Arend Sloet, luitenant-stadhouderArend Sloet bekleedde van 1763 tot 1786 het ambt van drost van Salland. Daarmee was hij tevens voorzitter van de Ridderschap alsmede president van de Staten van Overijssel, de hoogste functie in dat gewest. Door het geld dat hij via zijn eerste vrouw had verworven, kon hij tot dit belangrijk politiek ambt opklimmen. Overijssel speelde in de tweede helft van de achttiende eeuw bij de strijd tussen prinsgezinden en patriotten een belangrijke rol. Als president of voorzitter van de Staten gaf Arend naar beste weten en kunnen daaraan leiding. Voor de riddermatige helft van de Staten vervulde hij echter nog een tweede functie namelijk van financier via talrijke leningen, die hij onbekrompen gaf zowel aan prinsgezinde als aan patriottische edellieden, die vaak door familierelaties met hem verwant waren.

Het enige portret dat van hem bekend is, toont een man van middelbare leeftijd. Hij ziet er welvarend uit, bezadigd, maar met een opmerkzame blik. Hij draagt het kapittelkruis van de Ridderlijke Duitsche Orde, Balije van Utrecht, aan een zwart lint om zijn hals en het commandeurskruis op de borst.

 opzweringsstaat Arend SloetAfbeelding links: Opzweringsstaat van Arend Sloet tot Tweenijenhuizen (1722-1786) met vier kwartieren als expectant van de Duitse Orde, balije Utrecht, uit 1765. In 1746 werd hij toegelaten als lid van de Overijsselse Ridderschap vanwege de havezate Tweenijenhuizen bij Vollenhove. Hij was lid van de Gedeputeerde Staten van Overijssel van 1757-1759 en van 1760-1762.

Arend Sloet werd op 22 maart 1722 in Vollenhove geboren op de havezate Lindenhorst als vierde zoon van Coenraad Willem baron Sloet tot Lindenhorst en Anna Judith barones van Echten tot den Oldruitenborgh.

Zijn vader was landrentmeester van Vollenhove en stierf reeds op 37-jarige leeftijd in 1724. Moeder bleef achter met vijf zoons en drie dochters. Zij overleed in 1741.

Alle zoons konden een Vollenhoofse havezate krijgen, waardoor zij in de Ridderschap werden verschreven. De oudste, Boldewijn, kreeg Lindenhorst. Hij trouwde in 1741 met een nichtje, Frederika Margaretha Sloet tot Kersenberg, en was ook landrentmeester van Vollenhove, van 1753 tot 1758. Ook hij stierf jong.

Roelof kreeg de Haare, door zijn vader in 1712 gekocht van Rutger van Haersolte tot Hoenlo. Lodewijk Arend kreeg Plattenburg. De jongste, Coenraad Willem jr die pas één jaar was toen zijn vader overleed, kreeg Marxveld uit de nalatenschap van een verre aangetrouwde en kinderloze nicht Armgarth Gansneb genaamd Tengnagel, weduwe van Gijsbert Frederik Sloet tot Marxveld.

Van de drie dochters trouwde de oudste, Johanna Catharina, met Gerrit Jan van Rhemen tot Rhemenshuizen. De jongste, Judith Anna, bleef ongehuwd en woonde eerst in bij haar getrouwde zuster, evenals zus Margaretha, die pas op haar 53e jaar trouwde met de Kamper burgemeester W.F. baron van Knuth.

Arend zelf was bij zijn ongetrouwde oom Philip Gerrit van Echten (1701-1755) in huis gekomen, die hem als zijn erfgenaam beschouwde. Zo erfde hij in 1755 Oldruitenborgh.

Verder was Arend al mede-erfgenaam van een verre neef, de Vollenhoofse drost Arend Herman Sloet, die de laatste was van de oorspronkelijke tak Tweenijenhuizen. Deze ongehuwde Arend Herman had de kinderen van zijn verre neef, maar wel plaatsgenoot, Coenraad Willem sr, bij testament in 1728 tot zijn erfgenamen benoemd. Bij de boedelscheiding in 1746 kreeg Arend zo Tweenijenhuizen, waarna hij zich ‘van Tweenijenhuizen’ noemde, ook al kreeg hij later ook Oldruitenborgh. Verder kreeg hij zo ook  Hagensdorp.

In Steenwijk woonde eind zeventiende eeuw het geslacht Dannenbergh. Arend Sloet kende van jongs af aan Harmanna Vriesen (1730-?) uit dit geslacht, wonend in Zwolle, die in 1755 trouwde met weduwnaar baron Van Huffel. Zij had een groot vermogen geërfd waaronder veel onroerend goed in Steenwijk. In Steenwijk woonde in die tijd ook Mr. Hilbrand Tuttel (1719-?), uit een vooraanstaande familie. Zowel Sloet als Tuttel hadden een oogje op (het vermogen van) Harmanna, maar Van Huffel was hen voor geweest. Harmanna's tante Anna Dannenbergh vond dat voor hen zeker wat sneu, en twee dagen na het huwelijk van Van Huffel met Harmanna Vriesen trouwde Arend Sloet met tante Anna in Steenwijkerwold. Arend had dus wel z'n rijke bruid, maar ze was dertig jaar ouder, zij 63 en hij 33 jaar. Toen Van Huffel in 1762 overleed werd hij als drost van Salland opgevolgd door Arend Sloet, in een ambt dat de nodige financiële verplichtingen meebracht. Een rijke vrouw is dan wel zo handig. En Hilbrand Tuttel? In 1765 overleed Anna Dannenbergh en zij gaf zowel Arend als Hilbrand nog genoegdoening door hen beide tot haar erfgenamen te benoemen.

Vermogen

Onder welke financiële omstandigheden verkeerden nu Arend Sloet en Anna Dannenbergh in het trouwjaar 1755? Via diverse erfenissen had Arend totaal 41.270 gulden aan vermogen, vooral in roerend goed.  Anna Dannenbergh bezat aan obligaties 75.240 gulden. Na hun huwelijk hebben Anna Dannenbergh en Arend Sloet hun gezamelijk bezit nog vermeerderd, aan de hand van de gegevens uit de boedelbeschrijving van Arend in 1789 bedroeg het 184.799 gulden. Ze leenden geld aan diverse adellijke personen, in alle delen van Overijssel. Het echtpaar bedacht een plan voor de bestemming van hun vermogen door een mogelijke erfgenaam te benoemen: een zoon van Arends broer, Lodewijk Arend Sloet tot Plattenburg. Die werd geboren in 1757, kreeg volgens afspraak de naam van Anna’s overleden broer en Anna werd peetmoeder – maar het kind overleed al in 1759. 

Anna Dannenbergh overleed op 27 december 1765 en regelde kort daarvoor haar nalatenschap. Haar man en Hilbrand Tuttel zouden beiden evenveel erven. In  1766 troffen ze een schikking waarbij Tuttel 160.000 gulden kreeg. In 1789, toen de inventaris van Arends bezit werd opgemaakt, bleek dat Arend veel meer gekregen had. Uit een onbekend gebleven kasboek van Anna bleken er 78 vorderingen bestaan te hebben variërend van 310 tot 51.875 gulden, met een totaal van 581.570 gulden. Volgens het verdelingsakkoord moest Arend de kosten van de 'zeer splendide begrafenis’ betalen, alsmede de kostbare grafsteen in de Grote Kerk te Steenwijk en de lopende schulden en legaten, zo’n 110.000 gulden. Met het vele geld dat er na Anna's overlijden tenslotte voor handen was, hebben Arend en zijn tweede vrouw het beleggingsbeleid op de oude voet voortgezet.

Tweede huwelijk

Arend Sloet hertrouwde reeds een jaar later op 16 december 1766. Hij was toen 44 jaar oud en zijn bruid was bijna 25, want ze was geboren op 31 december 1741. Deze bruid was Johanna Philippina van Dedem tot de Gelder, dochter van Anthony van Dedem en Isabella Frederica Charlotta van Rechteren tot Mennigeshave. Zij was genoemd naar haar beide grootmoeders Johanna van Haersolte en Philippina von Castell-Rüdenhausen.

Coenraad Willem Sloet op vijfjarige leeftijdUit dit huwelijk werden zeven kinderen geboren, waarvan één jong overleed. Drie zoons en drie dochters trouwden allen en kregen nageslacht. Hun bijbel, mogelijk bij hun huwelijk geschonken, geeft een persoonlijk inkijkje in hun leven.  Op de eerste bladzijde bovenaan schreef één van hen:

1768 Den 26 September den zaterdag avond om negen uur is onze oudste zoon Coenraad Willem Sloet geboren. In 1770 in maart is Willem de pokjes ingeent. In den vijftig of zestig gehad.

1769 Den 2 mei des dinsdags ’s avonds om negen uur is onze tweede zoon Antoni geboren. In 1773 heeft Antoni de pokjes gehad ook ingeent heel vol

1770 is geboren ons dogtertien tussen maandag en dinsdagnagt den 7 mei. En genaamt Anna Judith. En den 22 september in dewelke in den Heere ontslapen tot onser groote droefheijt.

Anna Judith Sloet op eenjarige leeftijd1771 Den 16 Junij is geboren ons tweede dogtertien Anna Judith Sloet op zondagmorgen.

1772 den 24 Julij is geboren ons derde dogtertien om half een uur des nagts en genaamt Philippina Johanna Helena Gerridina.

1773 den 5 Augustus is geboren jonkheer Boldewijn Reind Wolter Sloet des namiddags om drie uur.

Over de inentingen tegen pokken: pas rond 1800 werd er dankzij de Britse arts Jenner ingeënt tegen pokken. Daarvoor werd, in navolging van boeren in Turkije, en mede dankzij onderzoek van de Groningse arts Gerard Reinders tijdens een enorme koepokkenepidemie, kinderen opzettelijk besmet met verzwakt koepokkenvirus in sneetjes op het lichaam. Dit heette variolatie. De ziekte pokken zorgde voor 30% van de sterfte in die tijd.

Opmerkelijk is dat hun jongste dochter Catharina Christine Coenradina Sloet van Tweenijenhuizen (1777-1849) er niet bij staat. Werd zij - als nakomertje, vier jaar na haar broer – vergeten er in te vermelden? Ze ging als 12-jarige met moeder en haar nieuwe stiefvader mee naar Roden, en werd op haar 15e (!) uitgehuwelijkt aan de baron van Westerholt op Hackfort bij Zutphen.

Het echtpaar liet door de Zwolse schilder Thim portretten van hun kinderen maken toen ze nog klein waren.

Antoni Sloet op driejarige leeftijdBij haar huwelijk kreeg Johanna Philippina ingevolge huwelijksvoorwaarden een douairie van 3.000 en een morgengave van 25.000 gulden. Verder kreeg de jonge echtgenote een bruidschat, die volgens de Inventaris bestond uit 'juwelen, kleinodiën en andere preciosa'. Ook werden vele nieuwe meubelen, rijtuigen en anderszins aangeschaft voor de inrichting van Oldruitenborgh, omdat Anna voor haar dood nog over haar roerend goed had beschikt.

Kort na zijn aanstelling als drost van Salland in 1763, dus nog ten tijde van zijn eerste huwelijk, begon Arend Oldruitenborgh te verbouwen en hij ging er zelf wonen. Ook liet hij Tweenijenhuizen opknappen. Wat tevoren 5.000 waard was, werd in 1789 getaxeerd op 9.600 gulden. In dat jaar was het verhuurd aan de vrederechter mr. J.C. van der Linde voor 200 gulden per jaar.

Johanna Philippina woonde na Arends dood nog in het huis dat Arend gekocht had toen hij het als drost nodig had. Het stond in de Diezerstraat (het grijze gedeelte van het voormalige Provinciehuis) en werd in 1770 gekocht van de graven van Rechteren tot Rechteren en vervolgens geheel 'vertimmerd'. Het was in 1789 22.000 gulden waard.

Voorzitter van de Staten van Overijssel

Het 'Nederlandsche Jaerboek' van 1763 meldde over Overijssel in de maand april: 'Den 31 van dezelfde maand hebben Ridderschap en Steden, uitmakende de Staten dezes Lands tot Drost van Salland aengesteld den Hoog Ed. Geb. Heer Arent Baron Sloet, heer van Tweenieuwenhuisen, Hagensdorp en Olden Rutenberg'. Hij was geen Sallands edelman, hetgeen voor benoeming tot drost in die tijd geen bezwaar meer was. Arend was in 1746 ingeschreven in de Ridderschap van het Kwartier van Vollenhove. Hij had toen de voorgeschreven leeftijd van 24 jaar bereikt. Ook zijn oudere broer Roelof Sloet tot de Haare trad tegelijkertijd toe. Toen Arend zijn intrede deed telde de Ridderschap van Overijssel 71 leden, namelijk 32 uit het kwartier van Salland, 23 uit het kwartier van Twente, waaronder vier Sloeten (Singraven, Pekkedam en tweemaal Warmelo) en 16 uit het kwartier van Vollenhove, waaronder vijf Sloeten ( van Westerholt, Marxveld en de drie broers van respectievelijk Lindenhorst, de Hare en Tweenijenhuizen).

In het spel rond de benoemingen voor de onderscheidene functies, de zgn. 'commissiën', die er in dat Stadhouderstijdperk te vergeven waren, had Arend Sloet reeds voor 1763 meegedaan. Zo was hij per 1 november 1757 lid geworden van de 'Binnenlandsche Deputatie', een college dat overeenkomt met dat van Gedeputeerde Staten van nu. Begin 1757 vormden Adolf Warner van Pallandt tot Zuthem namens Salland, Arend Sloet tot Warmelo namens Twente en Allard Jan Gansneb gen. Tengnagel namens Vollenhove het riddermatige deel van de Deputatie, naast de drie vertegenwoordigers van de drie steden. Gansneb wisselde zijn functie elke anderhalf jaar met Arend. Ook was Arend in 1762 benoemd tot Extra (d.i. reserve) Gecommitteerde ter Staten-Generaal voor de periode 1 mei 1762 tot 1 mei 1763, met zijn broer Roelof als Ordinaris Gecommitteerde. Deze was dit al sedert 1754 en bleef dit onafgebroken tot zijn dood in 1790. Beide broers steunden elkaar geregeld.

Naast de uitgebreide Sloetenfamilie waren er door Arends tweede huwelijk relaties ontstaan met de familie Van Dedem, die wat grootte betreft niet onder deed voor de familie Sloet. Arends schoonvader was Anthony van Dedem en diens vader heette Gijsbert. Een zuster van Anthony was Anna Elisabeth van Dedem, die gehuwd was met Willem Hendrik Bentinck tot Werkeren, uit welk huwelijk Hillegonda Anna Bentinck was geboren. Zij werd de vrouw van Joan Derk van der Capellen tot de Pol, met wie Arend een groot deel van zijn voorzitterschap te maken had. De vrouwen van Arend en Joan Derk waren dus nichtjes. Zij moeten elkaar van jongs af gekend hebben. Johanna was geboren in 1741 op de Gelder bij Wijhe en Hillegonda in 1738 op Wittenstein in Kamperveen. Ontmoetingspunt was er bijvoorbeeld bij de tantes in de Bloemendaalstraat in Zwolle, in het huis met het Van Dedemwapen. Het echtpaar Van der Capellen woonde 's winters daarnaast, terwijl het echtpaar Sloet in de Diezerstraat woonde.

Na de affaire met de havezate Breedenhorst bij Heino, kocht Joan Derk van der Capellen in 1775 de havezate de Pol in de buurtschap IJhorst van Reinder van Raesfelt tot Heernse. Deze havezate was een leen van de leenkamer van Tweenijenhuizen, waarvan Arend de leenheer was. Het is waarschijnlijk dat Arend hem op deze te koop staande havezate attent heeft gemaakt.

Arends jongste broer Coenraad Willem Sloet tot Marxveld was van 1758 tot zijn overlijden in 1784 landrentmeester van Vollenhove geweest. Bij zijn overlijden op 19 juni van dat jaar was het ambt dus vacant en nog dezelfde maand schreef Arend een brief aan de Stadhouder waarin hij deze herinnerde aan zijn 'gunstige toesage' ten aanzien van Arends oudste zoon, ook Coenraad Willem geheten, voor de opvolging in deze functie, waarbij wegens diens minderjarigheid, hij was nog geen 17 jaar, een schikking zou kunnen worden getroffen. Hij zag later echter van deze toezegging af, schreef hij, omdat hij vernomen had dat zijn broer Lodewijk Arend ook solliciteerde naar deze functie. Deze was zoveel ouder dan zijn zoon, zodat Arend Sloet aan hem de voorkeur gaf en deze bovendien de 'apui' van de drost van Vollenhove had. Het zou Arend daarom 'ten uijttersten aangenaam zijn, indien Uwe Doorl. Hoogheijd dezelven met het voorschreven ampt gelieft te beneficeren'.

Voor Arend was de belangrijkste persoon met wie hij als drost te maken had de stadhouder zelf, prins Willem V. Als drost van Salland bekleedde hij ook de functie van luitenant-stadhouder, de vertrouwensman van de Stadhouder in de provincie. De drost van Salland was de primus inter pares van zijn beide collega's van Twente en Vollenhove. In Twente was dat Sigismund Rijksgraaf van Heiden Hompesch tot Ootmarsum, die in 1764 zijn vader was opgevolgd. In Vollenhove fungeerde als zodanig tot 1779 Jan Arend de Vos van Steenwijk tot Nijerwal en na diens overlijden Derk Bentinck tot Diepenheim. Met beiden bestonden nauwe betrekkingen. De Vos was met zijn havezate Nijerwal te Vollenhove de naaste buurman van Arend op Oldruitenborgh. Diens opvolger Bentinck was getrouwd met Elisabeth Sloet, dochter van de eerder genoemde Arend Sloet tot Warmelo.

Toen Willem V in 1771 23 jaar was geworden begon een wederzijdse briefwisseling. In het Rijksarchief te Zwolle bevinden zich 77 brieven van de Stadhouder aan Arend en in het Kon. Huisarchief 53 brieven van Arend aan de Stadhouder. Aanhef en ondertekening van de brieven geven de verhouding weer tussen heer en dienaar. De 50-jarige Arend schrijft aan de 23-jarige Prins: 'Doorluchtige Hoog Geboren Vorst en Heere' en ondertekent met 'Uwe Doorl. Hoogheijds Zeer Ootmoedige en gehoorsame Dienaar'. Onderdanig en vol eerbied was ook de toon van de brieven. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de eerste brief van 8 oktober 1771. Naar aanleiding van een bericht van de Stadhouder is Arend terstond van Vollenhove naar Zwolle gegaan om diens order uit te voeren. Daar bleken de leden van Gedeputeerde Staten afwezig te zijn terwijl de griffier geen nieuwe vergadering had uitgeschreven. Sloet haastte zich toen naar Deventer om tegen 15 oktober de Ridderschap bijeen te roepen: vlugger kan niet, zo verzekert hij. Bij zijn terugkomst in Zwolle wordt hij weer 'gehonoreerd' met een missive van de Stadhouder, nu met het verzoek de Gedeputeerden ter Generaliteit van een 'gave Resolutie' te voorzien. 'Ik zal al wat in mijn vermogen is toebrengen om de Resolutie te doen uitvallen volgens het sentiment van Uwe Doorl. Hoogheijd, hetwelk mij ook als het eenigste en beste middel voorkomt om de publieke zaaken te houden buiten confusie, zullende dan bezorgen dat de Resolutie ten spoedigste worde verzonden.' Op deze wijze berichtte Arend de Stadhouder over tal van gebeurtenissen in de provincie en zijnerzijds schreef de Prins zijn reacties daarop. Veelvuldig werd Arend geraadpleegd over benoemingen in de functies, die door de Stadhouder waren te vergeven, zowel provinciaal als landelijk. Ook drong hij geregeld aan om de drosten van Twente en Vollenhove in kennis te stellen van zijn missiven, waartegenover Arend vaak mededeelde dat hij namens zijn collega's sprak.

Niet alleen bestuurlijke zaken kwamen aan de orde. In de brief van 24 september 1778 schreef de Stadhouder een P.S.: 'Gode geve dat de Provincie van Overijssel geen schade moge lijden door de zware storm gelijk die van 1775 en 1776'. Reeds eerder had hij zich over die stormen bezorgd getoond en aangedrongen om de dijken in orde te maken.

Arend kwam ook aan het hof, zoals voor de doopplechtigheden van prinses Louise en de prins van Oranje. Anderzijds kwam ook de Stadhouder op bezoek. In 1773 was hij te gast in Zwolle om de vergadering van de Staten bij te wonen. Voor deze feestelijke gelegenheid waren 46 edelen en 26 stedelijke magistraten aanwezig. Het doel van de reis was om Overijssel te winnen voor de uitbreiding van landmacht en vloot. De meeste correspondentie tussen de Prins en Arend en vice versa betrof echter Joan Derk van der Capellen tot de Pol,  waarin Arend niet schroomde om duidelijk stelling te nemen ten aanzien van zijn aangetrouwde neef.

Landgoed Oldruitenborgh

Arend breidde zijn grondgebied rond zijn havezate Oldruitenborgh, waartoe ook al het huis Cloosterhorst aan de Groenestraat hoorde (dat ondanks pogingen daartoe geen havezate werd), gestaag uit. Eerst met delen van de stadswal, in 1773 en 1775, vervolgens in 1778 met de boomgaard van de Toutenburg, achter zijn huis aan de andere kant van de stadsgracht. Vervolgens de hof van de Toutenburg in 1780, tussen de boomgaard en de slotgracht en in 1782 de ‘nieuwe plantage’ van de Toutenburg en de toegangsweg. Ook kocht hij nog in 1784 het  zogenaamde Tengnagelskampje naast Nijerwal aan de Groenestraat. Zijn zoon zou uiteindelijk dit plan afmaken.

Ziekte en overlijden

In februari 1776 ontbrandde tussen twee Zwolse geneesheren een twist, die tot een gerechtelijke klacht zou leiden van dokter Cyrus tegen dokter Stolte.<26> Slachtoffer van dit geschil, een medische handeling volgens dokter Stolte, een medische mishandeling volgens dokter Cyrus, was Arend Sloet. Hij had ganggreen, koud vuur, in twee vingers van zijn rechterhand, waarin dokter Stolte met onvoldoende resultaat gesneden had. Dat snijden, uiteraard zonder narcose, veroorzaakte ondragelijke pijnen. Dokter Cyrus vond het niet gewenst dat er weer gesneden zou worden, dokter Stolte vond van wel. De strijd liep zo hoog op dat men elkaar voor het gerecht daagde.

Volgens het verslag van het proces was er in dezelfde tijd een landdag van de Staten waarvoor vele gasten in het huis van Sloet in de Diezerstraat gelogeerd waren. Het waren de drost van Twente en Arends naaste familieleden zoals zijn beide broers Sloet van de Hare en van Plattenburg en zijn zwagers Van Rhemen tot Rhemenshuizen en Van Dedem tot de Gelder. Zij waren allen oog in oog getuigen van het lijden van Arend. Zelfs professor De Lille uit Franeker werd geconsulteerd, de vader van Willem de Lille, die sinds 1772 de huisvriend was van het echtpaar Sloet - Van Dedem. Tenslotte liep het met de hand van Arend nog goed af.

Willem de Lille’s vader was eerst arts in Zwolle en daarna hoogleraar aan de Hogeschool in Franeker. Willem had de rechtenstudie gekozen en werd in Steenwijk eerst advocaat en nadien stadssecretaris tot februari 1784. Hij behoorde eerst tot de prinsgezinden, doch was in juli 1785 naar de patriotten overgegaan. Vele familieleden behoorden ook tot de patriotten. Ondertussen was hij zeker reeds sinds 1772, toen zijn gelegenheidsgedichten voor leden van de familie Sloet begonnen, huisvriend van het echtpaar Sloet-Van Dedem op Oldruitenborgh. Ook hielp hij Arend Sloet bij diens Groningse transacties. Begonnen als geldbelegging, heeft de aankoop van Ter Heyl ook misschien tot doel gehad als een weduwenplaats voor Arends vrouw te dienen. Arend zal wel niet onkundig zijn geweest van de goede betrekkingen van zijn vrouw Johanna Philippina met Willem de Lille. Sinds 1774 schreef Willem aan Arends vrouw gedichten bij haar verjaardag. Het laatste couplet van een lang gedicht in 1776 luidde:

'Zo is mijn hart, Mevrouw! Zo zal het 't allen tijd

Gelijk Uw Huis, mij tot een heiligdom verstrekken,

En blijft U toegedaan, hoe ook de wrevel nijd

Haar tanden scherpe, om mij met laster te bevlekken;

Ja! ..... zo immermeer Uw gunst onwaardig word

Zo 'k ooit ondankbaar ben, voor 't goed aan mij bewezen

Dan moet deze beker, die ik voor uwe welzijn stort

Dan moet dit druivenat voor mij vrij doodlijk wezen'.

Een gedicht met vele toespelingen, die voor een goede verstaander voldoende moesten zijn.

Arend Sloet bleef Willem de Lille evenwel goedgezind. Op 18 maart 1784 schreef hij ten behoeve van hem aan de Stadhouder: 'De Heer Eekhout, ontvanger van de Polder Mastenbroek overleden zijnde, en Uw Doorl. Hoogheijd reeds voor vier Jaren en vervolgens bij herhaling aan mij de toesage van dit ampt gedaan hebben de voor de gewesen Secretaris Mr. Willem de Lille, soo neme mij de vrijheid Uwe Doorl. Hoogheijd zulks te herinneren met ootmoedig verzoek dat Uw D.H. behagen moge denselven met voornoemde ontvangst, nu vacant zijnde te benificeren, waardoor Uwe Doorl. H. ten uitersten verpligten zal die de Eer heeft zig met waarde veneratie en attachement te onderschrijven enz.' Maar op 9 april daaraan volgende moest hij de teleurstellende mededeling doen dat de Stadhouder niet de voordracht voor de begeerde functie deed. Hij beval De Lille vervolgens aan voor als het ontvangerschap van Salland of Vollenhove vacant mocht komen. Al had de poging om De Lille aan een baantje te helpen geen succes, het tekende toch de goede verstandhouding van de prinsgezinde drost jegens de patriot Willem, de huisvriend.

Al in 1783 schreef Van der Capellen in een brief aan een Franse relatie dat 'Le Drossard de Salland est dangereusement malade'. In 1784 was Arend zodanig ziek dat men over zijn opvolging ging speculeren.

Enkele vergaderingen van de Staten van Overijssel kon Arend wegens ongesteldheid of onpasselijkheid al niet bijwonen. Een keer dat Sloet ziek werd gemeld, schreef hij toch daags daarna een brief aan de Stadhouder waarin hij over het voorgevallene ter vergadering verslag deed. Als Arend absent was, werd hij vervangen door de drost van Twente, die op zijn beurt ook wel eens verstek moest laten gaan wegens ongesteldheid of wanneer hij geen zin had om de vergadering te bezoeken. De Prins schreef op 11 april 1786: 'Ik hoope dat het aanstaande goede saisoen aan UHWG gezondheid bevorderlijk mag wezen, en dat UHWG weederom in staat moge komen om uit te gaan en ter Staatvergadering het Praesidium waar te nemen.' In zijn laatste brief van 15 april 1786 schreef Arend aan de Stadhouder dat geen leden van het kwartier van Salland zich bij hem hadden aangemeld voor 'commissies', maar dat hij vernomen had dat men zich elders had aangemeld omdat hij zelf buiten staat werd geacht om voordrachten te doen, 'terwijl [ik] van alles onbewust ben'. Hij verklaarde zeer gevoelig te zijn voor het feit dat de Stadhouder zich om zijn gezondheid had bekommerd. 'Sedert eenige dagen is het met de hoofdpijn en binnenkoorsen wat beter'. Hij schreef de brieven niet zelf, maar zette alleen zijn handtekening, die steeds onvaster werd en bij de laatste brief zeer bibberig was. Arend Sloet overleed op 12 mei 1786 thuis op Oldruitenborgh.

In de Ridderlijke Duitse Orde, Balije van Utrecht, waarin hij in 1767 de rang van jonkheer had verkregen en in 1770 die van commandeur, was hij op 20 maart '86 bij recht van opklimming tot coadjutor benoemd, maar kon door zijn overlijden de officiële opneming zelf niet meer meemaken.

Geconcludeerd kan worden dat de correspondentie van en met Willem V een staaltje was van voortdurend geschuif met baantjes, deftig 'commissies' geheten. Zijn tijdgenoot Joan Derk van der Capellen was een man die voortdurend de aandacht trok. De familierelatie met Joan Derk bond Arend wel eens de handen. Stroink stelt echter dat Arend Sloet zijn ambten steeds op een fatsoenlijke en correcte wijze heeft uitgeoefend. Hij trekt wel de conclusie dat Arend Sloet door zijn relaties met familie en geld tijdens zijn voorzitterschap van de Staten van Overijssel de positie van 'een spin in zijn web' heeft ingenomen.

Erfenis

Johanna Philippina van Dedem stond na het overlijden van Arend Sloet voor de taak de erfenis te laten beschrijven en in ontvangst te nemen. Zij werd daarbij geholpen door zwager Lodewijk Arend Sloet, neef Reint Wolter Sloet en mr. Nessink, die door de magistraat van Vollenhove ook tot 'momberheren' waren benoemd over de zes minderjarige kinderen. De zeer omvangrijke nalatenschap, die vele honderden posten bevatte, moest worden geïnventariseerd, welke opdracht door Johannes Bom, schepen van Vollenhove, werd uitgevoerd. Op 3 januari 1789 was hij daarmee gereed; zijn werkstuk, de 'Staat van Inventaris', telde 126 bladzijden. Naast genoemde voogden werd de weduwe geassisteerd door 'de Heer en Mr. W. de Lille als H.H. W.G. verkooren momber'. Zij trouwden nog in hetzelfde jaar 1789, zij was toen 48 en Willem 39 jaar. Zij gingen op Ter Heyl wonen, waar het vermoedelijk al voor gekocht was. De Vollenhoofse huizen werden toebedeeld aan de beide oudste zoons; Coenraad Willem trouwde op 25 oktober 1789 met Maria Mechteld Florentine Gansneb genaamd Tengnagel tot Luttenberg en betrok Tweenijenhuizen.

Anthony Sloet van Oldruitenborgh (1769-1853)  trouwde op 7 juli 1790 met Isabella Antoinette Le Vaillant en kreeg Oldruitenborgh.  Boldewijn Reint Wolter trouwde in 1800 met Catharina Elisabeth van Dedem en ging op haar bezitting Vosbergen (bij Heerde) wonen.

De drie dochters van Arend Sloet op jonge leeftijdDe drie dochters trouwden met elders wonende echtgenoten: Anna Judith in 1791 met Gustaaf Willem van Imhoff in Groningen, Johanna Philippina Helena Gerhardina in 1790 met Allard Philip Reinier Carel van der Borch op Verwolde (bij Laren in Gelderland) en Catharina Christina Conradina in 1800 met Borchard Frederik Willem van Westerholt op Hackfort (bij Vorden).

Er werd bepaald dat alle documenten in een kist op Tweenijenhuizen bewaard zouden worden met twee sleutels. In grote lijnen kregen de zes kinderen bij de acte van verdeling, op gemaakt begin 1789 maar vastgesteld in april 1790, samen de ene helft van de nalatenschap en de weduwe de andere helft, met inbegrip van Ter Heyl. leder kind kreeg goederen ter waarde van 57.060 gulden. Bij het overlijden van hun moeder in 1815 kreeg ieder nog eens 55.000 gulden.

Bronnen:

  • Arend baron Sloet van Tweenijenhuizen (1722-1786), drost en financier - mr. A.F. Stroink, Overijsselse Historische Bijdragen, 110e stuk, 1995, p.45-66.
  • Een bijzondere Statenbijbel, Henk van Heerde, Kondschap 37e jaargang nr. 4, december 2021
  • Arend Sloet als luitenant-stadhouder, Gerrit Veldman, 1996, op http://www.gerritveldman.nl/sloet1.php