dijkgraaf van het waterschap Vollenhove 1913-1946

A.F. Stroink (1876-1956), dijkgraaf waterschap Vollenhove van 1913 tot 1946Albertus François Stroink werd op 25 maart 1876 te Willemsoord geboren als zoon van Albertus François Stroink (1828-1900), burgemeester van de gemeente Steenwijkerwold, en Martina Aleida Hoogklimmer (1844-1941). Hij overleed te Haren (Gr) op 26 juni 1956.

De Stroinks zijn van oorsprong een Twentse familie, die al in 1333 in Goor voorkwam maar daarna in Delden te vinden was en zich vervolgens in Enschede vestigde. Zij zijn daar textielfabrikanten en -agenten geworden. Albertus François senior werd in 1859 burgemeester van Gramsbergen en in 1864 van Steenwijkerwold. Hij kreeg twaalf kinderen, van wie twee niet oud werden. Frans, over wie het hier gaat, was het zevende kind en de vierde zoon. Na de lagere school in Willemsoord bezocht hij de Franse school in Steenwijk. Hij legde de afstand lopend af en daar deed hij anderhalf uur over. Hij heeft er overigens een goede gezondheid aan overgehouden. Hij begon zijn ambtelijke loopbaan in Enschede als ambtenaar ter secretarie. Daarna werkte hij veertien jaar in dezelfde functie bij zijn broer, die in 1900 hun vader als burgemeester van Steenwijkerwold was opgevolgd.

In 1913 kwam er een grote verandering in Stroinks leven door zijn benoeming tot dijkgraaf van het waterschap Vollenhove. Hij volgde vier generaties van baronnen Sloet op. Van een nevenbetrekking werd het een volle dagtaak. De slechte afwatering in de kop van Overijssel, in de archieven meestal aangeduid als het Land van Vollenhove, en van Zuidwest-Drenthe had al jarenlang voor grote overlast gezorgd. De nieuwe dijkgraaf kreeg tot taak maatregelen te treffen. Het rijk begreep dat het welzijn van de bevolking er van afhing en was bereid bij te dragen aan de financiering van de kunstwerken, die nodig waren om de afwatering te verbeteren. Ook de provincies Overijssel en Drenthe bleken bereid het project financieel te ondersteunen.

Een belangrijke mijlpaal in de werkzaamheden was de totstandkoming van het stoomgemaal A. F. Stroink. In 1919 legde Stroinks echtgenote de eerste steen en op 9 juni 1920 werd het gemaal officieel geopend door de Commissaris der Koningin, graaf van Rechteren. Koningin Wilhelmina, vergezeld van Prins Hendrik, bezocht het gemaal in 1921. Bij deze gelegenheid werd Stroink tot ridder in de Orde van Oranje-Nassau benoemd.
De ingebruikstelling van het gemaal was nog maar de eerste stap op de weg van de ontsluiting van het gebied. De wens tot inpoldering van het waterrijke, uitgeveende gebied in de gemeente Giethoorn bracht een reeks ontwikkelingen op gang. Zo werd een plan gemaakt om een kanaal Steenwijk-Giethoorn-Meppelerdiep te graven. Daarnaast ontwikkelde het ingenieursbureau Van Hasselt en De Koning een plan tot inpoldering van ettelijke gebieden tussen Ossenzijl en Zwartsluis.

Na vele tussenfasen te hebben doorlopen verscheen in 1925 het definitieve rapport van de commissie-Stroink, genoemd naar haar voorzitter. Deze commissie was ingesteld door het waterschap Vollenhove en had tot taak de plannen van genoemd ingenieursbureau te beoordelen. In deze commissie zaten ook vertegenwoordigers van rijk en provincie. Voor de uitvoering van het door de commissie enigszins bijgestelde ontginningsplan richtten de drie bestuursorganen vervolgens de NV Ontginningsmaatschappij Land van Vollenhove op met Stroink als directeur. Dit betekende het begin van de gedeeltelijke bemaling, dat wil zeggen dat het gebied ten westen van het nieuwe kanaal, polder voor polder, werd drooggelegd. Nadat de drooggevallen gronden waren ontgonnen, werden er nieuwe landbouwbedrijven op gesticht. De streek verloor hierdoor weliswaar zijn specifieke karakter, maar landbouwkundig gezien kwam er iets goeds voor in de plaats. De aanpak van de ontginningsmaatschappij - met name bij de taxatie van de te onteigenen gronden - stuitte vaak wel op bezwaren van de plaatselijke bevolking, die meest uit kleine veehouders bestond. Zij verdienden doorgaans wat bij met rietsnijden en visserij. Zij zagen door de ontginning een deel van hun broodwinning verstoord.
Bovendien hadden zij het geld niet om deze relatief grote bedrijven te kunnen kopen en evenmin bezaten zij de nodige kennis om deze te kunnen exploiteren. Deze weerstand onder de bevolking is Stroink altijd zeer ter harte gegaan. Maar hij wist zich immer gesteund door rijk, provincie en waterschap, waarbij de beide eerste instanties de inpoldering, met het oog op de hoge werkloosheid in de streek, als welkome werkverschaffingsprojecten beschouwden. Na de oorlog veranderden de inzichten en kreeg de inpoldering niet meer de benodigde maatschappelijke steun, zodat recreatiegebieden als de Weerribben in hun natuurlijke staat behouden konden blijven.

Stroink is de buigende man links. Foto bij de opening van het stoomgemaal door HM de Koningin in 1921.Naast zijn drukke werkkring was Stroink iemand die zich in Vollenhove ook met het sociale en politieke leven bezighield. In 1917 werd hij in de gemeenteraad gekozen en direct ook tot wethouder benoemd, hetgeen hij bleef tot 1942 toen Stad- en Ambt Vollenhove verenigd werden. Hij was in de loop der jaren ook voorzitter van vrijwel alle plaatselijke verenigingen en instellingen, zoals van het Nut, de fanfare, het badhuis en de Raiffeissenbank, en provisor van het Weeshuis.
In de provincie was hij jarenlang voorzitter van de Overijsselse Waterschapsbond en lid van Provinciale Staten voor de Vrijheidsbond. Als enthousiast jager was hij bestuurslid van de afdeling Overijssel van de Ned. Jagersvereniging. Eén van de emolumenten van zijn directeurschap was het recht om te jagen in de 'Gieterse' polders.

Toen Stroink dijkgraaf werd, was hij nog ongehuwd en verbleef hij bij zijn moeder in Steenwijk. Hij trouwde op 4 april 1917 te Vollenhove met Maria Mechteld Florentina barones Sloet van Oldruitenborgh, geboren op Oldruitenborgh 31 juli 1884, overleden op Oldruitenborgh 18 februari 1939, dochter van Anthony Sloet van Oldruitenborgh (1851-1935), oud-burgemeester van Stad-en Ambt Vollenhove, en Frederika Margaretha barones Lewe van Middelstum. Uit dit huwelijk werden een dochter en een zoon geboren.

Na zijn huwelijk woonde hij in Vollenhove, eerst op de - nieuw gebouwde – ‘havezate’ Nieuw-Hagensdorp, daarna in de ambtswoning naast het waterschapsgebouw en sinds 1935, na het overlijden van zijn schoonvader, op de havezate Oldruitenborgh. Dat bood ruimte om vooral 's zomers tal van gasten te ontvangen, waarbij mevrouw Stroink dan het middelpunt was. Na haar overlijden in 1939 hertrouwde hij in 1942 met J.R. Rijkmans (1896-1973).

Bij het bereiken van het pensioen op 70-jarige leeftijd, vestigde hij zich elders, waarna zijn gezondheid, die altijd zo goed was geweest, langzaam achteruit ging. Hij overleed op 80-jarige leeftijd in Haren.

Zijn naam leeft voort in het naar hem genoemde gemaal, dat zijn strijd symboliseert voor de ontwatering en daarmee voor de welvaart van het gebied dat hij van jongs af aan heeft gekend en gediend in velerlei functies.