Aan de zuidkant van het centrum van Vollenhove ligt in een park de havezate Oldruitenborgh (52°40'46.45"N 5°57'2.11"O).
Het park, in de vorm van een Engelse landschapstuin, is aangelegd aan het begin van de 19e eeuw en in 2010 gerestaureerd. De havezate is gesticht in het laatste kwartaal van de 14e eeuw door Pelgrim Egberts van den Rutenberghe (ca.1370-1438), schout van Vollenhove. Bij de restauratie in 1962 bleek het huidige gebouw het overblijfsel van een laatmiddeleeuws huis dat waarschijnlijk in de tweede helft van de vijftiende eeuw werd opgericht. Er zijn diverse grote verbouwingen geweest, in 1656, 1803, 1947 en 1962. In 2006 werd het verbouwd tot hotel en conferentieoord.
Het huis bestond oorspronkelijk uit een oostwestgerichte vleugel met aan de zuidoostzijde een korte, wat lagere aanbouw. De langgerekte vleugel had twee vertrekken die van elkaar gescheiden waren door een muur met een stookplaats aan weerskanten. De indeling van het oostelijke deel van de vleugel, bestaande uit een overwelfde kelder, een daarboven gelegen kamer en een zolderruimte met een gemetselde gotische schouw, is nog zoals toen. Het westelijke deel van de vleugel, waar nu de trouwzaal en hal zijn, was ten dele onderkelderd. Doordat men hier destijds de kelder heeft laten vervallen, kon er een verdieping worden gemaakt.
Rutenberg 1382? - 1487
Het geslacht Rutenberg, waarnaar de havezate genoemd is, komt in de archieven voor als schout van Vollenhove in 1382 en 1397 (Egbert Hake II), als drost en rentmeester in 1413 (Pelgrim), en in 1436 (Pelgrym van den Ruytenberghe). Het geslacht is afkomstig van kasteel de Rutenberg bij Ankum (bij Vilsteren, gebouwd in 1328, eigendom van de graaf van Bentheim).
Egbert Hake van den Rutenbergh II (ca.1360-1422), zoon van Steven II van den Rutenberg (ca.1320-?) en Jutte de Cock van Isendoorn (ca. 1334-?) was in 1390 getrouwd met Agnes van Covorden, vrouwe van Zuthem (bij Raalte). Hij beloofde de bisschop / landsheer in 1389 zijn huis - het opnieuw opgebouwde Rutenberg - niet te versterken, en hem noch de drie steden Zwolle, Kampen en Deventer aan te vallen. Is deze nieuwe Rutenberg de havezate in Vollenhove, waar hij in 1382 schout is geworden?
Broer Pelgrim van den Rutenberghe (ca.1370-1438) en zijn vrouw Margriete van der Eze (?-1438) schonken in 1412 bij de opname van hun dochter Margrete in de abdij te Dikninge (klooster bij De Wijk, Drenthe) een rente vanwege land genaamd Dorremeer in het kerspel van Vullenhoe op Lewetweide (nu: Leeuwte). Getuigen waren zoon Steven en broer Roelof van den Rutenberghe (1355-1420). Omdat Pelgrim schout van Vollenhove was, werd de acte opgemaakt door diens plaatsvervanger. Pelgrim, in 1411 schout en in 1418 ook van Blankenham en IJsselham, werd in 1423 drost van Vollenhove. Hij werd door Rudolf van Diepholt (postulaat bisschop) in 1426 gevangen gehouden in Diepenheim. Hij zwoer dat, als hij zou worden vrijgelaten, zelf in de gevangenis terug zou komen als hem dat zou worden gevraagd. Zijn zonen Egbert en Boldewijn van den Rutenberghe zwoeren van hun vaderlijk goed afstand te doen indien hun vader tekort zou schieten in het nakomen van zijn beloften.
Meerdere leden van dit geslacht lieten hun sporen achter in het stad- en kerkarchief van Vollenhove. Johan van Rutenberch werd in 1437 burger van de stad, Egbert van den Rutenberche in 1443. In 1438 kwamen er nog meer broers van Egbert en Pelgrim voor. Er is een acte van 1460 waarbij Egbert van den Rutenberghe verklaarde aan zijn broer Egbert Hake III van den Rutenberghe verkocht te hebben het huis, hof en weer in de vrijheid van Vollenhove gelegen, grenzende ten oosten aan (broer) Boldewijn van den Rutenberghe (1420-?) en ten westen aan de stadsstraat. In 1438 had hij van de stad al de beschikking gekregen over de stadsgracht, die grensde aan de zuidgevel van zijn huis. Zie ook Uitbreiding van de stad rond 1425.
De weduwe van Boldewijn van den Rutenberghe komt voor in een charter van 1520, waar Pater en Ministersche van het klooster Clarenberch verklaren ontvangen te hebben van Joffer Derick (Dederica) de Zuere(n) (1444-?), weduwe van Boldewijn van den Rutenberch een rente van 4 mud rogge, die "aen broede gebacken" voor de poort van het klooster uitgedeeld moest worden en een rente van 4 kop boter benevens een som van 11 gouden guldens, waaruit de kosten op de uitdeling vallende bestreden moesten worden. Het geslacht De Zure kwam al in 1395 voor in Vollenhove, als schout en eigenaar van een boerderij in Westerkerken.
Echten 1487 - 1755
Door het huwelijk van Harmanna (ca. 1466-1513), dochter van de hiervoor genoemde Boldewijn in 1487 met Johan van Echten (1465-1493), zoon van Roelof tot Echten (1405-1485, een havezate bij Ruinen) en Bate / Beatrix van Steenwijk (1445-?), kwam de Ruitenborg in het geslacht van Echten. NB: de moeder van Roelof was Else of Helst Radinc, uit een oud geslacht in Vollenhove. In 1464 waren Egbert van den Rutenberge, Arent Sloet en Tijman Morriaen de 'huwelijkslieden' (getuigen) van Roelof van Echten. De familie Van Echten had een grafkelder in de Grote kerk te Vollenhove. Op een zerk in de Bovenkerk te Kampen staat: Johan van Echte toe Vollenhoo. Zijn zoon Johan volgde hem in het bezit op.
Oldruitenborgh werd in het testament in 1558 van Johan van Echten (1490-1570) omschreven als bestaande uit een huis en hof 'mit dat ... holtwerck daerinne staende, mitte ... brouketel ende gereeschap daertoe behorende'. Boldewina van Echten en haar schoonzuster Geertruid Sloet, de weduwe van Johan van Echten, bewoonden het toen.
De derde Johan, geboren 6 maart 1540, werd evenals zijn voorgangers in de Ridderschap van Overijssel verschreven. Deze Johan genaamd d' Olde of tot Oldrutenborg (verkregen in 1578, toen hij er woonde), was Drost van Vollenhove in 1611 en is overleden in 1619. Hij schreef in 1619 aan de stad Kampen dat hij graag zou zien dat zijn zoon Wolter in zijn plaats tot drost van Vollenhove werd aangesteld. Verder: "dat ick wel een van de olste in de Ridderschap ben ende in plaetse, dat anderen sich wel bij crychstyt absenteerden ende in andere Provintien gevluchttet, ich nochtans nae mijn vermoegen in des lantschapsdienst hebbe gecontinueerd" (hij bedoelde waarschijnlijk Johan Sloet de oude, zijn zwager!). Het mocht echter niet baten.
Na het overlijden van Johan de Olde vererfden zowel Oldruitenborgh als de daar bij gelegen Cloosterhorst op zijn zoon Johan van Echten de jonge (1578-1639). Deze was in eerste huwelijk getrouwd met Dirkje van Brienen. Dit echtpaar schonk in 1612 met enkele andere vooraanstaande Vollenhovenaren een kostbare zilveren avondmaalsbeker aan de nog jonge hervormde gemeente van Vollenhove. Nadat Dirkje was overleden, hertrouwde Johan in 1631 met Agnes Beninga tot Grimersum (1580-1656), de weduwe van Roelof van Isselmuden de jonge. Beide huwelijken bleven kinderloos. Johan liet vastleggen dat Agnes na zijn overlijden het vruchtgebruik van zijn beide huizen in Vollenhove zou genieten.
Oldruitenborgh telde in 1628 drie schoorstenen en een brouwketel.
Direct na het overlijden van Johan van Echten de Jonge in 1639 liet zijn vrouw Agnes de slechte bouwkundige toestand van Oldruitenborgh opnemen om te voorkomen dat haar erfgenamen later voor verwaarloosd beheer van het bezit zouden worden aangesproken. Het stadsbestuur stelde twee mensen aan om de situatie te bekijken. Zij legden hun bevindingen vast in een rapport. Uit dit rapport valt op te maken dat het havezatecomplex bestond uit het huis Oldruitenborgh met brouwhuis en schuur en een huisje aan de straat (Cloosterhorst).
Agnes is overleden te Vollenhove 30 december 1656. Dichter Bernart Vollenhove maakte een rouwdicht.
Erfgenamen van Johan waren zijn broer Wolter en zuster Johanna, gehuwd met Siso van Uterwijck (eigenaar/bewoner van havezate Cannevelt). Wolter had met zijn kinderen een akkoord gesloten waarbij zij in navolging van een soortgelijk akkoord uit 1607 waren overeengekomen dat 'de havezate in der billickheyt soude comen ende blyven by de name van de Van Echten'.
Wolter van Echten beval in 1632 van uit Vollenhove zijn zoon Johan bij Kampen aan voor het vaandel onder de Compagnie van de kapitein van Doornick.
Wolter's zoon Evert werd in 1643 van Oldruitenborg verschreven in de Ridderschap. Hij trouwde met Anna Judith Witte. In 1656 is het huis waarschijnlijk verbouwd. Door Ridderschap en Steden werd op 10 april 1660 aan Evert opgelegd zijn aanvallen te staken, naar aanleiding van dreigementen door hem gedaan aan Johan Sloet, met wie hij geschil had over de afvaardiging in het Binnenlands College.
In 1660 ontstond een ernstig conflict tussen hem en de eigenaars van de Toutenburg over de eigendom van de bomen tegenover Oldruitenborgh aan de overzijde van de stadsgracht. Voor het proces werd een situatieschets gemaakt van Oldruitenborgh waarbij de perceelsgrenzen tussen de betreffende huizen werden aangegeven. Deze schets maakt duidelijk dat de Stadskaart van Blaeu (1649) niet betrouwbaar is, en dus ook de kaart van De Lat niet, die op basis daarvan getekend is. Deze geeft Oldruitenborgh als twee losstaande gebouwen weer, terwijl de schets één oostwestgerichte vleugel afbeeldt met een in- en uitbouw aan de zuidgevel en met een middenrisaliet aan de noordkant van het gebouw. Op de schets is Oldruitenborgh door een noord - zuid lopende muur van Cloosterhorst gescheiden. De hoofdtoegang van Oldruitenborgh ligt recht voor het huis. Het in 1639 genoemde brouwhuis en de schuur staan beide op het kaartje aangegeven. Het geeft tevens aan dat het oorspronkelijke middeleeuwse huis inmiddels was uitgebreid met een vleugel aan de zuidkant en een uitbreiding in westelijke richting had gekregen.Terwijl de indeling van het huis in 1639 nog veel leek op de middeleeuwse indeling die in 1964 bleek, vormt het noemen van de vertrekken in 1656 een aanwijzing dat het huis in de tussentijd een uitbreiding had ondergaan. De schets uit 1660 bevestigt dit.
Evert van Echten overleed in 1672. Financieel gezien had het gezin Van Echten grote moeite om het hoofd boven water te houden. Er moest diverse keren bij geldschieters worden aangeklopt voor een lening. Zijn weduwe stelt op 5 mei 1676 de havezate als onderpand voor geleend geld aan het St. Anthoniegasthuis te Vollenhove.
Zijn zoon Reint Wolter huwde in Rouveen op 22 juli 1685 met Johanna Helena Blankvoort, een huwelijk waarop door dokter Denijs van Setten een gedicht werd gemaakt. Hij werd van Oldruitenborg verschreven in 1675. Oldruitenborg had hij verkregen door aankoop van zijn broer Evert Jan en zijn zusters Anna Judith en Henriette Reinoldina, ieder ¼ deel..
Toen Oldruitenborgh op Everts zoon Reint Wolter overging, was het goed beladen met schulden, waarvan de crediteuren de afrekening eisten. Reint was militair en daardoor dikwijls en langdurig van huis. Zijn vrouw Johanna Helena Blankvoort had het tijdens zijn afwezigheid te stellen met de ongeduldige schuldeisers. In 1696 was het noodlot niet langer te keren; de havezate zou voor schuld worden verkocht. De heer Voorne, één van de schuldeisers en getrouwd met een dochter van Evert van Echten, deed het hoogste bod met 5.700 gulden. Op één of andere manier moet men het zo hebben weten te regelen dat de havezate binnen de familie kon blijven en de crediteuren werden tevredengesteld.
Reint Wolter verkoopt op 28 april 1697 vier Groninger mudden erfpachtrogge, welke rogge jaarlijks moet betaald en geleverd worden in mei binnen Echten, als leenhorige pacht aan het huis Echten. In 1723 werd door de erfgenamen van de weduwe van Reint Wolter van Echten de inboedel van Oldruitenborgh verkocht, teneinde haar doodschulden te kunnen betalen. De verkoop bracht ruim 781 gulden op.
Reint Wolters zoon Philip Gerrit van Echten tot Oldruitenborg (1701-1755) koopt de havezate Plattenburg in 1729 van zijn zuster, de weduwe Sloet tot Lindenhorst. Hij werd er van verschreven, maar in 1738 weer van Oldruitenborgh. Dat huis had toen vermoedelijk jaren leeggestaan, totdat hij het met 3000 gulden geleend geld kocht van zijn oudere broers / zusters. Philip was een zonderlinge figuur. Hij moet eens door zijn gedrag grote opschudding binnen het Vollenhoofse adelscollege hebben veroorzaakt. Hij kon het evenwel goed vinden met zijn neef Albertus François Arend Sloet. Deze woonde in 1748 bij hem in met een knecht en een meid. Philip stierf in 1755 en had geen kinderen. Arend Sloet had hij aangewezen als zijn universele erfgenaam.
Sloet 1755 - 1947
Neef Arent Sloet tot Tweenijenhuizen (1722-1786) was kind van Philips zuster Anna Judith van Echten en Coenraad Willem Sloet tot Lindenhorst. Deze Arent Sloet verwierf dus door erf Oldruitenborg. Hij trad op zijn 33e in het huwelijk met de zeer rijke en dertig jaar oudere Anna Dannenberg, een patriciërsdochter uit Steenwijk. In 1758, drie jaar na zijn huwelijk, stond Arend al te boek als de op één na rijkste inwoner van de provincie met het formidabele vermogen van 179.980 gulden!
Het echtpaar woonde eerst in Steenwijk en vestigde zich vervolgens op de havezate Oldruitenborgh, die Arent van zijn kinderloze oom van moederszijde Philip Gerrit van Echten tot Oldruitenborgh had geërfd, en die hij met geld, dat voornamelijk van Anna afkomstig was, had vergroot (1764). Een jaar na Anna's overlijden hertrouwde Arent in 1766 met de in 1741 geboren Johanna Philippina van Dedem tot de Gelder, uit welk huwelijk drie zoons en drie dochters opgroeiden.
Arent was in 1763 landdrost van Salland geworden, de hoogste politieke functie in die tijd in Overijssel. Ook was hij afgevaardigde naar de Staten-Generaal. Voor het uitoefenen van zijn functies bewoonde hij geregeld zijn huis in de Diezerstraat in Zwolle, het latere Provinciehuis.
In 1764 verbouwde hij Oldruitenborg, en begon met het aankopen van allerlei stukken grond, die uiteindelijk het huidige Landgoed Oldruitenborgh zouden gaan vormen. In 1775 werd een weidekamp aan de Groenestraat tussen de havezate Nijerwal en de Oude Molenberg aangekocht evenals de boomgaard achter de Toutenburg, in 1782 gevolgd door de koop van de hof van de Toutenburg met plantage, hoveniershuis en nieuw getimmerd bouwhuis.
Op 25 mei 1786 is Arent baron Sloet van Tweenijenhuizen, Oldruitenborgh, Hagensdorp en Ter Heyl in Vollenhove op 64-jarige leeftijd overleden.
Kort na de boedelscheiding op 3-1-1789 volgde het huwelijk tussen de 39-jarige vrijgezel Willem de Lille en de 48-jarige weduwe van Arent Sloet. Deze weduwe kreeg de helft van de nalatenschap toebedeeld, waaronder havezate Ter Heyl bij Roden die Arent in 1783 had gekocht. Arent Sloet en Willem de Lille kenden elkaar. Niet alleen uit de 'politieke wereld' van Vollenhove en Steenwijk, maar ook door financiële transacties. Stroink noemt Arent Sloet als 'huisbankier'. Genoeg om aan te geven dat Arent, Johanna en Willem al langer oude bekenden waren, resulterend in de aanhef van de akte van boedelscheiding van 3 januari 1789, waarin Johanna wordt 'geadsisteerd met haaren bruydigom de heer mr. W. de Lille als H.H.W.G. verkooren momboir'.
De zes kinderen waren naar de regels van die tijd nog minderjarig. Op de tweede zoon Anthony, geboren in 1769, zal Willem, die al jarenlang omging met de familie Sloet, wel invloed hebben gehad. Anthony was de enige in zijn familie, die patriot werd en in 1795 tot de Provisionele Representanten van het volk van Vollenhove behoorde, in het stadsbestuur zat en provinciaal afgevaardigde was. Het is niet onwaarschijnlijk dat hij aan deze omstandigheden zijn benoeming in 1797 tot ontvanger-generaal van de Generaliteitsloterij als 'burger' Sloet te danken had.
De zoons Sloet gingen zich kort na de boedelscheiding vestigen op de hen toebedeelde havezaten in Vollenhove. De boedelscheiding dateert van 3 januari 1789, en reeds op 25 oktober 1789 trouwde de oudste zoon Coenraad Willem op 22-jarige leeftijd en vestigde zich op het oudste Sloeten-bezit in Vollenhove, Tweenijenhuizen. De tweede zoon Anthony trouwde als 21-jarige op 8 juli 1790 en ging op Oldruitenborgh wonen. De beide oudste dochters trouwden respectievelijk in 1790 en 1791, zodat er heel wat bruiloften waren te vieren na het huwelijk van Arents weduwe met Willem de Lille in januari 1789.
Anthony Sloet vergrootte met afbraak van de Toutenburg het huis Oldruitenborg (met een 'bouwhuis', een boerderij aan de westkant). Hij completeerde het landgoed door de aankoop van de havezaten Benthuis en Nijerwal rond 1805. Het zal zijn reden wel gehad hebben, dat de magistraat op 28 maart 1803 besloot te laten omroepen dat "ieder zich zal hebben te wachten om op de Rutenburg zich te begeven bij een boete van een goudgulden ten voordele van de armen." De bestaande ommuring zal compleet zijn gemaakt door het dicht maken van de gaten, ontstaan door afbraak van Nijerwal en de Wheeme. Die reparaties zijn tot op de dag van vandaag te zien.
In Oldruitenborgh huwden op 15 juni 1810 Hendrik Jan van der Wijck en Samuelle Theophile Besse Gansneb genaamd Tengnagel. Haar ouders waren Anton Zwier Gansneb genaamd Tengnagel tot den Bonkenhave en Henriëtte L. M. le Vaillant, zuster van de vrouw van Anthonie Sloet.
In 1818 kreeg Anthony opnieuw hoog bezoek. Ditmaal van koning Willem I (van wie hij overigens kamerheer was) en prins Frederik der Nederlanden (broer van de kroonprins). Zij werden door hun gastheer op Oldruitenborgh onthaald op een 'zeer gedistingeerd' diner. En in 1820 deed kroonprins Willem Frederik Vollenhove aan, waarbij hij een nacht logeerde op Oldruitenborgh.
Uit het archief van Oldruitenborh blijkt dat op 3 februari 1821 een stuk grond werd verkocht, zijnde tienbaar onder de Koningstiende, gelegen in de Zuurbeek, genaamd de Woerte.
Aan Anthonie Sloet tot Oldruitenborg werd door schout en assessoren (wethouders) van het schoutambt Vollenhove 19 februari 1821 op zijn verzoek toegestaan om het toen over de westzijde van de Bagijnenkamp gaande voetpad, vanouds het Franse Pad genaamd, te doen verleggen naar de oostzijde van deze kamp, aangekocht van de erven van Dedem tot den Berg, langs de gracht en scheiding van de Rollecate onder verplichting op de tijdelijke eigenaar van deze kamp rustende dat pad ook daar ter plaatse te onderhouden zoals van ouds (archief Oldruitenborg). Inmiddels vormt dat oorspronkelijke pad weer de scheiding tussen Nieuw Clarenberg (1995) en park Oldruitenborg, samen met de overblijfselen van stadsgracht. Het fietspad kreeg de naam Oude Franse Pad.
Omvang van Oldruitenborg in 1853
Bij de verdeling van de nalatenschap van Antonie Sloet tot Oldruitenborg bij acte van 12 oktober 1853 ontving zijn zoon Anton Henri o.a. Oldruitenborg en de ruïne van de Toutenburg. De naaste omgeving put ik uit een lijst van de bezitting uit 1853, aanwezig in het archief van de Oldruitenborg. Alles Sectie G. achter de Haare (in 1832 sectie H!): no. 276 allee van Toutenburg (huidige Laan van Toutenburgh en Bentstraat tot aan de havezate); Oldruitenborg: 315 Bagijnekamp (plek waar vroeger Clarenberg stond), 316 gracht daarlangs, 317 Engelse bosch (dit is de vierkante kavel tussen de voormalige slotgracht en de stadsgracht, 318 het eilandje (ruïne Toutenburg), 319 gracht daarom, 320 hotel Ferrier (zou op het eind van de Achtersteeg of Groenestraat oostzijde hebben gestaan volgens Westra van Holthe, maar is de kavel van het voormalige hoveniershuis van de Toutenburg), 321 kampje achter het huis (nu het grasveld langs de Bentstraat), 322 Toutenburgs hof en bos daarbij. Stad Vollenhove: Sectie A no. 87 huis van W. Kesseling (einde van de Landpoortsteeg, later onderdeel van een boerderijtje, rond 1960 afgebroken, toen bewoond door fam. Dierkes), 88 idem van D. Rozeboom (daarachter, vermoedelijk David Jans Rozeboom 1800-1877 in 1825 getrouwd met boerendochter Aaltje Morre, het is in 1960 een boerderijtje van 'Harm van Geitien', toen afgebroken, mogelijk was dit ooit het bouwhuis van Toutenburg), 89 tuin daarbij (daarachter), 90 kampje aan de Achtersteeg (stuk bouwland, in de jaren 1960 volkstuintjes), 91 een stuk van de grote (voormalige stads)gracht, 92 gracht langs de Donkere Allee (is laan vanaf de beelden Adam en Eva naar de ruïne van de Toutenburg), 93 vaste planten tot de molenberg (d.w.z. de oude molenberg nu onderdeel van het park), 94 huis en erf (tuinbaas, dit is het voormalige bouwhuis van havezate Nijerwal) 95 oranjerie (de voormalige Cloosterhorst), 96 Oldruitenborgh, 415 Broederij (voor eenden), 416 Benthuis (de vroegere havezate), groot 9 roeden en 40 ellen, 417 Benthof, groot 2 roeden en 90 ellen. De laatste drie nummers vroeger 97, 98 en 99 (in 1832: tuin van Benthuis - nu deel gazon voor Oldruitenborgh, Benthuis, land direct achter Benthuis tot aan de Bentpoort, nu parkeerplaats).
In de lijst van 1853 van de vaste goederen, behorende tot de nalatenschap van wijlen Anthony baron Sloet tot Oldruitenborg staat ook genoemd het huis en erf en weiland naast de Berg (Ambt-Vollenhove, Kadoelen), bewoond door Joh. Post, genaamd Vrijthof en Krulhof. NB: de hierbovengenoemde Willem Kesseling (1769-?, afkomstig uit Stein) was de jachtopziener van Anthony Sloet, zijn oudste kind Georg Adam, bode, wordt in 1796 te Vollenhove geboren. In 1853 woont hier mogelijk zijn kleinzoon Willem, dan timmerman.
Willem Abr. van Laer en Mr. J. H. van Roijen, beiden te Zwolle, voor zich en als gemachtigden van alle erfgenamen van de heer J. H. van Engelen, overleden te Zwolle, verklaren op 16 september 1855 ontvangen te hebben van Jan Willem baron Sloet van Oldruitenborg, Willem Jan Philip baron Sloet van Toutenburg en Anton Henri baron Sloet van Oldruitenborg (de drie zoons van Anthony) f. 600 ter voldoening der koopsom van een tiende, gaande uit hun landerijen, gelegen te Ambt Vollenhove, bekend onder de naam van Koningstiende of van Engelentiende, zijnde daardoor afgekocht.
Anton Henri baron Sloet van Oldruitenborgh (1798-1871) is de jongste zoon van Anthony. Hij groeit op in Den Haag, maar zal met zijn ouders ook vaak op Oldruitenborgh zijn geweest. Van jongs af aan (1814!) is hij militair, en is van 1840 tot 1849 adjudant van prins Alexander, de tweede zoon van koning Willem II. Na het overlijden van Alexander in 1848 is hij nog kort adjudant in bijzondere dienst van koning Willem II en zegt diens overlijden - in opdracht van koning Willem III - aan bij twee hoven in Duitsland, in 1849. Vervolgens gaat hij permanent wonen op Oldruitenborgh, trouwt er met een veel jongere vrouw en krijgt met haar een zoon. Zijn broer Jan Willem (1792-1863) is dijkgraaf in 1840, diens zoon Gerard koopt Marxveld. Broer Willem Johan blijft in Den Haag wonen - en noemt zich 'van Toutenburg', maar is betrokken bij Vollenhove zoals o.a. blijkt uit krantenberichten over inzamelingen, o.a. voor de Durgerdammer vissers (1849). Zijn dochter werd hofdame van prins Frederik, de tweede zoon van koning Willem I die samen met hem op 3 juni 1818 op Oldruitenborgh dineerde.
Bij olografisch testament van 22 december 1869, verleden voor notaris J. J. Roijer te Zwolle, werd Anton Henri's zoon Anthony Sloet van Oldruitenborgh (1851-1935) universeel erfgenaam, behoudens enige giften, o.a. aan de bewaarschool Thabita, zo die bij zijn overlijden nog bestaat. Verder aan Henriëtte Spit, die sedert 1855 in zijn dienst was, indien zij bij zijn overlijden nog deel van zijn huisgenoten uitmaakt, aan elk van zijn dienstboden en ook aan de tuinbaas.
Door notaris L. Volkers te Steenwijk vond kort na het overlijden van Antony Sloet op 13 juni 1935 een veiling plaats van blauw Chinees en gekleurd porselein, Delfts aardewerk en vele antiquiteiten, nagelaten door de heer Antony baron Sloet van Oldruitenborgh. Uit het veilingboekje: no. 137 kan met schaal gedecoreerd met het wapen Gansneb genaamd Tengnagel, Haags porselein, 301 twee bronzen kanonnen met wapen Gansneb genaamd Tengnagel, 302 twee donderbussen op voetje, 325 schilderij: Gezicht op 't Zwartewater, getekend Heemskerk van Beest, 327 schilderij: Dame met hond bij cipier in gevangenis, getekend 288 P.T. van Wijngaerd 1847, en in de Koningskamer: 330 schilderij naar Hondecoeter, Pluimvee met schuur op achtergrond.
(de familie Gansneb genaamd Tengnagel was verbonden met de familie Sloet door o.a. het huwelijk van Coenraad Willem van Tweenijenhuizen (1767-1849), broer van Antony's grootvader, en ook door het huwelijk in 1810 van diens zwager en schoonzuster op Oldruitenborgh).
De laatste bewoners van het huis waren het gezin van dijkgraaf Albertus François Stroink, die gehuwd was met een dochter van Antony, en zijn zwager Antony Frederik baron Sloet van Oldruitenborgh (1893-1982). Deze laatste, in Vollenhove beter bekend als jonker Tony, ging uiteindelijk met zijn huishoudster Geertien Jongman wonen in de vroegere tuinmanswoning uit 1703.
Gemeentehuis 1947 - 2001
In de zomer van 1946 boden de erven Sloet van Oldruitenborgh het landgoed Oldruitenborgh te koop aan. Burgemeester en Wethouders van de in 1942 gevormde Gemeente Vollenhove (Stad en Ambt samen) lieten bekijken of de daarbij behorende havezate geschikt was om tot gemeentehuis in te richten. Dat bleek het geval te zijn en de vraagprijs was alleszins redelijk. De gemeenteraad besloot daarop het landgoed aan te kopen. Bij raadsbesluit van 17 februari 1947 (notariële akte is van 30 september) werd Oldruitenborgh door de gemeente aangekocht voor 75000 gulden. Het landgoed was ruim acht hectare groot. Behalve de havezate Oldruitenborgh met aangebouwde boerderij (bouwhuis) omvatte het een schuur (koetshuis), oranjerie (de voormalige woning Cloosterhorst), een boswachters- en arbeiderswoning (op de plaats van de vroegere havezate Benthuis), een druivenkas, tuingrond, boomgaarden, bouwland, een park met vijver, ruïne van het slot Toutenburg en achtergelegen allee. Namens de erven Sloet van Oldruitenborg werd op 9 april 1947 door de gemeente de boomgaard en de moestuin voor drie jaren te huur aangeboden. In 1947 was aan de westkant een boerderij met de havezate verbonden. In een met die boerderij weer verbonden schuur (parkzijde) zaten twee steentjes Anno 1801, hetgeen slaat op een verbouwing (de vergroting met het puin van de Toutenburg?).
De havezate Oldruitenborg werd tot gemeentehuis ingericht, tevens voor onderdak van de conciërge en één of meerdere ambtenaren.
Op zaterdag 17 januari 1948 werd Oldruitenborg feestelijk ingewijd. Een dochtertje van wethouder G. J. Roebers bood de Commissaris der Koningin een schaar aan, om een lint door te knippen, dat voor de ingang van Oldruitenborg was gespannen. Een dochtertje van burgemeester Crommelin bood de echtgenote van de Commissaris bloemen aan. De Commissaris memoreerde deze woorden: "Een volk, dat zijn geschiedenis vergeet, is niet waard te leven" en zei o.a. "door de Noordoostpolder gaat Vollenhove, na een vissersplaats te zijn geweest een nieuwe toekomst tegemoet. De polder brengt Vollenhove een nieuwe taak en nieuwe mogelijkheden".
Om het huis in westelijke richting te kunnen uitbreiden, werd in 1962 het grote, dwars staande bouwhuis uit het begin van de 19e eeuw gesloopt, toen in gebruik als boerderij van de fam. Kwast. Bij die sloop verdween ook het laatste restant van de Bentpoort. De verlengde gevel ten westen van de ingangspartij kreeg acht vensters van gelijke vorm. Door de verwijdering van het bestaande onregelmatige patroon van vensters en deuren ontstond een zeer langgerekt en ietwat saai gevelfront. Het vertrek ten westen van de hal werd met een raambreedte vergroot door de westelijke muur te verplaatsen. De ontstane ruimte werd ingericht tot raadszaal. De secretarie kreeg een plaats in het westelijke deel van de havezate. Aan de zijde van de Bentstraat kreeg het gemeentehuis een ingang voor bezoekers.
In 1964 werd Oldruitenborg na een grootscheepse verbouwing, waarbij o.a. de oude politiecellen verdwenen, feestelijk heropend op een soortgelijke wijze als in 1948. Als aanbieders van schaar en bloemen traden nu op Douwe Albertus Krol, het zoontje van de burgemeester, en Jeanet van Heerde, dochtertje van raadslid Egbert van Heerde.
In 1973 werd Oldruitenborg door de gemeentelijke herindeling gemeentehuis van Brederwiede. De herindeling in 2001 maakte daar een einde aan. De gemeente stootte overtollige gebouwen af, waaronder deze havezate met bijgebouwen koetshuis, Benthuis en oranjerie. Het landgoed werd gesplitst in een openbaar deel en een particulier deel.
Huidige functie
Vanaf 2005 kreeg de havezate de functie van feestlocatie en conferentieoord. In 2007 wisselde het opnieuw van eigenaar, die het opnieuw verbouwde naar eigen inzicht. Op 16 september 2008 werd het door deze eigenaar, Chienus Schokker, feestelijk heropend. Hij exploiteerde de havezate met de bijgebouwen koetshuis, het nieuwe Benthuis en de voormalige oranjerie ten behoeve van bijeenkomsten voor bedrijven maar ook voor huwelijksfeesten en als hotel. De trouwzaal bleef in gebruik. Park Oldruitenborg bleef een romantisch decor voor trouwpartijen. Het koetshuis werd hiervoor in 2005 speciaal verbouwd tot bruidssuite. Na de laatste wisseling van eigenaar, in 2017, wordt er niet meer getrouwd, de trouwzaal is nu onderdeel van het restaurant.
Het hoofdgebouw onderging in 2007 opnieuw een ingrijpende verbouwing en kreeg elf nieuwe, luxe gastenkamers, genoemd naar karakteristieke plekjes in Vollenhove. Met deze hotelkamers mikte Oldruitenborgh ondermeer op meerdaagse conferenties en trainingen. De comfortabele kamers werden, net als het Benthuis en Koetshuis, ook verhuurd als hoogwaardige bed & breakfast. In totaal waren er 20 gastenkamers.
De voormalige oranjerie werd in 2011 verbouwd tot theehuis en brasserie, maar werd in 2016 verkocht en verbouwd tot woonhuis. Ook het Benthuis maakt geen deel meer uit van het landgoed en is nu woonhuis.
Interieur
Hieronder een beschrijving van het interieur van de havezate Oldruitenborgh door Westra van Holthe uit 1948. Toen was het huis geheel wit gepleisterd, en werd in de literatuur beschreven als een onbelangrijk gebouw.
Aardig vond hij de ruime hal met drie wapenborden, twee van het geslacht Sloet en een van het geslacht Gansneb genaamd Tengnagel. Allen met schildhouders enz.
De beide borden van Sloet, met op een zilveren veld een rode wassenaar, dragen het kruis van de ridderlijke Duitse Orde. Eén daarvan wordt links en rechts geflankeerd door een roedenbundel. Dit bord heeft mogelijk toebehoord aan Arend Stoet tot Tweenijenhuizen.
Boven de deur naar de raadzaal hing de achttiende-eeuwse bel die voorheen de achtergevel van het huis sierde en destijds gebruikt werd om het buitenshuis werkende personeel te waarschuwen.
Tegenover de voordeur in de hal bevond zich een marmeren steentje, waarop de gemeentewapens Urk en Vollenhove, waaronder het inschrift: Urk dankt Vollenhove / voor de trouwe zorg / zijn gevangenen bewezen / onder Duitsche tyrannie / in November 1944. De steen is later verdwenen, waarover in de jaren 1990 nog enige commotie is geweest vanuit Urk.
Rechts van de hal de secretarie, de vroegere biljartkamer waarnaast de vroegere eetkamer was en daarachter in 1948 een badkamer. De vloer was betegeld. Verder een trap van tegels afgaande in bad, ook van tegels. Daarachter, dus in de lengte van het huis een boerderij en schuur, alles onder één dak.
De kamer links van de hal is raadszaal geweest, later trouwzaal. De bij de inrichting van het museum te Zwolle in 1882 van de gemeente in bruikleen ontvangen gotische lichtkroon, bestaande uit een gevlochten hertengewei, sierde sinds 1948 deze zaal. Aan de wand hingen twee geschilderde portretten van een Sloet tot Oldruitenborg en echtgenote. In de oostelijke muur naast de schoorsteenmantel was een doorgang, die leidde naar de iets hoger gelegen Koningskamer, waaronder een kelder was met nisjes in de wand, uitziende naar het zuiden met toegang in de hal tot de burgemeesterskamer.
Burgemeester Mr. W. C. ten Cate heeft indertijd enige museumstukken als oude akten, zegelstempels, afbeeldingen van Vollenhove enz. verzameld. Deze waren in het oude gemeentehuis in vitrines ondergebracht. Het is onduidelijk wat er precies is gebeurd met deze realia van de Stad Vollenhove. Enkele voorwerpen zijn via het gemeentearchief in bruikleen gegeven aan het Stadsmuseum. Het vaandel, ooit meegenomen uit het oude stadhuis, hangt in de entree, het bijbehorende donateurenbord hangt in een zaal van het restaurant. Deze voor de stad belangrijke realia horen niet hier, maar in het Stadsmuseum!
De keuken, nog intact in 2000, herinnerde met zijn betegelde wanden en schouw en door zijn antieke aanrecht en pomp met glimmende messing kranen nog het meeste aan de tijd waarin het huis werd bewoond door de familie Sloet.
Eind 2017 is het hotel in gebruik genomen onder de naam Stadspaleis Oldruitenborgh. Een vreemde betiteling voor een havezate! Wat is er nog over van het oorspronkelijke huis?