Deze kerk aan de Bisschopstraat in Vollenhove is in 1423 gesticht. Locatie: 52°40'50.49"N  5°57'2.57"O.

Oorspronkelijk was het een kapel van baksteen, bestaande uit een eenbeukig schip met een 5/8 gesloten koor, en een aanbouw aan de zuidkant, een kapelletje. In 1450 bouwde men los daarvan een vierkante toren met een wenteltraptoren aan de zuidkant. Deze torenbouw, met grote en kleine pyramidevormige spits,  symboliseerde de H. Maria met het Kindeke Jezus. In 1461 werd de kapel uitgebreid tot aan de toren. In 1785 werd de aanbouw aan de zuidkant afgebroken. De torenspits werd afgebroken in 1823, om plaats te maken voor een verhoging met torenuurwerk en klokkenstoel voor twee klokken.

Plan uit 1402

Dat ook in vroeger tijd voorgenomen bouwplannen de nodige tijd vroegen, leert ons de totstandkoming van de Onze Lieve Vrouwekapel, tegenwoordig meestal  Mariakerk genoemd.
In het archief van de stad Vollenhove staat daarover het volgende: "1402, januari 12. Ghert Borre, schout te Vollenhove, Aernt by Westen, Volkier Ruwine, Ghert Lulle, Coenraet der Witte, Ghert ten Wynckel, Gosen van Ewyne en Herman de Bodeker, schepenen van Vollenhove, oorkonden, dat voor hen in het gericht Heyne Belyenzoon en Mylle, zijne vrouw, overdroegen ten behoeve van de tymmeringe in de ere Onser Liever Vrouwen toe Vollenhoe hun huis en hofstede, gelegen in den Kamp van Vollenhoe in de Bisschopsstrate". Het duurt dan nog 21 jaar, voordat tot de werkelijke stichting van de beoogde kapel wordt overgegaan. In het zelfde archief komt een akte uit 1423 voor waarin de schepenen en raad van Vollenhove een kapel ter ere van de H. Maagd Maria stichten en Nicolaas de Lynge (van Lingen) voorstellen tot vicarus bij die kapel. Dit gebeurt op 14 mei van dat jaar, waarna op 23 juni de goedkeuring van deze stichting van de kapel wordt verkregen van de Utrechtse bisschop Frederik III van Blankenheim  - maar waarin niet Nicolaas maar Ludolf van Lingen als beheerder wordt aangewezen, de secretaris van de deken van Drenthe.

 

 

Stichting in 1423

De stichtingsbrief van 14 mei 1423, aanwezig in het Stadsarchief, is in zijn geheel opgenomen in de Bijdragen Geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht, deel 19, blz. 448. Toen werd door Schepenen en Raad alsmede de burgers van Vollenhove verklaard dat zij met toestemming van de pastoor der kerspelkerk aldaar (de voorganger van de huidige Grote of St. Nicolaaskerk) uit hun goederen en aalmoezen een nieuwe kapel hebben gesticht en een vicarie of altaar in die kapel, en zijn aan die vicarie de onderbeschreven goederen toegewezen. De burgers van de stad schonken hiervoor: Johannes Mulert een geldbedrag uit zijn goederen gelegen "bij westen", Jutta van Oostenwolde een schepel gerst uit haar goederen achter de kamp dicht bij de weg die voert naar  de Benten, Wilhelmus van Ede twee akkers buiten de kamp Vollenhove bij de windmolen van de Heer van Utrecht (de bisschop), die zich uitstrekken aan het goor (die molen stond toen vlakbij De Moespot), Dydaens de timmerman en vrouw een huis en erf in de stad bij de Oosterpoort tussen de Bisschop- en Nieuwstraat (oude naam voor de Kerkstraat, de poort is verdwenen bij de uitbreiding van de stad rond 1425), Nicolaas Ottens en vrouw een geldbedrag uit een huis en erf buiten de grens of gracht van de stad bij de Benten tussen de woonsteden van Herman van Cuynre en Sweder van der Eze. Bisschop Frederik keurt op 23 juni 1423 deze stichting goed en benoemt tot eerste bezitter van deze kapellanie Ludolphus (Ludolf) de Lynge (Lingen), klerk van het bisdom Osnabrück. Hij wordt in verschillende akten tussen 1417 en 1427 genoemd als beheerder van schenkingen ten behoeve van de vicarie van H. Andreas (apostel, broer van Petrus, beschermheilige van vissers en zeilers en van veel steden, waaronder Hattem) en H. Thomas (apostel, beschermheer van de bouwvakkers). In 1441 is Ludolf kennelijk al overleden, en opgevolgd door (zoon?) Willem van Lingen.

In 1431 is het  priester Arnoldus Cluise, die aan schepenen, raad en gemeente van Vollenhove belooft, dat hij de kapel van Onze Lieve Vrouwe binnen Vollenhove, waarmee hij door hen beleend is, persoonlijk met drie missen per week zal bedienen. In 1445 wordt het gilde van de Onze Lieve Vrouwe genoemd in relatie tot verworven pachten uit een huis. Johan Gheye neemt in 1467 een schenking aan van de adellijke vrouwe Meye van Voorst - Van Laer.

De kerk heeft kleine spitsbogige vensters. In de zuidgevel is een gedichte spitsbogige doorgang van een vroegere aanbouw, mogelijk oorspronkelijk een kapel. De kerk was gewijd aan Onze Lieve Vrouwe (Maria, de moeder van Jezus Christus). Er waren drie vicariën, namelijk van de H. Maagd Maria, van H. Petrus en Paulus en van H. Andreas en Thomas. Van deze laatste was Andreas Straetgen vlak voor de reformatie de beheerder, vandaar dat dit ook wel 'Straetgens vicarie' werd genoemd. Deze Andreas Straetgen was in de periode rond 1572, toen Kampen kortstondig door de Watergeuzen werd bezet en geplunderd, daar actief voor de bescherming van de geestelijke goederen. Mogelijk is hij een afstammeling van Diederik Straetgen, die in 1464 priester was en rector van de kapel en vicarie van Petrus en Paulus. Die had kennelijk een zus wonen bij Vollenhove (bron: COZW 0269.1). Na de reformatie is vanaf 1602 Hendrik Christoffels de beheerder van de goederen en pachten die aan het Straetgens-vicarie verbonden zijn, als rentmeester van de drost van het Land van Vollenhove . In 1604 wordt nog wel een weduwe van Johan Straetgens in Kampen genoemd m.b.t. de rechten uit dit vicarie, die in 1634 volledig zijn overgedragen door de (overige?) kinderen Straetgens. In 1656 gingen de rechten over naar de Volle Stoel.

Bouw van de toren in 1450

In 1450 is men met het optrekken van de toren begonnen. Acht jaar later was men met de afwerking bezig. Op 29 november 1458 werd geschreven: "Burgemeesters, schepenen en raad van Vollenhoe, oud en nieuw, oorkonden, dat voor hen Johan Barchorst, Herman Wissene en Wolter Roede Beerntsen, kerkmeesters en timmermeesters van Onser Liever Vrouwen kapel, verklaren, dat zij ter voltooiing der werkzaamheden aan den toren dier kapel van heer Gheert Hobing, priester, ontvangen hebben 52 Rijnsche gulden, waarvoor zij verklaren van hem over te nemen de betaling van eene jaarrente, groot 2 1/2 Rijnsche gulden 1 oort enz." Die priester Geert Hobing woont dan in het zgn. Moerlijnshuis ten westen van de kapel.

De eerste steunbeer aan de westkant staat wat scheef, en geeft zo de westelijke begrenzing van de kerk aan vóór de vergroting van de kapel,  tot aan de toren. Bisschop David van Bourgondië vergunde op 20 februari 1461 aan Burgemeesters, Schepenen en Raad als collators (die mochten de priesters voordragen) van de Onze Lieve Vrouwekapel om kleine renten te verkopen en die beter te beleggen. Hij bekrachtigt dit met het oog op de kosten voor de verbouwing van de kapel en van de pastorie en stond toe het achterste deel van de kapel af te breken en uit te breiden tot aan de toren.

Als metselspecie heeft men destijds leem gebruikt, pas later zijn de stenen ingevoegd met cement. De toren bestaat uit drie geledingen, waarvan de inspringende derde geleding pas later is gebouwd, met daarboven een achtkantige houten koepel. Het schip van de kerk heeft een houten gewelf. Het aanzicht van de kerk vanaf het Harmen Visserplein is heel anders dan dat vanuit de tuin van Marxveld: vanwege een restauratie in 1912 is een nieuwe muur aan de pleinkant opgetrokken tegen de oude stenen aan, en ziet het voegwerk er daar erg strak uit. Het plein bestaat overigens pas sinds begin jaren 1970, toen het huis op de hoek en de (zondag)school - met poortje naar de straat - werden afgebroken. De kerk wordt nog steeds gebruikt voor de eredienst (PKN, gereformeerd).

Pastorie

Het is onbekend, wanneer er een pastoor aan de kapel werd verbonden en het daarmee in plaats van een kapel een (parochie)kerk werd. De oorspronkelijke St. Nicolaaskerk uit de 11e eeuw (oorspronkelijk gewijd aan St. Margaretha), had als kerspelkerk in de 12e eeuw wel een pastoor. Die woonde vanouds vlak buiten de stad op de Wheeme en liep via de Voorstpoort door de 'Pastoorsteeg' naar de kerk. Toch is er al in 1461 sprake van een pastorie bij de Mariakerk. Mogelijk was de oude St. Nicolaaskerk toen al afgebroken en de oude wheeme buiten gebruik.

De (nieuwe) pastorie of weeme bevond zich vlakbij de kerk, in de Groenestraat (vroeger Hofstraat geheten). Logisch dat het steegje er naartoe de Kerksteeg heet. De ingang aan die steeg was vroeger mogelijk de (enige) ingang van de kerk toen het nog een kapel was. In een beschrijving van de naburige panden Oldruitenborgh en Cloosterhorst wordt zelfs pastoor Johan Vuist (pastoor ca. 1560-1585) genoemd als bewoner van de pastorie. De laatste predikant die in de pastorie woonde was Jeremias Henricus Brunings, in functie van 1744 tot zijn overlijden in 1764, zie Hervormde predikanten te Vollenhove. Het pand werd afgebroken en het terrein werd onderdeel van dat van Nijerwal en Oldruitenborgh. De koster van de kerk lijkt, althans in het begin van de 17e eeuw, gewoond te hebben in de Cloosterhorst, een verwaarloosde 'havezate' (deze status werd nooit toegekend) direct ten westen van de pastorie aan de andere kant van de Kerksteeg. Hij kreeg de naam 'Bellaard', een toen gangbare aanduiding van de klokkenluider, één van de taken van de koster.

kl_spreuk_Groenestraat.jpgIn de tuinmuur rond het park Oldruitenborgh zijn, globaal waar de pastorie zich bevond, twee natuurstenen met inscripties ingemetseld. Op één daarvan staat een uitgekapt wapen met als helmteken een vlucht. Op de tweede steen staat een Latijnse bijbeltekst uit het apcriefe boek Jesus Sirach: Eccli 35 Bono Animo gloria redde de(o).  Oftewel: verheerlijk den Heere met een goed oog. De originele tekst uit de Latijnse Vulgata: Verheerlijk den Heere met een goede ziel, of met een goed hart of gemoed, of: in een goede stemming des gemoeds. Wellicht was de steen boven het tuinpoortje van de Wheeme geplaatst. Eén van de eerste dominees, ds. Johannes Langius, in 1600, kwam uit een adellijk geslacht.

De kerk door de eeuwen heen

Op 6 oktober 1625 schonken de plaatselijke edelen Roelof Sloet van Nijerwal en Roelof van Isselmuden van de Rollecate een kerkenraadszegel aan de inmiddels hervormd geworden gemeente. Dit werd gestolen uit een kastje, waarop de landdrost Harm Sloet tot Tweenijenhuizen de kerk in 1717 een nieuw zegel gaf.

In 1632 werd het herstel van de kerk aanbesteed. Het werk bestond uit "de zolder in de school hoger te leggen. Verder kerk, school en gerfkamer, nadat de muren dicht zijn, met kalk bewerpen en witten en de pilaren (steunberen) om de kerk vierkant en in hun fatsoen brengen. In de toren en gerfkamer een deur met kozijn maken en in de kerk een zolder maken, waarvoor 22 grenen balken te gebruiken. In de ingang in de kerk in de steeg een portaal maken met twee deuren en bij de trap in de toren een eiken kozijn met deur om op de zolder te komen. Preekstoel, stoelen en banken tijdelijk uit de kerk brengen, evenals de borstwering, palissaden en de beddensteden (vermoedelijk werd hiermee bedoeld: de overdekte kerkbanken voor de adel). Voor de andere kerkdeur van binnen een portaal met een deur te maken. De pannen op de kerk aanstrijken en de stenen van de toren invoegen". Dit werk werd door Herman Jacobs uitgevoerd. Onbekend is wat bedoeld werd met 'de school': was dit de Latijnse school aan de Bisschopsstraat, direct naast het toegangspad (met poortje) naar de kerk?

In 1660 werd een galerij in deze kerk gemaakt aan de kant van de toren, dus de westzijde. Verder werden daar vijf banken geplaatst, de achterste hoger dan de voorste, en een wenteltrap om op de galerij te komen. De timmerman Jan Willems voerde dit werk uit.

Voor verlichting van de kerk gebruikte men vroeger kaarsen. Eerst werden de kosten daarvoor betaald uit de kas van de Diaconie, later uit de kas van het fonds 'Geestelijke goederen' beheerd door de Volle Stoel. De stand van dat fonds liet dat echter in 1723 niet meer toe, zodat het weer door de Diaconie werd betaald. In 1779 werden de kaarsen van de diaconie voor de wekelijkse preekbeurten en catechisaties voor drie jaar toch weer door dat fonds betaald, dit werd weer verlengd in 1782. De verlichting liet te wensen over, zodat de Volle Stoel op 8 november 1787 besloot een proef te nemen met meer kaarsen op de kronen en als dat nog niet voldoende zou zijn, armblakers te laten maken en aan de muren te hangen. De kerkenraad liet op 10 oktober 1847 olielampen in de kerk aanbrengen, en de kerkvoogdij besloot daarop in 1848 de overbodig geworden kaarsenkronen uit de kerk te verkopen.

Evenals voor de Grote Kerk werden voor deze kerk bijbels aangeschaft bij de invoering van de nieuwe psalmberijming op 4 december 1774.

In 1781 werd het meubilair in deze kerk vernieuwd en de zolder afgewerkt. Dateren de bijzondere beschilderingen uit deze periode? Op 29 december 1784 werd door de Volle Stoel de kerk in gebruik gegeven aan hen, die zich in de wapenhandel (hantering der wapenen) willen oefenen (de schutterij dus), maar op 8 september 1785 werd ze weer voor de godsdienstoefeningen ingericht.
Het college van de Volle Stoel besloot op 8 september 1785, omdat de preekstoel oud was, de veel nieuwere preekstoel die tot 1781 in de kerk van Beulake gestaan had van de Diaconie te kopen (die ook over die kerk ging) en te plaatsen op de plek waar ook de oude gestaan had. Beulake was het dorp in de buurt, dat vanwege de stormen van 1775 en 1776 grotendeels verlaten werd, de kerk daar was in 1665 gebouwd, in 1740 na stormschade herbouwd - met vermoedelijk een nieuwe preekstoel - en in 1780 buiten gebruik genomen wegens gebrek aan kerkgangers. Verder werd besloten de capelle of gerfkamer af te breken omdat die bouwvallig was, en de muur weer in behoorlijke staat te brengen. Vermoedelijk was die gerfkamer (consistorie) of kapel de aanbouw aan de zuidkant, en is die dichtmaking nog te zien in de gevel. Mogelijk was die kapel ooit de plek voor een altaar van één van de viacariën.

Kort daarna, in 1786, werd toch besloten om de 'nieuwe' preekstoel toch op een andere plek te zetten, preekstoel afkomstig van de kerk van Beulakewaardoor er een andere schikking van de banken nodig was. Aan de kant van de tuin van de havezate Marxveld konden dan de heren van de Ridderschap plaats nemen in de twee dichte banken of gestoelten met de drie daarvoor staande open banken. Twee van dergelijke banken daar tegenover waren voor de magistraat (burgemeesters), de scholtus (schout) van (Ambt) Vollenhove, de rentmeester der geestelijkheid en de leden van de gezworen gemeente. De derde bank was dan voor de vrouwen van de predikanten "en voor andere ordentelijke vrouwen en juffrouwen alhier wonende". Er waren gescheiden banken voor mannen en vrouwen. Verder werd besloten in het volgende voorjaar de nieuwe banken in een "convenabele couleur" te laten verven en ook om de koperen kroon, die vroeger in de Beulaker kerk hing en ander koperwerk van de diaconie over te nemen.

De kanselbijbel, afkomstig van de familie L. van Gulik, een legaat in 1865, is gedrukt te Dordrecht door Hendrik-Jacob en Pieter Keur in 1702.

De rentmeester der geestelijkheid werd op 28 februari 1791 gemachtigd het pad naar de kerk te laten bestraten. Voor de dames van de Ridderschap en die van de magistraat werden banken bijgemaakt en de bestaande banken werden verbreed. Was dit omdat de hoepelrokken in de mode kwamen ?

In 1794 werd de toren hersteld. Uit de stukken zou opgemaakt kunnen worden, dat toen de oorspronkelijke klokken uit de 15e eeuw in deze Franse tijd (1784) of daarna (1817?) zijn omgesmolten tot kanonnen, bedoeld voor het waarschuwen van de bevolking bij hoog water. Maar misschien werd één van de klokken gespaard en kwam die in 1823 in de nieuwe klokkenstoel terecht.

De Franse tijd begon in Vollenhove in februari 1795, en leidde in oktober tot de komst van zoveel dragonders met paarden dat ook de kerk werd gevorderd om paarden te stallen (naast de gebruikelijke stalling in het Oldehuis ook in de boerderij van het Weeshuis). Dat heeft mogelijk een paar jaar geduurd. Het betekende ook, dat de katholieken - nu er weer godsdienstvrijheid was - deze kerk niet konden krijgen voor hun godsdienstuitoefening. Zij kregen hiervoor uiteindelijk in 1799 de Heilige Geestkapel.

In 1851 werd het houten koepelgewelf van de kerk hersteld.

Verbouwing van de toren in 1823

Links is de kerk met toren afgebeeld op de stadsplattegrond van Blaeu uit 1649. In 1823 werd de lage spits van de toren verwijderd en vervangen door een stenen bovenbouw, bekroond door een open koepeltje van hout. Deze vorm van torenbeëindiging werd in de 17de, 18de en het begin van de 19de eeuw herhaaldelijk toegepast (Lebuinustoren Deventer, 1613; Eusebiustoren Arnhem, 1650/1651 - niet meer bestaand -; Nijkerk, 1774-1776; Meppel 1827). De stenen bovenbouw in Vollenhove is aan elke kant met twee spitsbogige galmgaten doorbroken. Boven de galmgaten werden in het midden van de gevels wijzerplaten aangebracht.
In die tijd was een slagklok met wijzerplaten een onmisbaar element in de samenleving. De toren van de Nicolaaskerk is laag en staat bovendien in het westelijk stadsdeel. De Mariakerk en haar toren liggen centraal. Door deze te verhogen en van wijzerplaten te voorzien bood men iedereen in de stad de mogelijkheid te zien, hoe laat het was. Uit het stadsarchief blijkt dat het stadsbestuur op 8 oktober 1822 vergaderde over het herstel van het uurwerk in de Mariatoren (één van de klokken van deze toren moet dus in vroeger tijd de heel- en halfuurslag hebben aangegeven). Misschien is men toen of kort daarna op het idee gekomen deze toren te verhogen, want op 27 november 1822 werd timmerman Seidel opgedragen een bestek te maken voor de verhoging. Een lid van het stadsbestuur deed daarbij het voorstel om - ter dekking van de kosten - één van de klokken uit de Nicolaastoren te verkopen. Het besluit daartoe werd op 10 februari 1823 genomen. Dat bracht 1600 gulden op. In de zomer van 1823 zal men met het optrekken van de bovenbouw zijn begonnen, want boven de deur naar de huidige klokkenkamer bevindt zich een steen, waarop staat: De eerste steen gelegd - door Freule - Isabelle Antoinette Sloet van Oldruitenborgh - 2 Aug.s 1823. Zij was toen zeven jaar en woonde aan de overkant van de straat, in havezate Lindenhorst.

Eén en ander ging met enige plechtigheid gepaard. De wijzerplaten die toen zijn aangebracht, zijn vermoedelijk bij het ophangen van de nieuwe klok in 1863, zie hieronder, opgeknapt. Dat is te zien op het exemplaar dat te zien is in het Stadsmuseum. 

Duidelijk te zien is een oude ondergrond, waar later met goudverf gevulde inkepingen voor de urenaanduidingen zijn gemaakt. Eén daarvan was kennelijk niet goed gedaan, volgens een geschilderde opmerking van vermoedelijk één van de betrokken schilders.

De insnijdingen zijn aangebracht door timmerman E.P. Seidel (1788-1873). Geverfd is er door schilder / glazenmaker Jan Hendriks Jongman (1794-1879) en schilder Harman Pieters Petersen (1822-1888). Ook de naam Ekker (1820-1864) staat er op, ook een timmerman in die tijd, E.P. Seidel was zijn oom. Maar een andere Ekker was 'president' van de kerkenraad en opdrachtgever voor de verbouwing in 1823. Een reeks kleine gaatjes wijst op een aangebrachte metalen plaat, ook gezien de aanwijzing 'het zink er op gemaakt door C. ten ....'. Dat laatste is niet goed leesbaar. 

Na het gereedkomen van de bovenbouw moet het uurwerk uit de Nicolaastoren in dit nieuwe torengedeelte zijn geplaatst: in de vergadering van 28 november 1823 is f 40,- uitgegeven voor het overbrengen hiervan.

Toen is ook de klok uit 1509 van Geert I van Wou uit de Nicolaastoren naar de Mariatoren overgebracht, waar zij in de koepel werd opgehangen in de nieuwe klokkenstoel, naast de vermoedelijk oorspronkelijke klok uit 1482, ook gemaakt door Van Wou.

 

 

De grote klok

Boven in de toren was plaats voor twee klokken. In 1823 kwam er een klok uit 1482 te hangen, gemaakt door Gerard van Wou uit Kampen. Waar die klok eerder heeft gehangen, is niet bekend, maar het zou één van de twee oorspronkelijke klokken kunnen zijn. Verder werd een grote klok uit de St. Nicolaastoren overgebracht naar de Mariatoren.

In 1862 scheurde de oudste klok en werd zij vervangen door een nieuwe, die door Petit & Fritsen te Aarle-Rixtel is gegoten. De gescheurde klok werd ingeruild bij de gieterij. Gewenst werd dat de nieuwe klok hetzelfde opschrift als de oude zou krijgen. Dat gebeurde niet exact, het werd: VERGOTEN IN 1862 DOOR PETIT & FRITSEN TE AARLERIKSTEL E EKKER PRES KERKV D A VAN SMIRREN SECR:.  De genoemde namen zijn dr. Evert Ekker, president kerkvoogd, en D.A. Van Smirren, secretaris van het kerkbestuur. Volgens het register is de klok, met een gewicht van 285 Nederlandse ponden (haar voorgangster woog 268 ponden), op 10 november 1862 verzonden; haar registratienummer bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg is 8 - A 99.

Tot begin 1943 heeft zij haar functie als luidklok vervuld; toen werd zij door de bezetters gevorderd en keerde niet meer terug. Na de bevrijding heeft het lang geduurd, voordat er een nieuwe kwam. Pas in 1960 werd er een nieuwe klok gegoten door Van Bergen in Heiligerlee (de gieterij bestaat niet meer, er is nu een klokkenmuseum in hun pand gevestigd). Het opschrift  - tussen touwranden bovenaan de klok - luidt: VAN BERGEN 19 HEILIGERLEE 60. Daaronder staat in twee regels: IN 1958 VERVING IK DE KLOK VAN 1482 DIE IN 1943 DOOR DE DUITSERS WERD GEROOFD. En daaronder: DEO GRATIAS (= Gode zij dank). Dit opschrift is in tweeërlei opzicht merkwaardig: de voorgaande klok stamde niet uit 1482, maar uit 1862, en de huidige klok draagt het jaartal 1960, terwijl zij in 1958 werd gegoten. Mogelijk is zij in 1958 gegoten en pas in 1960 in de toren opgehangen, in verband met de restauratie van kerk en toren (een eerdere restauratie vond plaats in 1911). De gegevens van de nieuwe klok: gewicht 256 kg, diameter 76 cm, toonhoogte c2, functie luidklok.

De grote klok, uit de toren bij de St. Nicolaaskerk, dateert uit 1509. Deze is in Kampen gegoten door de beroemde Johannes Gerhardus van Wou.  De diameter is 137,1 cm, het gewicht bedraagt 1500 kg en de toon is d1. De klok is gewijd aan Jhesus Maria (notulen Kerkvoogden 17 juli 1862). Tussen een bovenrand van staande en een onderrand van hangende lelies bevindt zich het opschrift: "ihesus . maria . iohannes . gherardus . de . wou . me . fecit . anno . domini . m.ccccc.ix". De klok moet zeker eens gekeerd zijn, of bij het overbrengen van de Nicolaastoren naar de Mariatoren andersom opgehangen: de klepel raakt de binnenwand op een andere plaats. De klok kan nu niet meer geluid worden, hoewel zij een goede luid-as en een goede klepel heeft. De constructie van de zware dubbele klokkenstoel is weliswaar opgeknapt, maar mogelijk toch te licht voor het luiden van de grootste klok. Toch is het geluid van de klok elk half uur te horen door het hamermechanisme dat de klok 'slaat'. Zaterdag 12 december 2009 is feestelijk herdacht dat deze klok zich al 500 jaar laat horen.

Klokken werden en worden geluid op bijzondere momenten. In Vollenhove gebeurt dat nog steeds vanuit de toren van de Mariakerk. De meeste mensen noemen het de breiklok, de officiële naam is papklok.
De papklok was in vroeger tijden de klok die men 's avonds luidde om het sluiten van de stadspoort aan te kondigen. Dit was voor de mensen die op het land werkten het teken dat het werk erop zat. Zodra de papklok luidde, ging men naar huis om een bord warme pap (of brei) te eten, vandaar de naam. In diverse plaatsen wordt de papklok uit cultuur-historisch besef nog steeds geluid, zoals in Zwartsluis, Putten, Doesburg (het klokgelui staat zelfs op YouTube), Etten-Leur en Culemborg (dat in de carnavalstijd zelfs Papklokkendam heet). Niet tot ieders tevredenheid overigens – een vergelijking met de geluidsoverlast (voor sommigen) van moskeeën dringt zich op. ’s Lands wijs, ’s lands eer. Hier luidt de breiklok om 8 uur, 12 uur en ’s avonds 9 uur, één minuut (een paar jaar geleden ingekort vanwege klachten over geluidsoverlast…), direct na het slaan van het betreffende uur. Eigenlijk is het alleen ’s avonds de papklok. De andere tijden golden voor het Angelus, een gebed dat van oudsher driemaal daags gebeden werd: om zes uur 's morgens, twaalf uur 's middags en zes uur 's avonds. Het gebed werd aangekondigd door het kleppen van een kleine klok, het angelusklokje, vervolgens werd gedurende twee minuten de klok geluid. 

De moderne tijd

In 1893 werd naast de kerk, aan de Bisschopstraat, een (zondag)school gesticht. In 1969 werd die verkocht aan de gemeente en gesloopt. Daarnaast stond een huis dat mogelijk ooit de Latijnse School is geweest, het werd aangekocht en gesloopt in 1950.

Over het herstel van de kerk in 1911 wordt iets verteld in het weekblad "Eigen Haard" van 1912. De herstelling werd uitgevoerd door de architect W. te Riel Gzn. te Deventer. Het bleek toen dat de kerk in de eerste aanvang een kleine kapel is geweest. 

In de Tweede Wereldoorlog hadden de bezetters een wachtpost op de toren. Er woei wel eens etenswaar van hen naar beneden, waaraan de hond van Marxveld zich dan tegoed deed.

De toren werd gerestaureerd in de periode 1954-1964.

Na 1968 werd de kolenkachel van de kerk vervangen door een heteluchtgaskachel.

De kerk was tot 1976 als Kleine Kerk in gebruik bij de Hervormde Gemeente te Vollenhove. In 1978 heeft de gemeente Brederwiede de toren aangekocht van de Hervormde Gemeente te Vollenhove. Dat leidde in december tot het beschikbaar stellen van geld voor het repareren van het uurwerk. Het uurwerk had toen al enkele jaren stilgestaan op vijf voor zeven, het slagwerk was ook al jaren niet meer gehoord.

In 1981 is de kerk aangekocht door de Gereformeerde Kerk te Vollenhove. De aanwezige banken, die in slechte staat verkeerden, zijn toen vervangen door eikenhouten banken, afkomstig uit de Grote Kerk te Steenwijk. De onder de banken aanwezige rode plavuizen zijn in het gangpad en rond de preekstoel gelegd. Er zijn drie lichtkronen opgehangen. Ook is CV aangelegd met vloerverwarming,  tegen de muren zijn radiatoren geplaatst.

Van de toren klinkt van tijd tot tijd als vanouds muziek door toedoen van Vollenhoofs Fanfare, zoals op Koninginnedag en op Kerstavond.

De kerk is elk jaar op Open Monumentendag voor het publiek te bezichtigen.

 

 

 

 

Het orgel

Het eerste orgel werd in de kerk geplaatst in 1849. De oud-burgemeester G. J. Jacobson (1785-1869) schonk een orgeltje voor deze kerk dat hij aanmerkelijk heeft laten vergroten. Bij de restauratie in 1911 is dat orgel vervangen door een zgn. Garrelsorgel, afkomstig uit een kerk te Den Haag. In 1979 is dit orgel door de Hervormde Gemeente te Vollenhove terugverkocht aan diezelfde kerk. De nieuwe gebruiker van de kerk, de Gereformeerde Kerk, heeft het eigen orgel uit 1962 in 1981 overgebracht van de kerk in de Kerkstraat (nu Geref. Kerk Vrijgemaakt), en ingebouwd achter het oude originele front.  Omdat het orgel zo versleten was dat restauratie geen optie was, werd op basis van het oude pijpwerk een compleet nieuw orgel gebouwd door de firma Nijsse en Zonen uit Oud-Sabbinge. Dat kreeg twee klavieren en achttien registers. Er worden tijdens de 'Open Monumentendagen' vrij toegankelijke orgelconcerten gegeven. Zie hiervoor ook www.pknvollenhove.nl

 

 

 

 

Het poortje aan de Bisschopstraat voor de kerk

Tot aan de jaren 1970 stond er aan de Bisschopstraat een poortje, en daar schuin achter een gebouwtje voor zondagschool, vergaderingen en koorrepetities. De historie: in het stadsregister voor ontvangen gelden voor herstel der straten in 1772 (fol. 40) werd van de Geestelijkheid ontvangen f 5.7.14 voor bestrating van 143 voet en 90 3/4 duim in de Achterstraat (toenmalige benaming voor de Bisschopstraat) voor 't poortje van de Kleine Kerk. Het volgende zal ook wel op dat poortje slaan: de Volle Stoel besloot op 27 mei 1807 de poort of ingang van de kleine kerk te herstellen, omdat te vrezen was dat het bovenste deel zou instorten. 

Vermoed wordt dat het poortje ooit hoorde bij de Latijnse school, die daar dan vermoedelijk links van gestaan heeft (zie ook de situatie op de kadasterkaart van 1832). Het fraaie poortje is in 1969, weer in bouwvallige staat, verhuisd naar het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen. Omdat het oude zondagschooltje en enkele huizen werden afgebroken is toen het huidige plein / parkeerterrein tussen de kerk en de straat ontstaan, dat later de naam Harmen Visserplein kreeg.

Beschouwingen

Bovenstaande tekst is gebaseerd op de informatie van Westra van Holthe (1898-1978) in zijn boek 'Vollenhove en haar havezathen' (1954).  Hij schreef dat er al in 1380 een kapel stond op de plek van de latere Mariakerk. Hij baseerde zich op hetgeen werd vermeld in het 'Voorlopig register van de monumenten van geschiedenis en kunst', deel Overijssel, uit 1923 - waar dit letterlijk in stond. Onbekend is waarop de samenstellers daarvan deze uitspraak baseerden. In ieder geval komt die tekst niet meer voor in het Monumentenregister, waar de Mariakerk in 1966 in werd opgenomen. Teksten over andere elementen, zoals over de preekstoel, bleven hierbij wel gehandhaafd. De tekst over de kapel uit 1380 werden vervolgens op diverse plekken, ook door mij, overgenomen. Nader onderzoek in de archieven van Stad Vollenhove, waarin diverse stukken uit die tijd zijn opgenomen, leerde niets over een kapel uit 1380. De enige vermeldingen uit 1380 gaan over de uitgifte van stroken land van de bisschop ten zuiden van het Oldehuis, ter grootte van 12 x 100 meter, aan bewoners van de Stad, via de pastoor - o.a. aan 'Gerrit de timmerman'. Mogelijk was het feit dat er sprake was van een pastoor aanleiding te veronderstellen dat er een kerk of kapel was. Doordat pas veel later bij Opgravingen buiten de Grote Kerk (1973) een kapel uit de 11e eeuw werd ontdekt, nam men mogelijk aan dat die onbekende kapel op dezelfde plek had gestaan, middenin de stad zoals gebruikelijk. Inmiddels weten we dus meer. Overigens wordt in het Monumentenregister een (geschat?) jaartal 1437 vermeld voor het moment dat de O.L.V. kapel 'klaar' was.

Bij analyse van hetgeen wel kon worden nagegaan uit het archief van de stad en van de (latere) Hervormde gemeente blijven er nog verschillende vragen over. Bijvoorbeeld over de (vaste?) bezoekers van de diensten in deze Mariakerk, de 'doelgroep'. Er kan namelijk niet zonder meer gesteld worden dat dit de kerk van het volk, en de grote kerk die van de adel was - vanwege de herenbanken die ook in de kleine kerk stonden. Was het op enig moment vooral de kerk van het ambt, en de grote kerk die van de stadsbewoners? Eén van de eerste dominees woonde in de pastorie van de kleine kerk, en trok publiek van heinde en verre. Hij wilde een tweede dominee, maar die kwam pas na zijn vertrek. Vanaf enig moment is sprake van een dominee voor de stad, en één voor het ambt.

Deze kerk had wel drie vicariën, maar alleen van die van Andreas en Thomas zijn inkomsten terug te vinden in het archief. Hoe zit het met die andere?