Deze drie panden zijn sinds 1966 rijksmonumenten. Vermoedelijk vormden ze vanaf de bouw een eenheid, zoals ook is af te leiden uit de eerste kadasterkaart uit 1832. Het monumentenregister spreekt van een architectonische conceptie, waarvan nr 41 de iets vooruitspringende middenpartij vormt. De topgevel, in de vorm van een ingezwenkte halsgevel, is gevat in een weelderig zandstenen rococo-ornament.
Het pand, met boven de deur de aanduiding Anno MDCCXXXII (1732), was vermoedelijk eigendom van de familie Cuperus, een zeer welgestelde predikantenfamilie. Angelus Cuperus was hier dominee van 1730-1757, zijn zoon Johannes (1733-1790) van 1757-1776. In het vuurstedenregister van 1753 heeft hun huis drie vuursteden. Mogelijk was het daarvoor eigendom van zijn schoonvader, burgemeester De la Planque - een rentenier uit Amsterdam. De gezeten burgerij van Vollenhove bezat in die tijd erven en landerijen op het Ambt, soms als buitenverblijf. 'Bergzicht' in Kadoelen was de buitenplaats van de predikantenfamilie Cuperus. Compleet met allees, slinger- en sterrenbossen deed het weinig onder voor de tuinaanleg rond de havezaten. Vanaf het landhuis voerde een lindelaan naar een kunstmatig opgeworpen heuvel, het 'Bergjen'. Vanaf deze circa tien meter hoge heuvel had men een schitterend panorama over het landelijk gebied van Vollenhove. In de jaren 1787-1788 deed de inmiddels naar Amsterdam vertrokken familie Cuperus haar Vollenhoofse goederen van de hand. Het huis Bergzicht en de bossen werden door de adel aangekocht.
Het huis in de Kerkstraat kwam in handen van dominee Willem Sanders die in 1791 naar Vollenhove kwam.
Hiernaast op de kadasterkaart uit 1832 in oranje het huis op de kavel A169, die vanaf de Kerkstraat tot aan de Visschersstraat liep. Rechts daarnaast de kavel A176.
A169, 1240 m2 groot, was van dominee Willem Sanders (1763-1840), predikant van 1791-1838 en ook schoolopziener van het district, waar o.a. ook Schokland toe behoorde. Zijn zoon Justus (1797-1873), wijnkoper, woonde er rechts naast. Dat huis zou later het koetshuis en paardenstal worden van de volgende eigenaren van het monumentale pand, dat uiteindelijk in drie huizen zou worden gesplitst.
In 1862 werden beide panden gekocht door de erfgenamen van Frederik van Boddien (1800-1852), ontvanger der registratie, die het in 1850 had gekocht van de erfgenamen van Sanders. Hij was in 1837 getrouwd met Isabella Geertruida baronesse Sloet van Oldruitenborgh (1816-1897), dochter van baron Jan Willem die op havezate de Lindenhorst woonde, en kleindochter van Anthony Sloet. Haar jongste broer was Gerard Sloet van Oldruitenborgh (1831-1911), baron van Marxveld. Ze hertrouwde in 1855 met ds. Bernard Dibbetz (1804-1872), hervormd predikant als opvolger van Sanders, van 1838 tot zijn overlijden. Zij was actief in het vrouwencomité Tabitha en mede-oprichtster van de gelijknamige naai-, brei- en bewaarschool.
Er waren drie dienstboden. In 1880 kwamen vier kleindochters uit Nederlands Indië bij haar inwonen, dochters van zoon Frederik Hendrik (1840-na 1913) die op Java als overste bij de cavalerie diende en begin dat jaar hertrouwde.
Na haar overlijden werden de huizen en naastgelegen koetshuis verkocht aan Teunis Jan Willemsen (1851-1913), gemeente-ontvanger van de Stad, in 1885 getrouwd met timmermansdochter Teuntje Dragt (1846-1912). Hun dochters Geesje (toen 26) en Derkje (toen 24) lieten de huizen, toen al gesplitst in twee delen en een tuin, door de notaris verkopen na een advertentie in de krant. Het linkerdeel, de latere nummers 39 en 41, ging uiteindelijk naar Jacobus Peters Spit (1888-1993), mogelijk met zijn schoonmoeder als geldschieter. Hij was de zoon van de directeur van de visafslag, Peter Spit (1858-1955) die in het rechter huis van het linkerdeel mocht wonen: het huis werd gesplitst in wat 39 en 41 zou worden. Dat huis werd in 1952 gekocht door Gerrit Klappe en in 1963 verkocht aan H. Lassche. Vervolgens ging het naar Jan Dokter, inmiddels is het al vele jaren eigendom van en bewoond door Fred Bakker.
Het rechterdeel werd in 1916 eigendom van een onderwijzer van School A, Hendrik Breman (1878-1977) uit Hasselt, die er al vanaf 1902 woonde, vanaf de dag van zijn huwelijk. Zijn vrouw overleed in 1914 en hij hertrouwde in 1927. Na zijn pensionering bleef hij er nog geruime tijd wonen. Er woonde een gezin op de bovenverdieping. In 1951 verkocht hij het pand aan zijn kinderen, in 1971 kwam het in handen van H. Lassche die ook het huis er naast bezat.
Het koetshuis cq de paardenstal kwam via de notaris pas in 1905 terecht bij Willemsen, die de stal tot schuur verbouwde. In 1916 werd het gekocht door timmerman/aannemer Jan Dragt die het ‘verbouwde’ tot huis (vermoedelijk werd er gewoon een nieuw huis gebouwd, zie ook de oude foto’s van de gevel in de bouwstijl van die tijd) en ‘bijbouwde’ en het in 1927 verkocht aan zijn pas getrouwde collega Jacobus Driezen (1898-1973) die er ook zijn werkplaats kreeg. In 1971 werd het verkocht aan Hendrik Evert Drok, huisschilder die het pand in 1975 grotendeels tot winkel verbouwde.