Tegenover de Grote of Bovenkerk op het Kerkplein staat een pand uit 1627 met een trapgevel. Momenteel is er een antiquair in gevestigd.
In 1917 bevonden zich volgens een tijdschriftartikel op de ruime achterzolder aan beide zijden nog een rij genummerde bedsteden onder het schuine dak. Hier sliepen de "jongeheren", die de vroegere Franse kostschool bezochten. Daarvoor zou het een Latijnse school geweest zijn, waardoor dit pand jarenlang, onder andere op diverse ansichtkaarten, als 'de voormalige Latijnse school' werd betiteld. De echte Latijnse school bevond zich echter - tot de sluiting in 1738 - in de Bisschopstraat, bij de Mariakerk.
Het pand is uitvoerig gerestaureerd in 1919. Voor de restauratie was de voorgevel afgesneden door een dwarsgoot.
De gevel heeft zandstenen banden en een waterlijst. In de onderpui zijn ontlastingsbogen met boogblokken en schelpvormige vullingen in de trommels boven de vier lange ramen. Op een fries staan twee leeuwenkoppen en drie stenen, waarvan de middelste met cartouche en A0 1627. Naast het huis waren twee rondbogige ingangen, waarvan er één over is met daarboven een sluitsteen met kopje. Bij de omvangrijke restauratie keerde de oorspronkelijke trapgevel terug. Op de top kwam een hert dat het gemeentewapen vasthoudt - misplaatst, want het was 'gewoon' een burgerhuis. Voor de ingang was een stoep met aan weerskanten een bank, afgesloten met gebeeldhouwde palen met het opschrift Anno / 1628 (zie foto verderop). De brede stoep is vanwege de voor het verkeer benodigde ruimte aanzienlijk ingekort.
Tot 1626 stond op deze plaats het huis van de familie Bannier. Ernaast stonden het huis van wijlen stadssecretaris Egbertus Rentinck (links) en de herberg 'Cartouwe' (rechts). Stadssecretaris Joannes Lemker (1589-1657), afkomstig uit Bentheim, kocht het huis van Bannier en liet het vervolgens afbreken. Duidelijk geïnspireerd door de renaissancestijl van het in 1621 gereedgekomen stadhuis werd op de vrijgekomen plaats in 1627 een huis gebouwd met een zeer rijk uitgevoerde trapgevel - mogelijk door dezelfde bouwmeester. Een jaar later kreeg het huis aan de rechterzijde een monumentale ingangspartij met gebeeldhouwde stoeppalen. In de voorgevel werd het familiewapen - in rood een zilveren stappend lam - aangebracht en een huismerk, zoals dat in Lemkers geboortestreek Bentheim gebruikelijk was. Wapen en huismerk waren in 1770 nog aanwezig maar zijn vermoedelijk in de Franse tijd verwijderd.
In 1654 werd het achterste deel van de naastgelegen herberg 'de Cartouwe' aangekocht, in 1666 ook de put. Door Joannes zoon, ook Johannes (plm. 1630 - na 1674), ook stadssecretaris en later burgemeester, werd op de openbare verkoop in 1674 de rest van de naastgelegen herberg Cartouwe gekocht. De laatste Lemker in Vollenhove was zijn kleinzoon Johannes (1658-plm.1738), ongehuwd, lid van de magistraat 1701-1711 en gildebroeder van het Sint Anthoniegilde.
In 1748 woont procureur en wijnkoopman Otto Hendrik Moulin er, hij was eerste gemeensman, en schout van 1751 tot zijn overlijden in 1764. Het pand kwam vervolgens in bezit van de familie Bernard. Paulus Bernard (1704-1791) was naast med.dr. ook burgemeester. Zijn erfgenamen verkochten het hele complex aan de Gedeputeerden der Ecclesiastique (Geestelijke) goederen.
Franse school
Door de Verwalterdrost werd op 22 augustus 1782 in de vergadering van de Volle Stoel voorgesteld, om de stand van de geldmiddelen van de Geestelijkheid na te gaan teneinde binnen deze stad een Franse school op te richten en er werd een commissie aangewezen, die 27 september 1782 rapport uitbracht.
Op een verzoek van de Magistraat en Edelen om een jaarlijkse gift ter oprichting en instandhouding van een Franse kostschool binnen deze stad "wegens het grote nut, hetgeen hieruit voor de goede educatie der jeugd noodzakelijk zal moeten voortvloeien", werd op 30 april 1790 door de Volle Stoel uit de kas der Geestelijkheid jaarlijks f 200 toegestaan, onder zekere voorwaarden. Door dit College werd met het aanbod van de edelen van dit kwartier en de magistraat van de stad van 15 oktober 1790 op 5 november 1790 genoegen genomen en tot oprichting van een dergelijke school besloten.
Tot aankoop van een huis werd door de Volle Stoel op 4 februari 1791 besloten. Al op 8 april kon bericht worden dat door de Geestelijkheid het huis aan de Kerkplaats van burgemeester Bernard was aangekocht. Dat huis werd direct hersteld en in 1793 werd de keuken en het achterhuis verbouwd. Door de Ridderschap werd op 8 april 1791 aan de Volle Stoel verzocht in de couranten een bekwame mademoiselle op te roepen van de Gereformeerde godsdienst (dat betekende Nederlands Hervormd) op een traktement van f 400 met vrije woning enz..
Schoolarchen (curatoren) waren de Gedeputeerden der Ecclesiastique (Geestelijke) goederen en de predikanten. Na de revolutie van 1795 werden de schoolmeesters benoemd door de Magistraat, vervolgens door de Municipaliteit en later door de gemeenteraad.
Aan juffrouw Le Comte als Franse kostschoolhouderesse werd door het Stadsbestuur op haar verzoek 17 mei 1807 een vrije zitplaats in de Grote Kerk toegestaan.
In 1811 wendde zich een commissie uit de gemeenteraad tot de commissie van de kerkelijke goederen. Deze wilde wel f 400 geven voor het traktement van een Franse onderwijzer. Zo lang de kas het toeliet zal zij zoals vanouds blijven betalen: doctor de Koning, jaarlijks f 175 en als vroedmeester f 75, meester Laan f 200 met een toelage van f 150, huur der scholen f 36 en het huis, door de mademoiselles bewoond, toegestaan voor de Franse meesteren die daaraan de nodige herstellingen mogen / moeten verrichten Het huis blijft echter eigendom van de Kerk. Aan het verzoek van de Maire van Vollenhove om een bedrag uit de Ecclesiastieke kas ter beschikking te stellen voor een traktement van een Franse meester en voor een mademoiselle werd dus maar gedeeltelijk voldaan.
In de Zwolsche Courant van 2 juli 1811 stond vervolgens een oproep voor een onderwijzer aan de Franse stadsschool, die tenminste de tweede rang in de Franse en Hollandse taal moest hebben. Het traktement zou zijn f 400 vast en f 300 aan schoolgeld van de leerlingen of gedeeltelijk uit het schoolfonds. Bovendien een vrij huis en hof, geschikt om kostschool te houden.
In 1812 werd François de Zoete uit Amsterdam tot Franse schoolonderwijzer aangesteld. Door de gemeenteraad werd op 20 juni 1812 een reglement vastgesteld voor de Franse school, dat vervolgens op 27 september 1815 herzien werd. In 1815 werd tevens een tarief voor het schoolgeld vastgesteld.
In 1815 is Adrianus Hoen de Franse kostschoolhouder. Onder zekere voorwaarden werd aan hem 8 oktober 1815 door de Geestelijkheid het huis afgestaan, dat tot nu daarvoor gebruikt is. Hij verzocht op 1 juli 1819 spoedig zes bedsteden te mogen laten maken, daar hij binnenkort meer discipelen verwachtte, hetgeen werd goedgevonden door de commissie der goederen, toebehorende aan de beide kerkgenootschappen. Hoen ging echter met de voorwaarden niet akkoord, zodat dat niet doorging. In dit jaar werd besloten het gehele strijkblok in de gevel van de Franse school te laten zakken en een nieuwe stenen drempel in de voordeur te maken. Tevens werd besloten in plaats van de blauwe vloeren Bremer stenen in de gang te leggen.
Bij de onderhandse acte van 27 september 1820 koopt A. Hoen, instituteur (onderwijzer), de havezate Lindenhorst en verkoopt die 15 mei 1824. Had hij plannen om hier de school te vestigen?
Nog enige malen komt Hoen in de archieven voor: zo vraagt hij op 13 januari 1827 f 100 voor de muziekmeester Meiroos, daar deze anders naar Harderwijk gaat. Dit werd aangehouden, maar op 1 december 1827 ontvangt hij weer f 100 voor de muziekmeester.
Deze kostschool had enige vermaardheid, want in een aardrijkskundig woordenboek van 1821 door J. van Wijk Rzn staat onder Vollenhove: "stad aldaar aan de Zuiderzee met een bouwval van het oude slot, vele adellijke landgoederen, een opvoedingsgesticht en 1100 inwoners, die van de landbouw, de visserij en bokkingrokerij bestaan." Hoen wordt in 1828 overgehaald naar Hattem te komen, tegelijkertijd gaat muziekleraar Meijroos naar Enkhuizen. Een aderlating.
In het reglement van 27 september 1835 staat dat de kinderen onderwezen zullen worden in alles, wat het hart en de geest kan vormen, in de gronden der godsdienst, goede zeden, welgemanierdheid, in de Franse, Engelse en Hoogduitse talen, rekenkunde en wiskunde, de natuurlijke geschiedenis en de proefondervindelijke natuurkunde en verder wat tot een goede educatie vereist wordt. Wanneer de ouders of voegden begeerden, dat hun kinderen of pupillen in de muziek, tekenen of dansen onderwezen werden, dan moesten zij daarvoor afzonderlijk betalen. De leerlingen waren inwonend.
In het bevolkingsregister, opgemaakt 1850 en 1870, staat dat het huis aan de Kerkplaats no. 11 (later nr. 18), werd bewoond door de kostschoolhouder R. H. Ebbink met gezin en inwonende leerlingen, zoals F. Rambonnet, H. W. Schummelketel en enige Ten Cate's (in 1870). Roelof Hermanus Ebbink (1813-1888) was van 2-2-1842 tot 1-11-1882 instituteur en hoofdonderwijzer van de Franse kostschool en later school B, voor uitgebreid lager onderwijs, in dienst van de stad. Hij verkocht in mei 1883 zijn hele inboedel en verhuisde naar Kampen.
Gebruik in de twintigste eeuw
In 1879 werd de Stad Vollenhove eigenaar van het pand, dat één geheel vormt met de school ernaast. Het gaat om kavel A129, huis, erf en instituut van samen 600 m2, in 1846 nog toebehorende aan de 'ecclisiatieke goederen van de stad' (waartoe o.a. ook de kerktoren behoorde), dat blijkbaar in 1847 was verbouwd (betreft dit het rechterdeel?). Het adres is dan Kerkplein 18. Het rechterdeel was rond 1920, mogelijk vanaf de restauratie in 1919, in gebruik als openbare ULO-school. Toen waren er 14 leerlingen op deze school voor Uitgebreid Lager Onderwijs, zie ook Onderwijs in de Stad Vollenhove in de twintigste eeuw. Het Lemkerhuis was woonhuis voor het hoofd der school en later mogelijk verhuurd aan notabelen cq medewerkers van de gemeente.
In 1942 gaat het hele complex mee naar de nieuwe gemeente Vollenhove. Het pand is dan al minstens sinds 1936 als woning en textielfabriek gebruik bij de familie Nikkels, maar wordt gevorderd door de Duitse bezetter ten behoeve van een afdeling van de Kriegsmarine, en mogelijk ook voor de Sicherheitsdienst (SD).
Vervolgens was in het Lemkerhuis van 1958-1971 de openbare bibliotheek gevestigd. Het pand werd rond 1976 geveild en er kwam een bank in, samen met de VVV. De oppervlakte was toen 300 m2, dus afgescheiden van het rechterdeel dat uiteindelijk als restaurant verder ging. Inmiddels is er in het oorspronkelijke Lemkerhuis een antiquair gevestigd. Sinds 1992 is het gebouw eigendom van de stichting Hendrick de Keyser.