Detail kaart Jacob van Deventer uit 1560 met de BegijnenkampVanuit het klooster St. Janskamp (St. Jansklooster) werd het vrouwenklooster Clarenberg gesticht. Dit lag buiten het stadsgebied van Vollenhove bij de Landpoort en wordt in 1411 als zodanig genoemd. De zusters gaven hun verblijf de naam Clarenberg naar hun voorbeeld Clara van Assisi.

Deze Clara van Assisi werd in 1194 in Italië geboren. Als jonge vrouw werd zij gegrepen door de idealen van haar stadgenoot Franciscus van Assisi, de stichter van de nieuwe kloosterorde voor mannen: de orde der Franciscanen, die door hemzelf Minderbroeders werden genoemd. Ook Clara van Assisi zocht zo'n geordend religieus leven maar dan voor vrouwen. Er kwam voor de volgelingen van Franciscus en Clara nog een derde religieuze orde die meer openheid naar de wereld propageerde: de Tertiarissen; een gemeenschap met vaste tijden voor godsdienstige bezinning, met ruimte en openheid naar de wereld, dienstbaarheid aan anderen. Een vernieuwingsbeweging die over heel West-Europa golfde, tot in onze streken.
Op de Agnietenberg bij Zwolle was de vernieuwingsbeweging Moderne Devotie ontstaan onder de bezielende leiding van Thomas a Kempis. De directe gevolgen voor Vollenhove en omgeving waren de stichting van Sint Janskamp in 1398 en enige jaren later een open kloostergemeenschap voor vrouwen op de hoogte voor de Landpoort te Vollenhove: 'Oppen berghe bi der stat Vollenho...'.
De kerkelijke leiding dulde echter geen open, ongeordende religieuze gemeenschappen en dwong tot aansluiting bij een erkende orde. Voor de vrouwen in Vollenhove lag de keuze voor een orde voor de hand: de orde der Clarissen: 'mons sanctae Clarae', de berg van Sint Clara, Clarenberg. detail van een luchtfoto uit 1931 van de BegijnenkampDe tweede helft van de naam was blijkbaar ingegeven door de vorm van het terrein: een verhoging in de keileemrug en het dekzand daarboven.

Bij de aanleg van het sportveld in 1957 bestond een deel van de werkzaamheden in het egaliseren van het terrein, waarbij de kop van deze verhoging naar de zijkanten afgevoerd werd. Er werden toen ook resten van de fundering van het klooster teruggevonden, menselijke skeletresten, aardewerk, brokken tufsteen en een gotische stenen raamlijst. Bij de bouw van een kleedruimte in 1968 werden opnieuw menselijke botten gevonden.

detail kaart Vossius uit 1597Het terrein waarop het klooster heeft gestaan heette nog tot in de twintigste eeuw de Begijnenkamp. Een begijn of bagijn is volgens Van Dale een lid van een min of meer vrije kloosterorde, ontstaan in de zuidelijke nederlanden omstreeks het midden van de dertiende eeuw; weduwe of onehuwde vrouw die, zonder een kloostergelofte af te leggen met anderen gemeenschappelijk als geestelijke zuster leeft. Het woord komt van het latijnse begina of oudfranse bege (beige) naar de kleur van hun mantel.
Enkele jaren geleden werd op het terrein een verzorgingscomplex gebouwd, met verzorgingshuis, seniorenappartementen en praktijken voor tandarts en fysiotherapeut. Het kreeg de naam Nieuw Clarenberg.
Bij het graven van de bouwput in 1994 werden nog delen van fundamenten van het voormalige kloostercomplex gevonden, evenals vele scherven van gebruiksvoorwerpen, van enige heiligenbeeldjes en van een altaar.

Het klooster van 1405 tot 1633

In 1405 was het vrouwenhuis van het nieuwe klooster al beschikbaar. Dit convent werd vanuit diverse windstreken materieel ondersteund. Het necrologium van de Sint Jans Kamp vermeldt op 3 april 1405 Wobbe "onze suster" en op 15 februari 1406 Trude, de vrouw van Henrick Wynters "onze zuster". De vrouwen noemden hun huis naar Clara van Assisi. Het was gevestigd "oppen berghe" bij Vollenhove en werd daarom Clarenberg genoemd. Deze zusters waren dus geen Clarissen of nonnen volgens de tweede regel van Franciscus, maar Tertiarissen volgens zijn derde regel. Hierbij was het ook mogelijk, dat een gehuwde zich aansloot, mits de echtgenoot daarvoor zijn toestemming gaf, wat Hendrik Winters blijkbaar gedaan had.

Bisschop Frederik van Blankenheim was deze geestelijke gemeenschap welgezind en hij gaf dan ook omstreeks 1419 zijn goedkeuring toen deze zusters vroegen om een eigen geestelijke voor het afnemen van de biecht, het verlenen van de absolutie en het lezen van de mis in de kapel.

Uit de beginperiode van dit zusterconvent is helaas weinig bekend. Van 7 paters of biechtvaders zijn de namen bewaard gebleven: Ribbert, overleden 13 mei 1469, Johan van Wynsyn, overleden 2 juni 1503, Johannes van Unna, vermeld in 1506, 1512 en 1520, Marten van Emmerick, overleden 17 mei 1541, Gerlich van Deventer, overleden 19 mei 1546, Wijcherus Gerardi, vermeld in 1571 en Herman Alberts, vermeld in 1595.
Van de leidinggevende moeders zijn helaas slechts een aantal namen bewaard gebleven zonder verdere persoonlijke gegevens. Hun namen en het jaar waarin zij vermeld worden: zuster Katherine (1471), zuster Stine (1473), Alijt Johans (1480 en 1487),
Margreta of Greta Tymens (1506 en 1512), Lutgert Mulertz (1563 en 1571), Johanna Koetkens (1565), Anna van Bewesten (1595).
Laatstgenoemde "matersche" moest reeds samen met haar "procuratersche" Alijt Geerts en de rentmeester Pouwel Peters rekening en verantwoording van het beheer der kloostergoederen afleggen tegenover de drost van Vollenhove Johan Sloet. De doorwerking van de reformatie had ingrijpende gevolgen voor de zusters op de Clarenberg.

restant van het altaar van Clarenberg, gevonden bij de opgravingen in 1994Aan de vooravond van Sint Bonifacius (5 juni) 1423 kon het oorspronkelijke terrein vergroot worden met het erf Ten Doorganck door aankoop van de gelijknamige familie. In de loop van de volgende jaren ontstond er verschil van mening tussen de zusters en de ingezetenen van het kerspel Vollenhove over de vraag of de landerijen van het convent als geestelijke goederen vrijgesteld waren van schatting. Deze kwestie liep zo hoog op, dat bisschop Rudolf van Diepholt zich ermee bemoeien moest. Op zondag Jubilate 1445 erkende de bisschop deze vrijstelling in een charter, waaruit blijkt, dat het complex aan de noordkant grensde aan de straat naar de Landpoort, aan de oostkant aan de hofstede van Albert van Isselmuden (de Rollecate), aan de zuidkant aan de Bentweg (nu Laan van Toutenburg) aan de westkant aan de stadsgracht.

De tachtigjarige oorlog

In de tweede helft van juli 1572 probeerden de Geuzen de kustweg van Overijssel naar Friesland in handen te krijgen. De eerste poging mislukte, maar enige dagen later slaagden zij er toch in de stad Vollenhove en het kasteel Toutenburg te bezetten, waarna zij ook Blokzijl veroverden. Bij een van deze acties, vermoedelijk bij de tweede, namen zij de pastoor en de kapelaan van Vollenhove gevangen en voerden hen weg over zee. De Waalse soldaten van Caspar de Robles wisten echter Blokzijl en Vollenhove op de Geuzen te heroveren. Daarna belegerden zij het kasteel Toutenburg naast het klooster Clarenberg, maar zonder succes omdat zij niet over voldoende geschut beschikten. Toen verzonnen de Walen een list en deden alsof zij het beleg ophieven. Daarop verliet de helft van de bezetting het kasteel om de zogenaamd terugtrekkende Walen te achtervolgen. De Geuzen liepen zo in de val. Enkelen werden doodgeschoten, anderen in zee gejaagd en een aantal gevangen genomen.
Intussen breidde de opstand zich uit over de steden Kampen, Zwolle, Hasselt, Genemuiden en Steenwijk. De Walen moesten zich terugtrekken, waardoor de druk op de bezetting van het kasteel verdween en ook Vollenhove definitief aan de kant van de Nederlandse Opstand de toekomst tegemoet ging.
Hoeveel de zusters van Clarenberg van dit oorlogsgeweld te lijden hebben gehad is niet bekend, maar wel weten we dat het convent de volgende jaren kon blijven functioneren, ook toen Vollenhove reeds een predikant bleek te hebben in de persoon van Willem Alberts (1578).

bronzen beslag, gevonden bij de opgraving op de Begijnenkamp in 1994De kloostergebouwen van St. Janskamp waren in 1580 vanwege de belegering van Steenwijk grotendeels verwoest, en mogelijk die van Clarenberg ook, zodat de kloosterlingen elders een toevlucht moesten zoeken. Uit een brief door de drost van Vollenhove van 19 maart 1582 aan Hasselt blijkt dat het huis waar de nonnen te Zwolle woonden inmiddels tot weeshuis was ingericht. Zij keerden weer terug naar Vollenhove, maar in 1609 werd de samenwoning opgeheven en werd hun een uitkering voor levensonderhoud toegekend.
Er werd in 1613 een nieuwe regeling voor de ouder wordende zusters getroffen: zij kregen een alimentatie van 400 gulden. Vervolgens werden zij ondergebracht bij een vrouw in de stad. De laatste zusters waren Cunne Lutijns en Alijt Lubbers, die door Marretien Berents, de weduwe van Gerrit van Doetecum tegen een flinke vergoeding verzorgd werden. Als deze hospita het wenste, kon ze ook nog een ton Haarlemmer bier thuis geleverd krijgen. Omstreeks 1620 stierf Alijt Lubbers en enige jaren later Cunne Lutijns, de laatste zuster van het convent naar de derde regel van Franciscus op de Clarenberg.

De bezittingen van Clarenberg

Ondanks de bedoeling van de Staten van Overijssel om het beheer over de goederen van de beide kloosters zelf te voeren, kwam het beheer over de Clarenbergse goederen in handen van de jonkers in de stad Vollenhove. Maar ook het stadsbestuur wenste een vinger in de pap. Op 27 mei 1613 sloten de magistraat van Vollenhove en de jonkers een overeenkomst over het beheer en de bestemming van de inkomsten. De administratie hiervan is bewaard gebleven. In een geschreven boek met aantekeningen van 1613 -1649, nu in het Rijksarchief in Zwolle, komt deze Overeenkomst voor over de verpachtingen van de kloostergoederen en de verkoop van de inboedel van het Convent op 6 mei 1614. Uit het laatste valt enigszins op te maken hoe het voormalig klooster, of wat er toen nog van over was, er uit zag.

Voorraadkruik, gevonden in 1994In het voorjaar van 1614 werd de inboedel van Clarenberg verkocht. Daarbij werden de volgende vertrekken genoemd: het sael, de gang, de voorkamer, de keuken, de schotelkamer, de grootste achterkamer met twee beddesteden, het kleine kamertje in de gang, de kleine kamer aan de gang en het boven (de zolder). Tot de inventaris behoorden "drie koenen mit een veerspincke". De melk werd ook door de zusters verwerkt, want tot de inventaris van de grote zaal behoorden een kam, een "karnewage mit 14 melckvaten", 3 melkemmers, 4 balies van verschillend formaat, een boterton en verder in de gang nog 3 melktonnen.

Door de Volle Stoel werd 18 augustus 1623 toegestaan dat de voerlieden van de stad een weggetje mochten ophogen van de Herestraat (?) van Jan Jochemshuis tot aan de hof van Jonkheer Alphert van Isselmuiden (de Rollecate) of tot aan de Bagijnecamp, met puin dat ze uit Clarenberg mochten halen. Van de gebouwen huurde jonker Van Isselmuden van de Rollecate "des paters huys in den Convente". De andere gebouwen raakten al spoedig in verval en leverden het eerder genoemde puin om de weg te verharden.
Hetzelfde College besloot op 25 juni 1632 dat men de vervallen behuizing staande in 't convent Clarenberg en de stenen in de put zou wegbreken en openbaar verkopen. Herman Jacobs werd op 25 maart 1633 koper van deze afbraak. De put schijnt niet uitgebroken te zijn omdat 15 februari 1633 Alphert van Isselmuden een stuk van Clarenbergskamp pacht met de put die hij moet onderhouden. 
Het waren waarschijnlijk de restanten van deze put, die bij de aanleg van het sportveld in 1957 teruggevonden werden. Deze vondst werd weer toegedekt zonder verder te zijn onderzocht.

De rentmeester van de Clarenbergse goederen werd benoemd door het College van de Volle Stoel. Schepenen en Raad besloten op 23 februari 1646 de benoeming door de Volle Stoel over de administratie van de Clarenbergse goederen zo te wijzigen dat de benoemde Gedeputeerden van de Geestelijke Clarenbergse goederen voor de tijd van 6 jaren werden benoemd en niet langer.
De jaarlijkse inkomsten van de Clarenbergse goederen bestonden uit pachten in rogge uit land te Steenwijk, Steenwijkerwold, Wanneperveen, koppen boter uit land bij de Kuinderdijk en Blankenham, geldpachten uit land te Oldemarkt, Kosteverloren, carspel Barsbeek en Quadoelen, uitgeleend geld, een canon (vaste pacht) uit de hof van de Rollecate, gelegen in de kloosterkamp benevens uitgangen (erfpachten) uit verscheiden huizen in de stad. 
De inkomsten van de Clarenbergse goederen werden goed besteed. In het begin van de zeventiende eeuw werden deze vooral besteed aan de latijnse school, het huis van de rector en het onderhoud van de Onze Lieve Vrouwe-Kerk, oorspronkelijk de kerk van de Stad.

Vermeldingen van Clarenberg in archieven

drakenkopje, gevonden bij de opgravingen in 1994 in de bouwput voor Nieuw ClarenbergVolgens de registratie van transporten van Oldemarkt en IJsselham kochten Claes Luyties en Wendele op 31 mei 1648 "de achterste Camp landts van Clarenberch". Deze Claes is de stamvader van allen, die de achternaam Klarenberg dragen. Deze familie Klarenberg wordt nog steeds vooral aangetroffen in de buurt van Oldemarkt.

Enige buitengezetenen bij de Landpoort hadden de 'geestelijke kamp' betimmerd en 'met uitlaten (uitgangen), plantagiën en anders bezwaard' en daarom besloot de Volle Stoel op 30 september 1661 dat voortaan niemand enige achteruitgang aldaar op of over die kamp zal mogen hebben, dat de geplante bomen weggenomen moeten worden en voorts van de uitlaten in het vervolg een behoorlijk canon betaald zal worden. 
Hetzelfde College verbood op 1 februari 1685 linnen op de Bagijnenkamp te bleken te leggen,  en zij die afdaken of uitgangen naar de kant van die kamp hadden gemaakt moesten die afbreken en de uitgangen dicht metselen.

Bij een verhuring (1724) van landerijen die tot de Clarenbergse goederen hoorden, werden genoemd om te weiden: de Clarenbergskamp voor drie jaren en voor zes jaren de 3 oosterse en 3 westerse Lazaruskampen (deze werden in 1790 verkocht aan C. W. Sloet tot Tweenijenhuizen), het hoge Goor tegenover de molen, nu molenberg en de andere kamp daarvan.

Op 26 februari 1734 werd de Klarenbergs- of Bagijnecamp bij de Rollecate en de hof van de Geestelijkheid daarin gelegen openbaar verkocht aan de heer van Isselmuden, heer toe de Rollecate. De omschrijving van deze kamp luidt aldus: de Clarenbergscamp, strekkende oostwaarts van de hof van de heer van de Rollecate tot westwaarts aan de boomgaard van de heer van Toutenburgh en de stadsgracht, noordwaarts van de straatweg en de huizen of uitlaten op de camp staande, tot zuidwaarts aan de sloot of gracht van de Bentstege, de hof van de Geestelijkheid daaronder begrepen en de iepen daarop staande. De jaarlijkse uitgangen van gemelde huizen en hunne uitlaten bleven aan de Geestelijkheid. Bezwaard op no. 117 met 10 gieden Bentdijk en no. 18 met 4 gieden. Beulaaksweg en een jaarlijkse uitgang van 13 gld. 2 st. en 8 penningen ten voordele van de armen en 1 gld. en 6 st. ten voordele van de Geestelijkheid van Kampen. Verder bezwaard met verponding, lening en oude handgeld. De bomen op de camp aan de hof van de Heer van de Rollecate geplant zullen aan hem blijven, waartoe hij van het College van de Volle Stoel op 29 juni 1730 toestemming heeft gekregen. Deze camp is nog voor twee jaren verhuurd aan Lucas Jans Brummelbos, hetgeen door de koper moet worden overgenomen.

Beheer na de jonkers

spijkers en haak, gevonden bij de opgravingen in het voorjaar van 1994 op het terrein van ClarenbergDe doorwerking van de Franse revolutie bracht met zich mee, dat de edelen plaats moesten maken voor de vertegenwoordigers van het Ambt van Vollenhove, omdat het klooster buiten de stadswallen gelegen had. Daarmee begon een nieuwe periode van beheer, die pas definitief werd door het Koninklijk Besluit van Koning Willem II van 22 januari 1833. Daarvoor was lang onderhandeld tussen de vertegenwoordigers van de burgerlijke gemeenten Stad en Ambt, van de hervormde gemeente en van de rooms katholieke parochie. Overeenkomstig dit Koninklijk Besluit bleven de goederen en inkomsten in volle eigendom bij de burgerlijke gemeente van de Stad Vollenhove, die uit de inkomsten een medisch doctor moest bezoldigen, die tevens vroedmeester was, samen met een vroedvrouw voor Stad en Land, speciaal voor de armen. Bovendien werden bedragen vastgesteld voor de traktementen van de onderwijzers van Stad en Ambt en van de doodgraver.

De gemeenteraad kende op 18 februari 1830 uit de Clarenbergse kas f 100 toe voor werkverschaffing en f 100 voor salaris van de secretaris.
Op 26 april 1830 deed de voorzitter mededeling inzake de bezittingen van Clarenberg. Dan volgt een schrijven van Gedeputeerde Staten dat alle bezittingen eigendom der gemeente zijn. Op 12 mei 1832 werd machtiging van de Gouverneur gevraagd om de rentmeester van Clarenberg (W. van Ittersum) te ontslaan. Op 10 februari 1834 een schrijven van de Gouverneur dat de overeenkomst over Clarenberg door zijne majesteit is goedgekeurd.

Begijnenkamp in de twintigste eeuw

Omstreeks 1910 wilde een Vollenhovenaar de Begijnenkamp een meter afgraven onder voorwaarde dat alles wat hij vond voor hem zou zijn. De eigenaar, de heer A. Baron Sloet van Oldruitenborg, is hierop niet ingegaan.

Nieuw Clarenberg, gebouwd in 1995 op de plaats van het vroegere vrouwenklooster Clarenberg (1405 - 1633)De Begijnenkamp werd in 1957 in gebruik genomen als voetbalveld, en deed als zodanig dienst tot plm. 1980 het sportpark De Benten in gebruik werd genomen. Daarna bleef het als tenniscomplex in gebruik tot 1994.
Het Steenwijker Dagblad meldt op 18 maart 1957: Scherven uit grijs verleden bij Vollenhove gevonden. Het artikel verhaalt van de vondsten, gedaan bij de egalisering van het voetbalterrein. Er werden zware funderingen aangetroffen. Naast één van de muren vond men vier mensenschedels, later een volledig geraamte dat na aanraking als poeder uiteenviel. Men riep er archeoloog G. D. van der Heide uit Schokland bij. Er werden geen hele of gave voorwerpen gevonden, enkel scherven van borden, kopjes, kannetjes en kruiken. 
Zie hierover ook het 3-maandelijks verslag van Zuiderzeewerken 28, 1957, pag. 89.

Bij het verleggen van het voetpad Franse Pad in 1968 een tiental meters oostwaarts, en de bouw van het mortuarium (inmiddels verbouwd tot tandartspraktijk) aan de nieuwe straat, werden opnieuw tientallen menselijke beenderen gevonden.

In 1995 werd op de Begijnenkamp een nieuw verzorgingstehuis gebouwd, wat de naam Nieuw Clarenberg kreeg. Voorafgaande aan de bouw (in 1994) werd de bodem onderzocht op sporen van het oude Clarenberg.

Op zoek naar het oude Clarenberg

In overleg met de toenmalige gemeente Brederwiede, de woningstichting, leden van de (toenmalige) plaatselijke werkgroep archeologie en in een later stadium de aannemer werd door de Rijksdienst Oudheidkundig Bodemonderzoek in het voorjaar van 1994 een beperkte opgraving gepland in het kader van de uitgraving van de bouwput van het nieuwe verzorgingstehuis. 
De gravers kampten met het probleem dat de ligging van het klooster niet exact bekend was. Bovendien was het terrein sterk verstoord.

Het veldwerk was reeds tevoren verricht door leden van de archeologische werkgroep Brederwiede. In een later stadium werd hulp geboden door leden van de werkgroep archeologie 'Meppel' en 'Steenwijk'. 

fundering van het oude clarenberg, blootgelegd bij de opgraving in het voorjaar van 1994Op biddag, de 9e maart van het jaar 1994, tegen het einde van de morgen, schuurt de bak van de hydraulische kraan over een laag funderingsstenen. Het eerste locatiepunt van het klooster is gevonden, de geschiedenis van het klooster en de bewoners komt tot leven. Een ijverige amateurarcheoloog graaft voorzichtig een deel van een heiligenbeeldje uit de stinkende, met keileem vermengde grond. Even later geeft de schrille toon van een metaaldetector de plaats aan van een deel van een bronzen kaarsensnuiter.
Wanneer de grondwerkers zwarte sporen in de geel-blauwe keileem hebben ontdekt, vermoeden de archeologen een afvalkuil. In de onmiddellijke nabijheid worden de fundamenten van een klein rond bouwsel blootgelegd, de stookplaats van het klooster. Sporen van dierlijk afval wijzen hierop. Een 15e-eeuwse kookpot wordt omzichtig uit de zwarte modder te voorschijn gehaald, in vele onderdelen: het eerste goed te restaureren kloosterobject.
In westelijke richting stuiten de werkers op de funderingspoeren van de tuinmuur; een lichte afbuiging in noordwestelijke richting is duidelijk waarneembaar. De kaart van Johan Vossius uit 1597 wordt te voorschijn gehaald: de tuinmuur vanaf het klooster in de richting van kasteel Toutenburg vertoont een lichte buiging in noordwestelijke richting.

Dwars op het Franse pad werd een U-vormige bouwput uitgegraven van minimaal 70 cm diepte op ongeveer 1 m N.A.P. De resten van het kloostercomplex bevonden zich helaas in hoofdzaak tussen de 'benen' van de U-vorm van het complex en bleven daar voorlopig onbedreigd liggen. Slechts delen van de noordelijke en zuidelijke buitenmuur van het kloostercomplex (40 meter uit elkaar gelegen) zijn vrijgekomen.

Van de noordmuur is 6 meter van de vleilaag vrij gekomen. De muur was 1 meter breed met een steenformaat van 21 x 11 x 4,5 cm. Evenals de zuidmuur was hij gefundeerd in en op een wat bredere en diepere sleuf die gevuld was met grof zand, vermengd met enig natuursteen.

plattegrond van Nieuw Clarenberg (1995) met daarop de plaats waar de restanten werden gevonden van het klooster Clarenberg (1405 - 1633)Veertig meter ten westen, in het verlengde van het noordelijk muurfragment, lag een rij vierkante stiepen of poeren met een baksteenformaat van ondermeer 23 x 11 x 5 cm. Deze stiepen lagen 2 meter uit elkaar en moeten een meer dan 20 meter lange (tuin ?) muur met spaarbogen gedragen hebben. Deze tuinmuur lag pal naast een oost-west lopende sloot van 3,5 meter breed en 1,20 meter diep (onder het schaafvlak).
Het noordelijke muurfragment lag eveneens naast en ten dele op deze (dus oudere) sloot. De sloot bevatte in de onderste helft veel bouwpuin.

De ruim 1 meter brede zuidelijke buitenmuur met diverse steenformaten lijkt te zijn aangetroffen: vanaf het oostelijke hoekpunt over de volle lengte van 20 meter; grotendeels als funderingssleuf.
Viereneenhalve meter erbinnen liep een 60 cm brede (binnen)muur met een steenformaat van 28 x 13 x 7 cm, als onderdeel van een ruim 5 m brede ruimte. Tussen deze 2 muren lag een rij stiepen van 24 x 12 x 5 cm.

De hoeveelheid vondsten is beperkt: tientallen scherven van de periode na de 14e eeuw. Slechts enkele metaalfragmenten (ondanks naarstig speuren met metaaldetectors) werden aangetroffen. Er werden geen begravingen blootgelegd. 
kommetje, gevonden op de Begijnenkamp bij de opgravingen in 1994Al het gevondene laat niet toe een zelfstandig beeld van het kloostercomplex te schetsen. Het gevondene kan in overeenstemming zijn met de kennelijk drie aanwezige gebouwen van het kloostercomplex die op de kaart van Johannes Vossius (1597) staan aangegeven (de letter K in het kaartje). Het onderzoek heeft versnipperde detailgegevens van het klooster opgeleverd, alsmede de exacte locatie ervan.

Naderhand zijn bij het sorteren en reinigen van de vondsten nog bijzonderheden naar voren gekomen:

  • delen van kleine heiligenbeeldjes
  • een klein bronzen draagkruis
  • een deel van een bronzen kaarsensnuiter
  • een stuk leisteen met een ontwerp voor een grafschrift met herkenbaar de naam van een van de eerste bewoonsters van het klooster
  • enkele zeer kleine vingerhoeden
  • een deel van een altaarstuk met opschrift in Latijn.

Een deel van de gevonden voorwerpen is uitgestald in een vitrine in het kabinet Geestelijkheid in het Stadsmuseum Vollenhove