
Deze havezate heeft gelegen komende vanaf de stad rechts voor de rotonde in de provinciale weg; waar de wegen links afsloegen naar de Moespot - Blokzijl en rechts naar de Krieger - Zwartsluis, aan het einde van een oprijlaan die oorspronkelijk in het verlengde van de Weg van Tweenijenhuizen lag (nu De Weijert) - in de volksmond 'het Allee' genoemd. Zo heet de weg vanaf de volgende rotonde aan de rand van het industrieterrein tot aan het gemaal halverwege de dijk naar Blokzijl. De locatie van het overgebleven oostelijke bouwhuis is 52°40'46.58"N 5°57'58.30"O.
Het oorspronkelijke goed bestond mogelijk uit twee hofsteden uit de 14e eeuw, gebouwd op de grens van het oorspronkelijke goed van de familie Reding en het landgoed van de familie Suerbeecke. Tweenijenhuizen wordt als bisschoppelijk leengoed genoemd in een lijst van leenmannen van de bisschop van Utrecht uit 1382: item Evert van Essen hout .... item tot Vollenho die twe nye huys mit al horen toebehoren ende dat daeruyt ghecomen is ende daerin roret …. etc.
Deze Evert van Essen, gehuwd met Margaretha van Eerde, dochter van Johan Reding, was bezitter van het in 1380 door de troepen van de bisschop verwoeste kasteel Eerde. Dat kwam omdat deze Evert zich als roofridder gedroeg. Maar twee jaar later werd hij weer in genade aangenomen, vermoedelijk met als opdracht om de biscchop te helpen met de verdediging van zijn landgoederen tegen de boeren van Stellingwerf. Dat bleek ondanks de in 1380 gesloten vrede nodig, en bij een schermutseling in 1382 werd Evert gedood.
Door de heer van Twickelo werd als erfopvolger van het geslacht Reding het goed Tweenijenhuizen als achterleen toebedeeld aan Johan Sloet, wiens nazaten het steeds bezaten maar er vanaf plm. 1650 niet meer woonden vanwege het toenemende verval. De familie bezat al meerdere huizen / havezaten in de stad Vollenhove. Nazaat Arend Sloet liet op deze plek er in 1775 een gloednieuw herenhuis bouwen, met twee flankerende bouwhuizen - waarvan er nog één bestaat. De laatste bewoner, Joan Philip Sloet, stierf in Zwolle in 1874. Hij bepaalde, omdat hij geen nazaten had, dat het huis na zijn dood afgebroken moest worden. Dat gebeurde in 1882. De beide bouwhuizen bleven in gebruik als boerderij, één is afgebroken maar de andere bestaat nog, en heeft de naam Tweenijenhuizen overgenomen.
Als wapen voerde het geslacht Sloet een wassenaar. In een gedrukt vers op de Ridderschap en Steden van Overijssel, van 1663, wordt omtrent dit geslacht gezegd: Sloet - mijn adellijk Geslacht Sloot steets de legering / als onder veltheersvaen den anval wiert geblasen / het Turckse wapenschilt ons dapperheit ontfing / Soo deet de stale kling het vijants heer verbasen. Sloet / Sloot werd o.a. vermeld in 1358 en 1365, toen een gedeelte van een erf en een boterpacht in de IJhorst bij de Wijk (Drenthe) werd verkocht, terwijl Johan Sloet in 1355 een ruiling tussen de gebroeders ridders Johan en Henric van Kunre en 't klooster van Hasken-alter-huus mede bezegelt.
De oudst bekende Sloet is Johannes dictus (bijgenaamd) Sloet (ca 1224-1295), in een latere akte vermeld als eigenaar van het goed Ten Holthe bij Steenwijkerwold in 1292, is vermoedelijk een (aangetrouwd) lid van de familie Reding of Radinc, die in Vollenhove bezittingen had - 'Johan Redinges Huerne' - dat zich uitstrekte van de Bente (de polder aan de zuidkant van de keileembult) tot aan de zee - de noordkant van de bult, dwars door de stadsvrijheid van Vollenhove heen (het gebied aan de oostkant van de stad op dat moment).
Diesn kleinzoon Johan Sloet (ca. 1320-1387), in 1356 getrouwd met een Jutte (Reding?) zou al goederen bij Vollenhove hebben in 1358. Zijn broer Willem (ca. 1325-?) trouwde in 1365 met een dochter van de Vollenhoofse drost/kastelein Hendrik de Zure en woonde mogelijk al in de stad, in 1365 werd hij drost. Vanaf 1394 is Volkier Sloet (1359-<1447) de opvolger van zijn vader Johan. In het familiearchief Sloet bevindt zich een belening van 16 januari 1431, waarbij Frederik van Twickelo als leenheer in tegenwoordigheid van Stichtsmannen van Utrecht, Zijse van den Cloester en Foloff van der Becke, Jan Sloet (1384-1460) bij ziekte en ten name van zijn vader Folkier, beleent met het erf en goed, geheten "de Twe Nyehus ende daertoe soeven acker hoghes lands" met hun toebehoren, gelegen in het kerspel van Vollenhove, buurschap Zuerbecke.
Vervolgens werd Jans zoon Arent (1419-1484) beleend door de bisschop van Utrecht. Hij trouwde in 1447 met Trude van de Beecke.
In 1448 of 1449 verklaarde hij gerechtelijk aan de cureit (pastoor) te IJhorst overgedragen te hebben een roggepacht uit een kamp op Lewetcamp onder het kerspel Vollenhoe in het zuiden schietende aan de Scaderweg (nu Schaarweg geheten) en hij verklaart vervolgens, dat die kerkheer ter IJhorst op St. Maarten van hem te zijnen huize, waar hij woont te Vollenho, die pacht heeft ontvangen en daarvoor heeft verbonden een weidekamp bij zijn huis. In 1460 verscheen hij als lid van de Ridderschap op de 'klaring' op het Oldehuis.
De opvolging in het bezit na deze Arent was om en om Johan (1465-1551), Arent (1510-1570), Jan (1552-1615).

Op deze havezate maakte Jan Sloet (1552-1615) ten overstaan van de drost Johan van Echten en Alphert van Isselmuden als leenmannen van Overijssel op 22 mei 1613 zijn testament op. Zijn oudste zoon Arent Sloet (?-1644) krijgt de havezate Tweenijenhuizen met huis, hof, schuur, boomgaarden, alle landerijen, bepotingen, plantagiën in het drostambt van Vollenhove, behalve land bij de Zwanekolk. De vier jongste zonen en dochter Jorriana krijgen alle goederen op het land van Vollenhove en in het ambt van IJsselmuiden die van zijn overleden moeder afkomstig zijn, plus de geldpachten en het land bij de Zwanekolk. Verder alle eerder geërfde goederen onder Lochem en ook dat hij daar van zijn overleden broer Peter (1553-1600, de Hare te Paaslo) aangekocht had. Dochter Jorriana Slooth krijgt verder 200 goldguldens voor een gouden ketting. Zijn vrouw Adriana Kruese (?-1636), indien hij voor haar sterft, zal de lijftucht van al zijn goederen hebben. Indien zijn oudste zoon Arent ging trouwen en zich in de "huycken achtstant begeve", zal die bij zijn moeder mogen inwonen of anders het geheel vervallen huis weer laten 'optimmeren' en alleen bewonen en verder ook de halve boomgaard met de halve hof krijgen en de opbrengsten van de twee kampen voor het huis gelegen, n.l. de Woerte en de Gasthuyskamp, verder naar Jr. Alphert Isselmuden (archief Marxveld).
Jans oudste zoon Arend (?-1644) werd van Tweenijenhuizen verschreven. Hij werd 17 september 1614 door Ridderschap en Steden tot rentmeester van St. Janscamp aangesteld als opvolger van zijn vader en huwde Ermgard, dochter van Rutger van der Marck en Margaretha van den Clooster tot Vledderinge (een havezate bij Meppel). Hij berichtte vanuit zijn huis "Vollenhoe ten twe Neyenhuysen" op 29 december 1612 aan Kampen, dat hij de stad niet aan geld kon helpen. De boedel van het echtpaar werd gescheiden bij akte van 12 juli 1651, tussen zoon Johan Sloet ten Tweenijenhuizen (?-1690), dochter juffer Anna Geertruida Sloet en schoonzoon Lodewijk Gansneb genaamd Tengnagel, gehuwd met hun dochter juffer Margaretha Sloet (zij woonden op Marxveld en wisten dit huis tot havezate te promoveren).
Johan Sloet kreeg als leenvolger, door zijn zusters toegestaan, de adellijke havezate Tweenijenhuizen, leenroerig met manschappen, recht en gerechtigheid. Daarvoor hoefde hij volgens testament van zijn vader geen vergoeding te geven. Verder kreeg hij land in de Leeuwte, de Barsbeek en 1/3 deel van de tiende 'grof en smal' over de Wijk in Drenthe gelegen. Juffer Anna Geertruida ontving de adellijke havezate Vledderinge bij Meppel met recht en gerechtigheid, verhuurd aan Roelof Jacobsen. Verder het erf Ten Stee of Cloostererve in Barsbeek enz. en 2/3 deel van voornoemde tiende. Juffer Margaretha kreeg het huis en hof met zijn adellijke gerechtigheden binnen Vollenhove gelegen (Marxveld), en en pacht uit land in Drenthe van haar oom Van der Marck (bron: archief Marxveld).
In 1644 werd Johan verschreven van Tweenijenhuizen. In 1660 kocht hij twee huizen in Vollenhove (zie: Grenville, een illustere edelman in Vollenhove), op de hoek van de Bentstraat en Bisschopstraat (later werd dit havezate Hagensdorp). Op verzoek van Johan Sloet 'toe den Tweenijenhuizen' besloten Schepenen en Raad op 28 maart 1661 om zijn tegenwoordige knecht Otto Hendriks het stadsdienaarsambt toe te zeggen, wanneer dit door de dood van Claes Beerens, of diens ongeschiktheid, zou openvallen. Deze gunst werd verleend, omdat de verzoeker de stad niet alleen goede dienst bewezen had, maar ook nog zou bewijzen. Hij kocht in 1667 het recht van havezate Hagensdorp en verlegde dat op zijn dubbele huis hierboven genoemd. Van zijn sterven op 14 maart 1690 en begrafenis 11 dagen later zijn rouwdichten van Ds. H. van der Poel en van A. Krul aanwezig in het archief Marxveld. Hij ging ook op dit nieuwe huis Hagensdorp wonen: Tweenijenhuizen was in verval geraakt, in 1676 werd in het vuurstedenregister opgegeven "Twenienhusen toebehoorende de heer Joan Sloet, daarop is staende een sleght huijs, onbewoont."
Zoon Arend volgde hem op en overleed in 1706 ongehuwd. Hagensdorp kwam aan diens broer Arend Herman, die van Tweenijenhuizen werd verschreven in 1707. Die werd in 1712 drost en overleed in 1728 zonder nakomelingen: hiermee stierf de oorspronkelijke tak Sloet van Tweenijenhuizen uit.
De erfgenamen van Arend Herman Sloet waren Gijsbert Frederik Sloet tot Marxveld en de kinderen van de landrentmeester Coenraad Willem Sloet tot Lindenhorst. Bij de maagscheid van 16 januari 1746 tussen de kinderen van C. W. Sloet tot Lindenhorst en Anna Judith van Echten ter zake van de boedel van deze echtelieden en van de boedel van Arend Herman Sloet van Hagensdorp en Tweenijenhuizen is aan Arend Sloet (1722-1786) tot Hagensdorp ten deel gevallen de havezate Tweenijenhuizen, bestaande uit drie kampen, liggende aan de Steenstraat (nu is dat de Weg van Rollecate / Oppen Swolle), beginnende aan de allee en strekkende tot het einde van de Holtkamp bij de Eikhof van de Rollecate, zullende de wal, strekkende langs de kamp, door Noorman in huur en van de Steenstraat tot aan de Vorslag, geheel bij Tweenijenhuizen blijven. Voorts vorslag, schuur, hoven, boomgaarden, houtgewas; met de Leenkamer en het recht van verschrijving. Ook de twee stukken land met het lege, de Oosterwolden genaamd, naast de hof van Tweenijenhuizen gelegen. De wal tussen dit land en de Oosterwolde daarnaast gelegen, beginnende van de Hagenstege tot aan de Bentstege behoort tot deze Oosterwolde.
NB: dit stuk land wordt nog steeds Oosterwold genoemd, en is vermoedelijk afkomstig van het landgoed van de familie Van Oostenwold, mede-erfgenamen van het landgoed van de familie Reding, en gevestigd op 'Oostenwolds hare' - later Slotenhagen genoemd en nog herkenbaar in het landschap.
Arent Sloet werd van Tweenijenhuizen verschreven in 1746. Tweenijenhuizen stelde toen niet veel meer voor: het telde nog maar één vuurstede, niet meer dan een gemiddelde boerderij. Met het kapitaal dat hij uit zijn eerste huwelijk in 1755 verkreeg liet hij een nieuwe havezate bouwen, met links en rechts daarnaast een nieuw koetshuis en bouwhuis (gereed in1775). Het huis werd verhuurd, in 1786 was het 9600 gulden waard en werd bewoond door mr. J. C. van der Linden, advocaat, voor 200 gulden. Het was een statig, onderkelderd herenhuis met een deur in het midden. Daarachter een gang met aan het einde een koepelkamer die uitzicht gaf op de tuin in Engelse landschapstijl. Er waren twee verdiepingen en de kelder.
Coenraad Willem (1768-1849), oudste zoon uit zijn tweede huwelijk, erfde de havezate, trouwde in 1789 en ging er ook wonen. Hij werd ervan verschreven in 1791. Op verzoek verkocht het College van de Volle Stoel aan hem op 20 juli 1790 twee stukken land, de Lazaruskampen, gelegen voor de havezate Tweenijenhuizen naast de Cruyskamp van Mevr. Douairière de Vos van Steenwijk, welke bezwaard waren met 72 schepel gerst aan Douairière Sloet van Lindenhorst en de heer van Rhemen tot Rhemenshuizen en een jaarlijkse uitgang van 28 st. aan het Weeshuis te Vollenhove enz. De naam Lazaruskampen komt vermoedelijk van de kapel op de calvarieberg, gewijd aan St. Lazarus, met mogelijk daarachter het kerkhof van het leprozenhuis. Op de plek van de kapel staat nu een bedrijfspand tussen het oude 'Allee' en de nieuwe rotonde. De Kruiskampen zijn inmiddels het industrieterrein 'De Weyert'.
Bij de Overijsselse watersnood van februari 1825 stond het water op Tweenijenhuizen in de schuur 1 el en op de opkamer 0,42 el hoog.
Arent, de zoon van Coenraad, overleed in 1849, een maand na zijn vaders overlijden. Een broer van Arent, Mr. Joan Philip Baron Sloet tot Tweenijenhuizen (1794-1874), wiens echtgenote Florentina op Tweenijenhuizen stierf in 1859, overleed te Zwolle. Deze zijn de laatste bewoners van de havezate geweest. Er bleven geen mannelijke nakomelingen in leven. Is het daarom, dat deze Joan Philip Baron Sloet van Tweenijenhuizen (1794-1874) bepaalde, dat na zijn dood het huis moest worden afgebroken? Het is wel heel jammer dat ook dit landgoed uiteenviel, het huis gesloopt, tuinen, boomgaarden en bospartijen in weiland veranderd. In een kasboek van Plattenburg en Cannevelt (archief Marxveld) staat: 3 augustus 1882, 650 stenen van Tweenijenhuizen en 31 augustus 1882, 20 blauwe vloeren (tegels) van Tweenijenhuizen. Van de afbraak van het huis werden in de stad zes huisjes gebouwd.
Even voor de sloop in 1882 zag de havezate er als volgt uit: de brede laan voor het huis was aan weerszijden bepoot met twee rijen opgaande bomen en heette het Allee. De laan liep naar de Moespot, heette lange tijd 'de Weg van Tweenijenhuizen' - zo heet nu het deel verderop, langs de Moespot naar Blokzijl. Het eerste stuk heet nu 'de Weyert'. Vanaf de openbare weg liep de oprijlaan recht op het huis aan. "Rechts (westelijk) daarvan was een wandelbos, 't Engelse bos, met ten oosten een gracht, die met een bocht naar het westen een eindje doorliep. Ter weerszijden voor het huis de bouwhuizen, die nog bestaan, het rechter heet het koetshuis. Boven de baanderdeur is geschilderd: Anno / 1775. Daarachter lag vroeger een gebouw. Achter het huis een put, nog bestaande en daarachter een vijver met grillige vorm en een eilandje hierin. Het linker bouwhuis is nu boerderij met een kelder met tongewelven. Het huis stond niet in de grachten. Een oranjerie was ook aanwezig. Achter het huis de moestuin en ten zuiden daarvan de boomgaard. Ten zuiden van het boerderijtje om de hoek van de straatweg, de vroegere tuinmanswoning, was een brede aarden wal, bepoot met akkermaalshout, waartussen een wandelpad liep". Schilder Hendrik Drok vereeuwigde het op een schilderij. Verder zijn vier foto's bewaard gebleven van de situatie rond 1870.
Het landgoed kwam deels in handen van dochter Coenradina Wilhelmine (1830-1900), in 1860 getrouwd met Gijsbert Karel jonkheer van den Santheuvel (1833-1907). In 1916 kwam het via een veiling in handen van Frederik Henri baron de Vos van Steenwijk die de vijver liet dempen. In 1963 verkocht hij het koetshuis en bouwhuis, beide uit 1775, met de omliggende grond aan landbouwer Klaas Roskam die in het voormalige koetshuis ging wonen en enkele jaren later het bouwhuis sloopte. Een ander deel van het landgoed, het zuidelijke deel waar vroeger de niet-officieel als zodanig erkende 'havezate' De Hare of Slotenhagen stond (zie kaartje), kwam in handen van Sloet van Oldruitenborgh. Die liet aan de 'grindweg' (Oppen Swolle) een boerderij bouwen die nog de naam 'De Hare' draagt (de eerste steen werd gelegd door zoon Henri, later burgemeester van Herwaarden). De 'weg achter de Hare', nog op het kaartje te zien, verdween door de ruilverkaveling in 1963 maar keerde later als straatnaam terug.