Er hebben aan het einde van de Tweede Wereldoorlog drie wapendroppings plaatsgevonden in de Noordoostpolder, na één mislukte poging. De eerste was eind oktober 1944 en was succesvol. Onduidelijk was lange tijd waar die wapens terecht zijn gekomen en hoe ze vervoerd werden. Uit contact met Bob Flobbe uit Delfzijl, naar aanleiding van een foto in de beeldbank van het Stadsmuseum waar zijn vader op stond, bleek het verhaal opgetekend in een boek met de belevenissen van zijn oom Gerrit Schouwstra (1926-2016) als binnenvaartschipper. Verder beschikte hij over het dagboek van zijn moeder Lammie Schouwstra (1921-1999), die in die tijd nog bij haar ouders en broer aan boord van hun vrachtschip Flevo woonde en dezelfde gebeurtenissen meemaakte en beschreef. Dat vrachtschip werd in het najaar van 1944 gehuurd door aannemer Roelof Boltje (1902-1972) uit Zwolle, die daar een belangrijke rol in het verzet speelde, waarvoor hij ook het Verzetsherdenkingskruis ontving. Zijn bedrijf bestaat niet meer.
In twee nummers van Kondschap uit 2011 beschreef Ben van Rosmalen het initiatief van Boltje voor passagiersvervoer tussen Vollenhove en Zwolle, met de salonboot NOP, later NOP I. Daar was Piet Flobbe uit Steenwijk, de vader van Bob, stuurman en later kapitein. Deze boot was eigendom van aannemer P. Daalder uit Alkmaar. Cor Daalder vertegenwoordigde het bedrijf in de Noordoostpolder, woonde in Vollenhove en had een goede zakelijke relatie met Roelof Boltje. Daalder was bezig met de zgn. "droge" en Boltje met de "natte" werkzaamheden in de Noordoostpolder. Roelof huurde het schip van Daalder en regelde dat het vaartuig de naam Noordoostpolder kreeg. De bootdienst stopte na de razzia medio november, en werd pas na de oorlog hervat, tot de bussen weer reden, in 1947.
In september 1944 huurde Boltje het binnenvaartschip Flevo van Geert Schouwstra (1926-2016), geboren in Gieten, stammend uit een Noord-Nederlands schippersgeslacht. Het schip, 157 ton, was gebouwd in 1928 en werd omgedoopt tot NOP II. Voor het bedienen van de nieuwe houtgasgenerator die op de motor was bevestigd kwam ook zoon Gerrit (1926-2016) aan boord, naast zoon Cor (1925-?). Na het ‘opleggen’ van de NOP I ging ook Piet Flobbe (1919-1981) voor Schouwstra werken. Dochter Lammie verloofde zich met Piet, ze trouwden in 1944 in Zwolle en gingen wonen in een woonark aan de haven in Vollenhove, waar later de NOP I voor de deur lag. Hun zoon Bob werd negen maanden na de bevrijding van Vollenhove geboren.
Gerrit: “De NOP II werd regelmatig de Noordoostpolder in gestuurd naar dorpen als Ens en Marknesse. We hadden al gauw door dat dit niet zomaar beurtvaartreisjes waren maar dat er meer achter stak. Wat wij eerst vermoedden en gewaar werden was dat onze baas Roelof Boltje tot zijn nek in het verzet zat en commandant van de regio Zwolle was. Op een keer ontdekten wij dat tussen onze lading een clandestiene radiozender zat. Waar waren wij in verzeild geraakt, zouden we voor een ondergrondse organisatie werken? We waren nog niet zolang bezig met die beurtdienst toen we op een morgen in het schemerdonker voor de draaibrug van Hasselt kwamen. Er brandden twee rode lichten boven elkaar die aangaven dat de brug niet werd bediend. De brugwachter zei ons dat we maar een schuilplekje moesten zoeken. Hij mocht ons van de firma Boltje niet doorlaten. Achteraf bleek dat in Zwolle een razzia gaande was. Boltje had ons schip daardoor liever niet in de stad, aan de vaste plek aan de Vondelkade. Wie weet wat er in onze onschuldig lijkende lading verstopt zat... We hebben toen voor de vorm een dag in de baai bij de werf van Bodewes gelegen. Een van de gebroeders Boltje kwam de lading inspecteren en vond een kist gerookte paling. Hij gaf die aan ons en zei: "Hier, eet maar op. De vent die ze aan de Duitsers verkoopt is een NSB-er." Dat hebben we zonder gewetensbezwaren gedaan.”
Bob Flobbe schreef dat de NOP ll een nachtdienst onderhield tussen Vollenhove en Zwolle. “Overdag varen werd te gevaarlijk, wegens Engelse vliegtuigen. Dat Boltje het schip ook voor andere transporten in de polder gebruikte, hoorde mijn opa pas nadat hij het contract had getekend. Vooral oma was toen zwaar tegen, en is later wegens de risico’s in Zwolle aan de wal gaan wonen.”
Gerrit: “Op een zekere dag werden we met maar een beetje lading van Vollenhove de polder ingestuurd naar de Enserbocht in de Enservaart. We schutten door de Voorstersluis de polder in en Cor en ik maakten ons behoorlijk kwaad. Wij voeren nota bene zo goed als leeg weg en Ouwehand met de Nijverheid ging met een mooie partij boter en kaas van Vollenhove naar Zwolle. Zo was het geen wonder dat wij soms dagen tegen de kant lagen. Dat kon toch geen rendabele zaak zijn. De heren moesten het zelf maar weten, zolang onze wekelijkse huur maar op tijd werd betaald en dat werd het. Zo foeterden we nog wat door. We waren op weg naar de Enservaart en zouden in Marknesse aardappelen bijladen. Toen we aan de Enserbocht kwamen zagen we daar drie of vier mannen bij twee wagens met stropakken staan. Wij moesten eerst nog door naar Ens waar een zwaaikom was. Toen we tegen tien uur terug waren en vast lagen werden de achterste stropakken van de wagen gegooid. Een van de mannen verdween in een donker gat onder het stro en de anderen pakten 'iets' aan en brachten het naar ons schip. Daar werd het in het ruim geladen en door mijn zwager Piet Flobbe gestuwd. Broer Cor liep met zijn tweede vrachtje in de armen en ik liep naast hem met mijn eerste bundel. Die was behoorlijk zwaar. Ik had snel door wat er in zat en zei tegen Cor: "Joh, dit zijn geweren, waar zouden die nou vandaan komen?" Cor antwoordde droog: "Die hebben ze bij de drooglegging van de polder gevonden en gaan naar een museum in Zwolle ... " Ik zou het eerst nog geloven ook maar dacht even later: dat kan niet waar zijn. Het spul zat verpakt in vetvrij papier met jutezakken er omheen. We begrepen wel dat dit in de polder was gedropt voor de ondergrondse.
Toen mijn moeder zag waar wij mee bezig waren werd ze doodsbenauwd en stond er op dat de geweren van boord gingen. Daar hielp geen 'lieve moeder' aan en het spul ging terug op de wagens, onder het stro en wij voeren naar Marknesse om aardappelen te laden”.
Lammie: “Het begon geloof ik met zakjes uien. Te kleine zakjes en niet eens dicht van boven. De geweren staken er boven uit. Vader weigerde niet gauw, maar dit wilde hij niet op deze manier vervoeren. “Zoek daar maar een ander voor” zei hij tegen Boltje. En dat deed Boltje. Hij vond iemand anders: Piet, mijn verloofde. Maar ik moet eerst vertellen van die luchtaanval. Een individuele aanval op ons. Gisteren kwam die Engelsman op ons af. Maar er werd niet geschoten. Heel vreemd. Maar hij zou natuurlijk terug komen en joeg ons de stuipen op het lijf. We konden nergens heen op het Zwarte Meer. En die maan stond maar helder en vals te grijnzen aan de hemel. Rot maan, rot oorlog, rot vliegtuig ! Moeder – beneden - was hysterisch. Daar werd je zelf gek van. Dus ik in de donkere stuurhut, naast vader. Tot mijn schrik zag ik in het maanlicht drie kerels op het voordek, terwijl er maar twee broers aan boord waren. “Van dat schip dat aan de grond zit” verklaarde vader. “Ze willen een sleepboot halen. ’t Zijn moffen”. Dus dat was het stoppen en oponthoud van een half uur geleden. We voeren nu weer vol-aan en het vliegtuig was niet een tweede keer terug gekomen. Ook vreemd. “Ik ga Genemuiden binnen.” zei vader kortaf. “Ik heb er genoeg van. En dan kan die mof een sleepboot zoeken”. Hij had het zelf ook op zijn zenuwen hoor. Nauwelijks vaart minderend voeren we de haven binnen Ik moest achterop de roeiboot vrijhouden. “Waar is die bak, vader, ik zie hem niet”. Die bak met hout hadden we vanaf de Voorst mee moeten nemen. “Die bak was er niet” zei vader boos. “Nergens te vinden. Zeker weggewaaid. Hadden ze maar beter vast moeten knopen”. Maar juist die bak, geladen met houten schotten voor de nieuwe gaarkeuken in Zwolle, die bak werd door Boltje in Zwolle verwacht. En toen begonnen we iets te vermoeden.
Ja, waar was die bak gebleven? Ach, wat zal een eenzame bak zonder schipper met harde westenwind doen? Wat kan hij anders doen dan los raken en in het riet waaien? En daar lag hij dan. Niet bij, maar tegenover de sluis. Overdag al onzichtbaar in het riet en zeker in de nacht. Die bak lag letterlijk in de vergetelheid en dat was maar goed ook. Wegens wapendropping was de hele polder uitgekamd. ’t Was die week een en al klopjacht en arrestatie. De polder was ernstig onveilig en iedereen had wel wat anders aan het hoofd dan een dekschuit met hout. Maar Boltje was er niet gerust op. Hij hield het in zijn gedachten. Toen alles weer wat rustiger was geworden kregen we allemaal nieuwe orders van Boltje. Piet moest die bak maar opzoeken en weer netjes bij de sluis leggen. Dat was nog een hele klus. De bak zat, tien meter in het riet, scheef aan de grond nu het opgewaaide water weer weg was. Piet ging maar eens onderin kijken of er ook een lek was. Nou, er stond geen water in, maar Piet wist toen meer dan wij allemaal samen.
Schouwstra werd zeer dringend verzocht met de NOP ll de bak los te trekken en alsnog mee te nemen naar Zwolle. Het hout aan boord was voor de nieuwe centrale keuken, en had er 2 weken geleden al moeten zijn… Het werd vader ook steeds duidelijker wat er aan de hand was. Deze keer was het geen donkere avond, maar in de vroege morgen, toen we de bak bij de Voorst ophaalden. Een bekende stem gaf aanwijzingen bij het op sleeptouw nemen. Toen het wat lichter werd zagen we ook wat we er achter hadden. De diepgang van de bak was wel erg verdacht voor dat beetje hout aan dek. Maar het gezicht van de bakkenschipper was zeer vertrouwd. Het zou makkelijk gekund hebben, even opzij voor een bakje (surrogaat) koffie, maar de bakkenschipper bleef trouw op zijn post. We konden alleen naar elkaar wuiven.
Om goed negen uur waren we in Zwolle. En daar begonnen de obstakels. De bak moest naar de Vondelkade, dus allemaal stadsbruggen. En die draaiden op stroom. En dat was er niet. Alles was afgesloten. Niemand had nog stroom. Maar Boltje, waar hij altijd vandaan kwam wist niemand, Boltje zou stroom regelen bij de Duitsers. En werkelijk, die centrale keuken was een toverformule. Al gauw verscheen iemand van gemeentewerken en de brug ging omhoog. En wij er door met onze sleep. En ook de volgende brug. Het leek wel een triomftocht door de stad. Zonder er een woord aan te wijden wist iedereen wat er onderin die bak zat. Net het turfschip van Breda. En ik trots op mijn bakkenschipper die zo keurig door de bruggen stuurde. Toch waren we blij dat het ding voor de kant lag. We waren jong, een beetje spanning was leuk, maar dit was wel een beetje veel spanning. Pas later mocht ik weten dat mijn Piet het toezicht had op het lossen van die bak. In het donker gebeurde dat. En dan nog niet eens die zo belangrijke schotten voor de centrale keuken. Onder uit de dekschuit werden uienzakken onder geleide van de Wehrmacht gelost. Tenminste dat uniform hadden ze aan. In Duitse vrachtwagens. Tenminste dat dachten we… En er waren nog veel meer mensen in de weer, allemaal in Duits uniform, allemaal ondergrondse, die natuurlijk gewoon boven de grond liepen. Zelfs dat misselijke vliegtuig vorige week had ons moeten beschermen. Jawel, beschermen! Dat hadden ze nou net niet moeten doen.”
Na de razzia in november werd Boltje opgepakt en zat hij vast tot de bevrijding. Schouwstra hield zich gedeisd en schilderde de naam van zijn schip weer over, naar de oorspronkelijke naam Flevo en vond een andere opdrachtgever. Hij voer nog jaren met zijn schip over diverse rivieren, waaronder op de Rijn naar Duitsland.
Bob Flobbe: “Volgens de verhalen is mijn vader half april 1945, vlak voor de bevrijding van Vollenhove opgepakt door de BS, Binnenlandse Strijdkrachten, en heeft twee dagen vastgezeten. Op voorspraak van Boltje, de grote verzetsstrijder, is hij 18 april vrijgelaten. Vader was opgepakt omdat hij te vaak was gezien bij de Ortskommandant. Daar bracht hij in de polder gestookte graanjenever. Of leverworst. In werkelijkheid ruilde hij dat tegen stempels die gebruikt werden voor onderduikers. “Ach, die Wurst sizt noch in de fietstas” .. en dan ging de commandant zelf naar buiten de worst ophalen. Maar deze Duitser was de beroerdste niet. Hij deed kalm aan. Hij wist ook wel wat er dan gebeurde: namelijk gauw wat kaarten stempelen. Maar zodoende was mijn vader wel verdacht bij de ondergrondse. Maar Boltje wist wel beter. 18 april kon dus alsnog de bevrijding gevierd worden. En negen maanden later werd ik geboren in het ziekenhuisje bij Vollenhove, officieel grondgebied van de Noordoostpolder.”
Bronnen:
- “Te berg en te daal” door Harry de Groot, uitg. De Alk, ISBN 9789060133149.
- Oorlogsdagboek Lammie Flobbe-Schouwstra via Bob Flobbe, Delfzijl
- Passagierboot Noordoostpolder, Kondschap maart en juni 2011, Ben van Rosmalen.