Familiewapen RhemenshuizenRhemenshuizen was een 16e eeuws huis naast de Heilige Geestkapel in de Kerkstraat, deels op de plaats van de uitbouw uit 1971 en deels op de plaats van de woning daarnaast. Eerder heeft hier de Openbare Nutskleuterschool gestaan. Vanaf 1658 was het een havezate.

Steven Gerrit van Rhemen (1615-1676, Deventer), zoon van Steven van Rhemen en Lucia Voet, was in 1644 in Deventer getrouwd met Helena (Wichmoet) van Twickelo (1617-1645, Deventer). Ze kochten toen een huis in Vollenhove van de dochter van Rudolf van Isselmuden, die daar woonde en tussen 1576 en 1598 in de Staten was toegelaten. Het lag aan de Hollandse Plaats, een plein in de Kerkstraat maar waar precies is niet bekend. Doel was om ook van een havezate verschreven te worden, want in Deventer bleek dat onmogelijk door zijn verspreid liggende land. Dat ging ook hier niet vanzelf.  De drost en de andere adel van het kwartier van Vollenhove verzetten zich tegen zijn aanvraag, in 1653, omdat het huis geen echte havezate was. Het was niet 'adellijk betimmerd': 'der edelen huisen zyn van oltsheer geappropodeert ende gebouwt geweest tot gebruick ende onthael van adelicke personen, als uyt de hoedanicheyt van haere gemacken offte saelen ende caemeren is aff te nemen'. Bovendien moest de waarde van de havezaten die van de burgers overtreffen.
Hun verschil van mening liep zo hoog op, dat Gedeputeerde Staten van Overijssel als rechter moesten optreden. Van Rhemen wist zijn huis aan de Hollandse Plaats in de Kerkstraat alsnog in 1654 als havezate aan te laten merken en gaf het zelfverzekerd de naam Rhemenshuizen. Steven Gerrit, erfgezeten te Vollenhove, kreeg in 1657 een commissie van Overijssel in de geschillen tussen Hasselt en Steenwijk met Overijssel. 

In 1658 werd het recht van havezate van dit huis verlegd naar een ander huis in de Kerkstraat, direct ten oosten van het Heilige Geestgasthuis. Op verzoek van deze zelfde Steven (Gerrit) van Rhemen hebben Ridderschap en Steden op 24 april 1658 de gerechtigheid en kwaliteit van een adellijke "saelstede" of havezate van het huis en havezate Rhemenshuizen, die daarvoor aan Rudolf van Isselmuden toebehoorde, gelegen binnen Vollenhove aan de Hollandse Plaats, afgenomen en gelegd op het huis, dat de verzoeker toen in eigendom bezat.
'Het Huis ende havesate, soo als dat binnen de stadt Vollenhoe in syn bepalinge is gelegen' werd op 7 april 1660 (OE fol 472v) op verzoek van Gerhardt van Rheemen en krachtens besluit van gecommitteerden tot de lenen van 16 maart 1660 tot een Overijssels leen aangenomen, onder voorwaarde, dat dit goed alleen na betaling van een dubbel heergewaad weer uit het leenverband ontslagen zou kunnen worden.

Het huis dat later tot havezate werd gepromoveerd was van Herman Geerts (overl. 1601) en zijn vrouw. In 1609 ging het naar rentmeester Johan Wolfsen (1541, Steenwijk – 1628, Vollenhove), rentmeester, advocaat en schepen van Zwolle, getrouwd met Helena de Vos (1545-1621). Een patriciërsgeslacht.  Eigenaren werden vervolgens hun dochter Maria Wolfsen en haar man, burgemeester Casper ter Berchorst (1576-plm.1658), koopman en reder, in 1638 schepen (een burgemeester met bevoegdheid recht te spreken). Op 16-9-1657 (archief Stadsgericht Vollenhove, inv.nr. 15 p.462, 463) verkocht hun dochter Rudolfa / Roeloffien van Berchorst (1630-1674), in 1655 getrouwd met Johannes Lemker (1630-1700, zoon van de stadssecretaris) het aan Steven Gerrit van Rhemen. Het lag toen tussen het H. Geestgasthuis (of alleen de kapel??) en het huis van Rycken Everts, aan de achterzijde aan de noordelijke stadswal. Er moest dan ook zgn. walgeld worden betaald.

Aangenomen mag worden dat het een behoorlijk huis was. In het vuurstedenregister staat het vermeld met 4 vuursteden. De familie Van Rhemen woonde er meestal niet, men had de havezate alleen voor de daaraan verbonden rechten. Wel was Van Rhemen na 1659 plaatsvervangend-drost van Vollenhove. In 1682 (Van Rhemen stierf in 1676 in Deventer) was de havezate verhuurd aan een waard, het huis had toen 3 en een ‘halve’ vuurstede.

Na vermoedelijk een kortstondige bewoning door Wilt Gerrit Johan van Rhemen, geboren op de Bonkenhave, tussen 1778 en 1781 (hij trouwde in 1780) werd het in 1795 verhuurd aan Jan ten Napel (1771-1818), die in 1797 trouwde met Aaltje Schutte. Hij was eerst bakker en werd later waard. De verhuur werd geregeld door timmerman Antonie van Baak. Hij verhuurde het huis tot 1799 aan de RK statie (voorloper van de parochie), 6 jaar voor 30 gulden, als kerk. Het gebruik als kerk duurde slechts tot 1 april 1799, toen de H. Geestkapel als zodanig kon worden ingewijd.

Onbekend is of het hier het huis betrof, of de naastgelegen ‘schuur’ die ooit de ziekenzaal was van het H.Geestgasthuis (zie tekening aan het einde). Dit deel werd in ieder geval na 1799 pakhuis. In 1839 wordt geschreven over een pakhuis met achtergelegen huisje, zie ook de kadastertekening uit 1832, het minuutplan. Mogelijk is dat huisje (58) de kamer, waarover in 1795 wordt gesproken.

De situatie bleef zo tot 1914. De bewaarschool Tabitha van ‘het Nut’, aan de Bentstraat, was in 1913 afgebrand en door bemiddeling van het Grootburgerweeshuis gaf de familie Rhemenshuizen de grond tussen kapel en weeshuis in erfpacht aan de plaatselijke ‘Maatschappij tot het Nut van het Algemeen’. De gebouwen werden afgebroken en in 1915 werd de school geopend. De gebouwen: een schuur (kavels A57 en A58), een verhuurd huis en een klein huisje daarachter (zie de kadastertekening uit 1832). Hieronder wordt getracht op basis van het bevolkingsregister na te gaan wat de gebruiksgeschiedenis was in de 19e eeuw.

De schuur was volgens het huisnummerregister rond 1910 in gebruik bij het Armhuis (1681-1910) en bij Gerard Sloet van Oldruitenborgh (1831-1911).

In het huis (kavel A61) woonde volgens het bevolkingsregister vanaf plm. 1861 de barbier Jan Roelofs Hoogenkamp (1831-1890) en zijn vrouw – tot haar overlijden - Maria Stevens Vis (1829-1911). Vanwege de veranderingen in de huisnummeringen was het adres achtereenvolgens huis 37, Kerkstraat 43k en later 51k. Ook de vader van Jan, schoenmaker en later barbier Roelof Jans Hogenkamp (1795-1875) woonde hier en volgens de overdrachtsakte van Rhemenshuizen uit 1839 ook grootvader Jan Roelofs Hoogenkamp (1765-1842), barbier en chirurgijn, die in 1795 trouwde.

Tot juni 1870 woonde er (ook) ene Dominicus Namna van Hoytema, surnumerair der registratie en domeinen, ongehuwd, geboren in 1845 in Zutphen. Hij vertrok naar Steenwijk.  Een telg uit een bekend en oud geslacht. Zijn rang bij de ‘belastingen’ was een aanloop naar de rang van ontvanger. Vervolgens woonde er in 1871 Denis Cornelis Hetterschij (geboren 1825) met vrouw en 5 kinderen, komend van Vlieland en vertrokken naar Amersfoort. Zijn beroep van toen is onbekend, maar later werd hij administrateur en boekhouder.

Op hun trouwdag in mei 1872 kwamen hier Hendrik (1848-1917) en Catrina Wemes wonen. Ze kregen hier vier kinderen. 1881 verhuisden ze naar de Bisschopstraat. Zijn beroep was barbier, en postbode. Mogelijk volgde hij Jan Hoogenkamp op als barbier, of was hij er in dienst. NB: zijn vader was schoenmaker en barbier!

Het huisje aan de achterkant (kavel A60): in het bevolkingsregister 1850/116 staan Berend Wemes, arbeider, geb. 1785 (overleden 1867) en Cornelia Steenbergen (1796-1870), getrouwd 1829 op de kaart van Kerkstraat 38. Als beroep staat aangegeven arbeider, in de genealogie Wemes wordt hij kleermaker genoemd. Op de kaart uit 1862-1870 staat als adres KS 44k, de namen van Berend en Cornelia zijn doorgehaald, Cornelia is op 10-8-1869 vertrokken naar Hattem waar ze op 7-2-1870 overleed. Over deze ‘Kee van Berend’ is het verhaal overgeleverd dat ze erg arm was, en bij de gemeentearts (toen gevestigd in Plattenburg) restjes voedsel ophaalde, en het koffiedik om daar nog eens koffie van te trekken. Maar bij haar vertrek rolden er gouden munten van de wagen waarmee ze verhuisde…

Berend Wemes was de kleinzoon van de Berend, die aan het einde van de 18e eeuw uitbater was van ‘de oude Moespot’. Volgens de overdrachtsakte van Rhemenshuizen uit 1839 was hij naast Hogenkamp de huurder van één van de twee huisjes die deel uitmaakten van de havezate. Hendrik die aan de voorkant woonde van 1872-1881 was een nakomeling uit een andere tak, zoon van schoenmaker Evert.

In 1914 woonde hier de weduwe van Berend Hendriks Wemes (1874-1902).  Berend Wemes – barbier! - woonde op het adres Bisschopstraat 172 en heeft vermoedelijk niet in Rhemenshuizen gewoond. Zijn weduwe zou ‘huisbewaarster’ zijn. Wellicht was Berend in dienst van Jan Hogenkamp, of zijn opvolger . Vader Hendrik Wemes (1848-1917), postbode maar aanvankelijk ook barbier, woonde hier eerder zes jaar met zijn gezin - dus ook met Berend.

Onderdelen van de voormalige havezate en de schuur lijken dus tegelijkertijd aan diverse partijen te zijn verhuurd. Mogelijk  werd de schuur ingericht als kerkzaal, en huurde men het huis erachter ook – wellicht ooit de woning van de ‘moeder’ van het gasthuis. Rechts daarvan, de huisjes die mogelijk daarvoor de havezate hadden gevormd, lijken de woning van de barbier (en tevens chirurgijn). Een middenstandswoning. Rond 1870 werd die steeds voor korte tijd verhuurd aan wisselende huurders.

Familie Van Rhemen

Over de familie Van Rhemen, die wel eigenaar maar doorgaans geen bewoner was: Steven Gerrits zoon Steven Unico (1645-1719), enig kind, werd van Rhemenshuizen verschreven in 1670. Hij huwde in Steenderen op 27 februari 1680 met Lumina Kreijnck. In 1680 werd "het Huis ende havesate Rhemenshuisen, als dat binnen de stadt Vollenhove in syn bepalinge gelegen is", uit het leenverband ontslagen tegen betaling van een dubbel heergewaad.
Deze Steven schreef in 1704 een boek over o.a. het dijkrecht van Vollenhove.  Een handgeschreven kwartierstaat van het gezin Steven van Rhemen en Lumina Kreynk bevindt zich in de collectie genealogische aantekeningen van de familie Van Rhemen in het Gelders Archief te Arnhem.

Gerrit Jan van Rhemen (1682-1748) werd in 1709 naast zijn vader Steven verschreven van Rhemenshuizen. Hij huwde in 1707 met Femia Helena Aleyda van Broekhuyzen tot den Gelderschen Toren, douairière Nicolaas van Zee tot Sinderen en overleed in 1748. Door dit huwelijk werd Gelderland weer hoofdzetel van de Overijsselse tak van de familie, hoewel zij steeds in de Ridderschap van Overijssel bleven zetelen. 

Diens zoon Gerrit Jan van Rhemen (1709-1787), met dezelfde voornamen, werd in 1735 naast zijn vader verschreven van Rhemenshuizen. Hij huwde in 1745 met Johanna Catharina Sloet, dochter van C. W. Sloet tot Lindenhorst
Hij speelde een belangrijke rol in de plaatselijke politiek, waar de adel onderling - soms al ruziënd - de baantjes verdeelde. In 1746 waren er twee kampen, de ene gecentreerd rond de drost Hendrik van Isselmuden tot Zwollingerkamp en de andere rond Gerrit Jan van Rhemen tot Rhemenshuizen. In die tijd verscheen een hekeldicht met over hem de zin: 'Voor Rhemen junior is niets bequamer dan te sitten in de rekenkamer, want 't geene men daar doet, is maar te seggen: jaa 't is goet. Soo gaat het ook te Rotterdam.' In 1748 woonden haar oom Jan Alphert Sloet en haar zusters Judith Agnes en Margaretha A. I. Sloet tot Lindenhorst in bij het echtpaar Van Rhemen-Sloet. Gerrit Jan was van 1758 - 1763 schout van Oldemarkt, Paaslo en IJsselham.

Hun zoon mr. Wilt Gerrit Jan van Rhemen (1757-1827) werd naast zijn vader Gerrit Jan in 1781 van Rhemenshuizen verschreven. Hij was gedoopt in Vollenhove op 6 maart 1757. Hij trouwde in Brummen, in 1780, met A. S. Schimmelpenninck van der Oye. Op 20 juli 1790 werden aan Sloet van Tweenijenhuizen twee stukken land liggend voor diens havezate verkocht, de Lazaruskampen. Deze waren bezwaard met o.a. 72 schepel gerst aan de heer van Rhemen tot Rhemenshuizen en Douairière Sloet van Lindenhorst (zijn moeder).

Drie generaties Van Rhemen die deze havezate bewoonden, legden zich erop toe om genealogische gegevens te verzamelen over aanzienlijke geslachten. Ze werden een vraagbaak voor adellijke geslachten en het patriciaat met familiebanden in het oosten van het land.

Wilt overleed in 1827 te Zutphen en zijn vrouw in 1838. Bij haar dood was ook hun zoon Alexander reeds overleden. Hij was lid van meerdere belangrijke besturen, en ook tweedekamerlid. Diens oudste zoon Frederik August, stond Rhemenshuizen af aan zijn jongere broer Cornelis Herman. Ook deze was bestuurder, o.a. burgemeester van Brummen en ook kamerlid. Duidelijk moge zijn, dat zij geen enkel belang meer hechtten aan hun voorvaderlijk bezit te Vollenhove, behalve dan dat ze er de titel van baron aan ontleenden. Ze waren verwant geworden aan belangrijke families, zoals Schimmelpenninck. Hun belangrijkheid weerspiegelt in het feit dat er in Wassenaar zelfs een laan naar hen is vernoemd.

Nutsbewaarschool (1914-1971)

Volgens een kadastrale kaart uit 1832 was een deel van Rhemenshuizen een pakhuis geworden, volgens van der Aa was het dat in 1847 nog steeds. In 1887 verkocht R.G.S. van Rhemen een stukje tuin aan de R.K. parochie en in 1913 is de grote schuur, die er stond, afgebroken. Volgens het kadaster waren de opvolgende bezitters van het terrein aldus: eerst Wilt tot 1840, dan C.H. van Rhemen, vervolgens R.G.S. van Rhemen, diens weduwe A. Baronesse von Grotthuss, en tenslotte 'gunsteling' H.B. de Roo (1927). In 1913 werd het terrein tegen een canon van f 1 tot 2012 door de familie van Rhemen in erfpacht afgestaan aan het Groot Burger Weeshuis onder beding, dat het familiewapen in de gevel zou worden aangebracht van de nieuwe Nutsbewaarschool die op de plaats van Rhemenshuizen zou worden gebouwd. In december 1913 vond de aanbesteding plaats door het bestuur van het Departement Vollenhove der Maatschappij tot Nut van het Algemeen  van het bouwen van een bewaarschool met dubbel woonhuis op een terrein, grenzende aan de Kerkstraat en de Heilige Geestkerk te Vollenhove, op te leveren 15 juli 1914. De op het terrein staande bomen en struiken moesten voldoende diep uitgegraven worden. Aanwezige fundamenten en putten moesten zo nodig uitge graven worden en met goede grond of zand aangevuld. Langs het (aangrenzende) Weeshuis, de R.K. Kerk en het huis aan de H.Geeststeeg kwam een goot. In de grond zaten veel oude stenen en overwelfde kelders en er was een put met goed drinkwater, waar mensen uit de buurt water uithaalden, later bleek die vermolmd.
In de gang van de school hing een houten wapenbord met het wapen van Rhemen in kleur, terwijl in de voorgevel het wapen in steen was aangebracht. 

Een krantenartikel van J.G. Hofstede uit 1963 beschrijft zijn bezoek aan de Nutsbewaarschool aldus: 
Interessant is de Nutsbewaarschool met zijn ijzeren hekje en pleintje. Juist was de prille jeugd bezig zich door het hek te wringen, toen ik het pleintje betrad en het wapen der Van Rhemens, dat in steen in de gevel is uit gehouwen, ging bekijken. Terwijl ik van dit wapen een schetsje maakte vertelde een der vriendelijke onderwijzeressen mij, dat er in de gang van de school nog een dergelijk wapen, uitgevoerd in kleuren, hangt hetwelk inderdaad een prachtig wapen is.
Dit is dan dus het oude familiewapen van de Van Rhemens die op deze plaats, vanaf het eind van de 17e eeuw hun havezate hadden. In het begin van de 20e eeuw was er echter nog slechts een schuur van over. In 1913 is door de erven de grond afgestaan ten behoeve van de bouw van de Nutsbewaarschool, echter onder voorwaarde, dat de wapenborden aan de gevel van en in het gebouw moesten worden aangebracht.
Dit wapen, waarvan het in de gang aangebrachte, het mooiste en duidelijkste is, vertoont op het schild drie eendjes op golven, een helm met versierselen en als schildhouders twee griffioenen. Een griffioen is een heraldische figuur in dit geval een combinatie van een leeuw en een arend. Het onderlijf stelt de leeuw voor, het bovenlijf de arend met afgewende kop. Deze figuren kwamen in de wapens der adellijke families wel meer voor; er waren er zelfs met een afbeelding van half dier half mens. 

De Nutsbewaarschool, waar jarenlang juffrouw Peereboom de scepter zwaaide, is afgebroken in 1971, waarna een uitbouw aan de kapel werd aangebracht en het braakliggende terrein met gras werd ingezaaid. 

Heilige Geest Gasthuis met kapel volgens StellingwerfToen de aannemer in mei 2003 palen aanbracht voor de fundering van de nieuwe woning naast deze aanbouw van de kapel en de grond werd weggegraven, werden archeologische waarnemingen uitgevoerd op de bouwplaats. Die leverden hoegenaamd niets op. Men vond wat opeengestapelde kloostermoppen gemetseld met leem, een klein deel van een veel recentere waterkelder, muurresten van de bewaarschool en de contouren van een zeer grote put die veel oostelijker dan de havezate ooit heeft gelegen, werd aangetroffen. Dat zou de eerdergenoemde put kunnen zijn. Behalve een flink aantal zware zwerfkeien, zonder twijfel ooit voor fundering gebruikt, en wat met leem gemetselde kloostermoppen, kon geen enkel verband met de havezate worden ontdekt. Mogelijk gaat het hier om een overblijfsel van het Heilige Geest Gasthuis, dat volgens een 17e eeuwse tekening een huis naast de kapel was.

De enige tastbare herinnering aan de havezate en de familie Van Rhemen is het familiewapen op hout, dat gehangen heeft in de Nutsbewaarschool. Het is in het bezit van het Stadsmuseum Vollenhove en hangt daar in de havezatenafdeling boven de toegang naar het kabinet over de adel.