen, maar ook dat in de stallen paarden werden gelegerd, want 6 juni 1796 verwachtte men een ander garnizoen en werd besloten om de chambreestallen op het Oldehuis schoon te maken.
De Opregte Haarlemsche courant meldt op 25 augustus 1796 de aanbesteding van de levering voor drie maanden brood, vlees, zout, rijst, azijn, haver, hooi en stro voor de Franse troepen in o.a. Vollenhove.
Er waren in 1796 twee eskadrons Bataafse dragonders in Vollenhove. De commandant daarvan verzocht voor vervoer van die eskadrons vier wagens en één voor de ‘cassa’ en één voor de chirurgijn-majoor, tevens een schip voor bagage, vrouwen en gebrekkigen. De Municipaliteit was wel bereid de wagens te leveren, maar wegens geldnood niet het schip.
Twee eskadrons van elk twee compagnies waren totaal zo’n 320 man en evenzoveel paarden! Het Regiment Dragonders der Bataafse Republiek vocht in september 1796 mee met het Franse leger tegen Oostenrijk in Duitsland.
Aangaande het huurcontract tussen de stad en de administrateur van het Weeshuis, ingegaan 1 november 1795, betreffende het gebruik van de stal van het Weeshuis, werd 27 december 1796 overeengekomen, dat de stad van 1 november 1796 tot 1 november 1797 voor huur zou betalen f 25. De gemaakte onkosten voor het binnenwerk van de paardenstal zouden tezamen gedragen worden door de stad en het Weeshuis, ieder f 123 en het huurcontract werd ontbonden.
De Ommelander Courant van 14 augustus 1798 meldt: 10 augustus – Morgenochtend (zaterdag) zullen wederom 5 compagnies van het 3e bataljon van de 5e halve brigade Bataafsche Infanterie naar Vollenhove, Zwartsluis etc. uitmarcheren.
Er waren al drie compagnies naar Hasselt gekomen. Een bataljon bestond toen uit 8 compagnies en een compagnie grenadiers, totaal 1000 man. Naar Vollenhove kwamen toen vermoedelijk 3 of 4 compagnies van 109 man. Totaal had een halve brigade 3 bataljons. De brigade bestond als eenheid van 1795-1803. Het 3e bataljon stond onder leiding van U.M.A. van Lobbrecht en bestond uit fuseliers.
Op 27 augustus 1799 landden Engelse troepen op de kust van Noord-Holland. In korte tijd zetten de Engelsen 12.000 man op het strand bij Callantsoog, een eindje onder Den Helder. Vanaf de schepen werd de landing gedekt met beschietingen op de duinen. In de dagen en weken erna volgden Engelse en Russische versterkingen, tot er een invasiemacht van 35.000 man in de kop van Noord-Holland stond.
De Bataafse vloot, die niet erg sterk was, trok zich terug richting Zuiderzee, waar de Engelsen aanstuurden op een confrontatie. Maar toen de Nederlandse bemanningen de stadhouderlijke vlag op de schepen van de Engelsen ontdekten, brak er muiterij uit. Stadhouder Willem V was ten tijde van de Franse inval naar Engeland gevlucht, maar hij en zijn familie hadden nog veel aanhang. Een groot deel van de matrozen weigerde te vechten en de Bataafse vloot moest zich zonder slag of stoot overgeven. Toen erfprins Willem Frederik, zoon van stadhouder Willem V en de latere koning Willem I, zich vervolgens aan boord van de Nederlandse schepen vertoonde, ging er een groot gejuich op. Een aantal Oranjegezinde officieren en matrozen van de Bataafse vloot liep over en ging in actieve dienst bij de Engelsen. (bron: Wikipedia)
Groninger Courant, 4 oktober 1799: Extract uit een brief van Zwolle den 2 oktober (dat was woensdag). Gepasseerde zondag (dat was dan 29 september 1799) is er aan het hoofd te Genemuiden en daarna aan de Zwartsluis, een gewapend Engels schip met 36 man aangekomen; dit had ten gevolge dat aldaar en te Zwartsluis de Oranjevlaggen werden uitgestoken, en de inwoners waren in volle vreugd; zij dreigden zelfs de revolutie te Hasselt en te Zwolle te bewerken, en hebben een schip waarin 3 metalen stukken a 6 pond dat met Zwolse kanonniers naar de Lemmer moest, genomen, de kanonniers zijn echter niet in hun macht gevallen doordien zelve nog te Vollenhove waren. Ten gevolge hiervan is Zondagavond een detachement burger-jagers zo van Deventer, Hattem als van hier naar Hasselt uitgemarcheerd. Maandag (dat was 30 september 1799) in den vroegen morgen brak genoemd detachement waarbij zich nog enige Hasselaars gevoegd hadden, onder aanvoering van de luitenant-kolonel der jagers C. Queysen naar Zwartsluis op. Ten 6 uren was men reeds aan de sluis en overrompelde in een ogenblik door een spoedige en stoute manoeuvre het Engelse gewapende schip. Ook hernam men het den vorigen dag genomen Zwolse schip met de drie kanonnen van 6 pond, met nog een klein vaartuig dat de Engelsen en Sluizenaars tot hun oogmerk gebruikt hadden. De Engelsen, onze burgers langs de dijk ziende aankomen, wilden hen met het kanon begroeten, doch de Jagers er front op in marcherende, waren in een ogenblik onder en achter het geschut, en de Engelsen moesten zich gevangen overgeven. Dezelve zijn hier thans alle op de provoost overgebracht. Alle Oranje versiersels zijn daarop ten enenmale verdwenen en de aanstekers van dit spel op het eerste gerucht gevlucht. Te Genemuiden, alwaar burgers van Meppel en Hoogeveen naar toe gemarcheerd zijn is een man gearresteerd en hier in het tuchthuis overgebracht. Maandag zijn weder 50 Deventer kanonniers met twee veldstukken van hier naar Zwartsluis gemarcheerd, en men rekent dat er thans 300 Burgers met het nodige kanon op die beide plaatsen bijeen zijn.
Bij Castricum vond op 6 oktober 1799 de laatste slag plaats uit deze korte oorlog. De kracht van het Frans-Bataafse leger was gegroeid, terwijl tussen de Engelsen en de Russen steeds meer wrijvingen ontstonden, die bijdroegen aan hun nederlaag bij het duindorp. Ze raakten ervan overtuigd dat aan deze strijd geen eer meer te behalen was: de kans verder door te stoten naar het zuiden was verkeken. De onderhandelingen over hun vertrek begonnen.
De Ommelander courant schreef op 11 oktober 1799: Zwolle, dinsdag 8 oktober: teruggekomen uit Enschede en Oldenzaal de grenadiers en de helft der artillerie, benevens een klein detachement Hattemer Jagers, welke gistermiddag (maandag 7 oktober 1799) alle weder te scheep van hier zijn vertrokken naar Vollenhove. Hedenmiddag (8 oktober 1799) zijn 300 gewapende burgers uit Arnhem en Zutphen naar de kusten der Zuiderzee vertrokken.
In de Binnenlandsche Bataafsche Courant van 17 oktober 1799 stond:
Zwolle, 11 oktober 1799: diverse corpsen gewapende burgers uit Arnhem zijn woensdagmorgen (dat was 9 oktober 1799) naar Vollenhove getrokken. Bij Kampen zijn gearresteerde Oranje-muiters (van de vloot) gevangen gezet. Medemblik is heroverd door Daendels. Enkhuizen is vrij, maar de Engelse vloot ligt nog voor de kust.
Op 19 november 1799 verlieten de laatste manschappen van de Engelse en Russische legers Noord-Hollandse bodem. De Zuiderzee bleef echter een plek waar zich regelmatig Engelse schepen ophielden, maar dan vooral koopvaardijschepen die de economische blokkade wilden omzeilen. Smokkel dus, iets waar met name de Schokkers graag een graantje van mee pikten.
De magistraat van Vollenhove stelde op 6 november 1810 H.H. van Guldener aan tot kazernemeester op een wekelijks traktement gedurende de weken, dat binnen de stad garnizoen zou zijn geplaatst. Hij werd aangesteld om de contributie voor de kazernes in te vorderen (Westra van Holthe, 1954). Deze H.H. van Guldener, aangesteld op 16 oktober 1795 als magazijnbeheerder en vervolgens benoemd op 6 november 1810 als kazernemeester, was Hartwich Hendrik van Guldener (1753-1830). Bij zijn overlijden was hij deurwaarder, vermoedelijk bij het ‘Vredegerecht’. Vanaf 1839 was dat het kantongerecht, gevestigd in Plattenburg, daar hoorde standaard een deurwaarder bij. Kennelijk een man met gezag. Dat zal hij van zijn vader hebben geërfd: dat was Casimir Frederik van Guldener (1728-?), een wachtmeester bij het regiment dragonders van Massou, in 1754 te Maastricht, later onder Van Ditfordt – het regiment dat van 1749-1752 in Vollenhove lag. Zijn moeder was de in Vollenhove geboren Jacomine van Thijen (1729-1804). Haar zoon werd gedoopt op de dag van haar huwelijk, 23 januari 1754 in de kerk van Beulake. Die kerk werd nogal eens gebruikt als ‘uitwijk’ voor bijzondere zaken. Vermoedelijk is Hartwich Hendrik verwekt vlak voor de overplaatsing van de dragonders, en geboren in 1753. We zagen een dergelijk geval bij Johan Willem Weijs (Kondschap juni 2021)!
Hartwich Hendrik trouwde met Elisabeth Seidel (1757-?), dochter van Eberhard Philip Seidel (uit Herborn, kwam als hoboïst naar Vollenhove) en Dirkje Brummelbos. Ze kregen tussen 1783 en 1792 vijf kinderen. Vermoedelijk stierf Elisabeth rond 1795, Hartwich hertrouwde toen met Berendina Omerinck (1762-1840) met wie hij nog drie kinderen kreeg tussen 1798 en 1802. Zijn jongste zoon met Elisabeth was Johan Frans (1789-1821), die sergeant-majoor bij de infanterie werd en in Brugge overleed.
Mogelijk bleef het Fort tot aan het einde van de Franse tijd in 1813 garnizoenskazerne. Op 19 september 1815 stond er een aanbesteding in de krant voor verbouwing van de kapel tot gevangenis. Dat was definitief het einde van de militaire functie van het voormalige kasteel. Na gevangenis werd een deel Calicotweverij (1834-1853), tot de afbraak van dit laatste onderdeel van het ooit uitgebreide complex in 1854. Op de locatie werden Schokker vissershuisjes gebouwd en een visconservenfabriek, afgebroken rond 1960.