In Vollenhove kwamen veel bijzondere bijnamen voor, vooral onder vissers. De naam 'barreboer' haalde zelfs de Staatscourant - zie verderop. Hiermee werd Albert Hermanus de Boer aangeduid.
Albert is geboren en getogen op ‘het fort’, het Oldehuisplein in de binnenhaven van Vollenhove, de plek waar tot 1854 het van oorsprong bisschoppelijke kasteel stond. Later fungeerde het als garnizoen voor een regiment dragonders, vandaar de naam ‘het fort’. Zijn vader was visser Tijmen de Boer, die als 6-jarig jongetje met zijn ouders Schokland in 1859 moest verlaten en terecht kwam op ‘het fort’ in Vollenhove. Daar bouwden acht Schokker gezinnen hun meegenomen huisje weer op. Broer Willem, ‘de paus’ viste met de VN113, oorspronkelijk van zijn vader. Broer Herman ‘van boer’ bleef ongehuwd en belegde zijn geld in onroerend goed, zoals Ruimzeezicht.
Bij zijn huwelijk in 1909 stond Albert Hermanus nog te boek als vissersknecht, vermoedelijk op de VN113 van zijn vader. Hij en zijn vrouw Ale Konter woonden in bij haar ouders, Visschersstraat 270 en kregen zeven kinderen. Zijn eigen botter, bruto 56 ton en netto 25 ton, werd geregistreerd op 15-7-1911 voor het vissen op de hele Zuiderzee, op spiering, haring, ansjovis, garnalen en bot. De registratie werd doorgehaald op 2-8-1932 vanwege afsluiting van de Zuiderzee. Maar Albert bleef gewoon vissen.
Hij was lid van de gemeenteraad van Stad Vollenhove van 1923-1940, en hield een rede bij het afscheid van burgemeester Ten Kate in 1940. (Zie foto 100415 in de beeldbank van het Stadsmuseum). Verder was hij voorzitter van de Vissersvereniging St. Petrus, en streed als zodanig voor vergoedingen aan de vissers bij de afsluiting van de Zuiderzee. Zie foto 101615 in de beeldbank van een vergadering in het St. Gerardusgebouw. Hij deed veel voor de RK kerk, was kerkmeester (net zoals zijn vader), verantwoordelijk voor de diaconie (‘armenmeester’), en staat als zodanig op de foto’s van het priesterjubileum van pastoor Koets in 1936 (beeldbank foto 102219, uit Eigen Erf van 21-8-1936). Zo kreeg hij ook een pauselijke medaille, ‘Pro Ecclesia et Pontifice’ (Latijn: voor kerk en paus), een onderscheiding voor bewezen diensten aan de Rooms-Katholieke Kerk of het rooms-katholieke geloof.
In 1932 was hij betrokken bij de reddingspoging van de VN113 van zijn broer. Albert en zijn knecht Thijmen Jongman waren hoofdpersoon in een artikel in de krant in mei 1937, met als titel ‘Dan vaart de VN 101 de haven uit ter kuilvangst’. Vissersknecht Thijmen (Timotheus) Jongman, 1891-1975 (Bornerbroek), was getrouwd met een nicht van de vrouw van zijn baas. Mogelijk al op zijn twintigste, in 1911, werkzaam als vissersknecht bij de barreboer. Afkomstig uit een oud Vollenhoofs vissersgeslacht.
Albert zette in de meidagen van 1940 vijf voor de Duitsers gevluchte Nederlandse militairen over het IJsselmeer, doel was de overkant maar het werd uiteindelijk Harderwijk. Zijn boot VN101 lag in de buitenhaven.
VN101 aangevaren (1940)
De commissie voor het onderzoek naar scheepsrampen hield in 1941 zitting in Meppel voor nader onderzoek naar de ramp, overkomen aan de VN 101 en het stevenaakschip Volharding op 21 augustus 1940 tussen Urk en de Ketel (nu: het Ketelmeer).
Een stevenaakschip is een zeilend stalen vrachtschip, een soort aak met een beetje spits toelopend voorschip met kromme steven.
Nadat de commissie kennis had genomen van de verschillende stukken uit het vooronderzoek, werden als getuigen gehoord A. H. de Boer, gezegd Barboer, schipper van de VN 101, Tijmen Jongman, knecht op de VN 101, P. Mastenbroek, schipper van de Volharding, en H. Mastenbroek, schippersknecht op de Volharding. Door een en ander zijn de navolgende feiten vast komen te staan:
Op 31 augustus 1940 was de VN 101 bij goed weer en met een bries uit het zuidwesten ten zuidoosten van Urk aan het vissen met de kuil. Het vaartuig dreef daarbij in noord-noordoostelijke richting, terwijl daarbij de kop naar het noorden was gericht. Het roer werd, zoals dit steeds bij het vissen met de kuil het geval is, niet bediend; het was vastgezet. De schipper bevond zich in het vooronder; de knecht was bezig met de paling voor het middagmaal en keek zo nu en dan overboord om te zien of alles in orde was. De snelheid van de VN 101 zal niet veel meer dan 5 km/uur hebben bedragen. Uit noordoostelijke richting, bij de wind zeilende, met het grootzeil over bakboord, alsmede met behulp van een zijschroef-motorinstallatie, zette de Volharding koers naar Amsterdam. Aan boord had de stuurman door de hoge deklast en het over bakboord uitstaande zeil geen zicht naar bakboord. Op het voordek van de Volharding was de broer van de schipper bezig met het vullen van de kettingkast van de motor, een langdurige klus die hij uitvoerde met de rug naar het voorschip gekeerd. Hij heeft niets van het gevaar voor aanvaring gemerkt en heeft de VN 101 pas gezien op het moment van de botsing.
De Volharding is rond 12.30 uur met de bakboordsboeg op de VN 101 geklapt, ter hoogte van de voorbolder aan stuurboord van de vissersboot. De bemanning van de VN 101 getuigde dat de knecht zowel op ongeveer 300 meter als toen de Volharding nog ongeveer 75 m verwijderd was, ter waarschuwing enkele stoten op de mondhoorn heeft gegeven. De bemanning van de Volharding verklaarde niets te hebben gehoord. De schipper van de Volharding zag de VN 101 pas op een afstand van 75 m, in ieder geval op zeer korte afstand, en heeft geprobeerd door afhouden achter de VN 101 langs te varen, maar hij heeft direct na dit besluit - toen hij zag dat deze manoeuvre niet kon slagen - de Volharding laten oplopen, bij welke manoeuvre de Volharding met bakboordsboeg tegen de stuurboordsboeg van de VN 101 schramde. Op de vraag van de schipper van de VN 101 waar hij verzekerd was, heeft hij de naam van zijn verzekering opgegeven en was verder van oordeel, dat de aanvaring weinig voorstelde, ook omdat er geen hulp werd gevraagd, en heeft de reis voortgezet.
De VN 101 was lek geslagen, wat pas later bleek. Het voorruim (het voorste van de drie ruimen, waarin de vis werd gedaan) maakte water en omdat Urk over stuurboordboeg moest worden aangezeild, heeft men om zinken te voorkomen, moeten hozen tot Urk was bereikt. De oorzaak van deze ramp ligt in de omstandigheid, dat op de Volharding geen uitkijk was, hoewel het niet geven door de VN 101 van het reglementaire waarschuwingssein hier ook in heeft meegewerkt. Wanneer de schipper, degene die het roer bedient, geen vrij uitzicht naar alle kanten heeft is het een fout, als er geen uitkijk wordt neergezet. De commissie vindt verder, dat met name bij de bemanning van een vaartuig als de Volharding, waar twee broers samenwerken, het zeer wenselijk is dat zij zich gedragen volgens de regel dat de bemanning verplicht is om ook zonder uitdrukkelijke opdracht van de schipper het nodige te doen zodat de veiligheid van het verkeer niet in het gedrang komt. Waar men ook mee bezig is, men had moeten begrijpen dat uitkijk houden verplicht was. Het eerst afhouden en daarna meeleggen bewijst dat Mastenbroek impulsief heeft gehandeld, overvallen als hij was door het plotseling zien van de vissersboot. Hij heeft zich daardoor gerealiseerd dat de VN 101 niet - zoals de ligging van dit schip zou doen vermoeden in noordelijke richting voer, maar in noordoostelijke richting en wel met meer snelheid dan hij zal hebben gedacht. Dit is hem noodlottig geworden. Een directe wending over stuurboord, mee met de VN 101, zou de aanvaring hebben kunnen voorkomen of tot een geringer gevolg hebben kunnen beperken.
Bronnen:
- Bijvoegsel tot de Nederlandsche Staatscourant van Maandag 7 April 1941, no. 68. Opgenomen in de beeldbank 'bidprenten etc.' van de Schokkervereniging.
- Dan vaart de VN 101 de haven uit, ter kuilvangst. Prov. Overijsselsche Courant 5-5-1937. Geplaatst met toelichting en kwartierstaten in Het Schokker Erf, nr. 105, p.4-13.
- Schokkers op het Fort