Vier keer in de geschiedenis was het gedurende een lange tijd zo koud dat gletsjers vanaf de bergtoppen in Zweden en Noorwegen ver landinwaarts reikten en driemaal ons land bereikten.
Zo'n 180.000 – 120.000 jaar geleden in de derde ijstijd, de Riss- of Saale-ijstijd, was Nederland nog geheel onbewoond. In deze tijd vond de vorming van de grote Nederlandse landschappen plaats door het ijs. Zo wordt in de eerste fase de Utrechtse Heuvelrug opgestuwd. Men noemt deze fase van de derde ijstijd "het Amersfoort stadium".
In de tweede fase, het zogenaamde "Drenthe stadium" ontstaan door de druk van het ijs keileembulten zoals bij Gaasterland, Urk en Vollenhove. Keileem is een mix van klei en stenen die onder de ijskap is gevormd (grondmorene). Niet alle steenbrokken werden vermalen, zoals de diverse grote zwerfkeien en 'dikke stenen' in en rond Vollenhove laten zien.
Zand als deken
In de laatste ijstijd was de bodem diep bevroren, waardoor het sneeuwsmeltwater in de zomer niet kon wegzakken maar via het oppervlak moest wegstromen. Van de helling van de stuwwal van Vollenhove gleden toen met water doordrenkte grondmassa's naar beneden. Ook vormden zich beken die dalen uitschuurden, zoals de Zuurbeek.
De dalen tussen de keileembulten werden door de ijzig koude wind opgevuld met een dikke laag dekzand. Vooral aan het einde van de laatste ijstijd ontstonden er lage duinen, dekzandruggen en -heuvels van een paar meter hoog. De zandbulten langs de Duinweg van de Leeuwte naar Blokzijl vormen de toppen van zo'n dekzandrug.
Ontstaan van laagveen
Door het rijzen van de zeespiegel als gevolg van het smeltende ijs, zo’n 10.000 jaar geleden, steeg ook het grondwater en ontstonden rond het hoge land drassige plaatsen waar zich veen vormde. De rivieren die hun smeltwater niet aan de zee kwijt konden, traden buiten hun oevers. Er ontstonden uitgestrekte moerassen waar¬in zich veen kon vormen. Een groot deel van de huidige Noordoostpolder was toen land, de eilanden Urk en Schokland vormden samen een veel groter eiland. Dat land bestond vooral uit een dikke laag veen.
Tenslotte stak alleen het hoge land van Vollenhove en enkele dekzandkoppen zoals de Duin als zandeilanden boven het veenmoeras uit.
Rivieren
De zeespiegel was in de ijstijd zo’n 125 meter lager dan nu, de Noordzee ligt droog en de Rijn mondt uit bij wat nu de Doggersbank is. Door het afsmelten van het ijs ontstaan rivieren langs het uiteinde van het ijs. Zo ontstaat de Vecht die het smeltwater afvoert naar de Noordzee.
De rivieren rond Vollenhove hadden rond het begin van onze jaartelling nog niet hun huidige loop. Zo liepen de Tjonger en de Linde samen via wat nu het Giethoornse Meer is oostelijk van ‘de Duin’ tot aan de voet van de Vollenhoofse keileembult en dan noordelijk langs de punt van de Voorst naar de Vecht (het Zwarte Water) die langs de zuidkant van de Voorst liep.
Oprukken van de zee
Ongeveer 3000 jaar geleden kwam er een einde aan de laagveengroei door de steeds hoger stijgende zeespiegel. Het veen verdronk als het ware. Het zoetwatermeer Flevo, tot in de Romeinse tijd gelegen in het hart van het Noord-Nederlandse veengebied breidde zich door afslag van het omringende veen tijdens stormen steeds meer uit. Rond het jaar 250 kreeg het meer zelfs verbinding met de Noordzee. Er vormde zich een lagune, later Almere geheten (een naam afkomstig van Bonifatius).
Ook de stuwwal van Vollenhove ondervond de gevolgen van de oprukkende zee. De westpunt van de hoogte die toen op de plaats van het huidige Voorsterbos lag, werd steeds verder teruggedrongen tot wat nu nog de Voorst heet. In 1170 zorgden stormen voor zo’n grote afslag van het resterende veen, dat de Zuiderzee ontstond.
De Zandkoele
Bij Heetveld ligt het geologisch monument 'De Zandkoele'. De wanden van de voormalige zandgroeve tonen lagen uit de verschillende geologische perioden van de afgelopen 150.000 jaar. Op de bodem is een kaart van Scandinavië waarop diverse in de buurt gevonden stenen zijn neergelegd op de plaatsen waar ze ooit vandaan kwamen. Ook bij Schokland en op Urk zijn dergelijke geologische monumenten.