Enkele schuiten op de scheepswerf van KroezeIn Vollenhove stond een schuit gelijk aan een bons. In 1927 waren daar van de 135 vissersschepen 79 schuiten. De bons (bonsje, bonsien) is een kleine schokker (9-12 meter) met bolle wangen, waarvan de mast wat verder naar achteren staat en de steven iets minder schuin is dan de schokker. Het zijaanzicht van een bons doet enigszins aan een Botter denken. Alle schepen die de vroegere Zuiderzee bevoeren lijken echter op elkaar. Per vissersplaats of -gebied werden wijzigingen aangebracht en gebruikte men eigen benamingen, zoals dus in Vollenhove ook wel schuit. Kwam vooral voor in Elburg en Vollenhove. Geschikt voor ondiep water.

De laatste bons: de EB39Een schokker is een aan de botter verwant platboomd vissersvaartuig. De naam stamt waarschijnlijk van het eiland Schokland. De Schokker vissersschuit kenmerkt zich door de sterk naar binnen vallende boorden en de ronding van de beretanden (de verticale balkjes tegen het boeisel als geleiding voor de ankertros). De voorsteven van de schokker maakt een hoek van ongeveer 45 graden met de waterlijn. Schokkers stonden bekend om hun enorme zeewaardigheid en tot omstreeks 1875 voerden sommige schokkers zelfs twee masten, de grote met een sprietzeil en stagfok, de bezaansmast met een bezaantje. Urker vissers voeren ermee, maar ook Elburg had een grote vloot van kleine schokkers. Daar werden ze bonsein genoemd. De laatste bons, de EB39, is enkele jaren geleden in Spakenburg gerestaureerd.

(bron: www.vaartips.nl, kennisbank voor watersport en scheepvaarthistorie)

Er zijn verschillen in details. Zo ‘komt’ bij de schokker de rug van het roer 'terug' en bij de bons niet. Het roer van de bons is dus te vergelijken met dat van de botter. De bons geeft echter in het voorschip een plattere en bredere indruk dan de schokker. Een ander verschil is de bevestiging van de zwaarden: bij de grote schokker is deze verbonden aan de zeilbalk, bij de bons vaak op zware kniespanten vlak achter de plecht. Het is echter niet zeker, dat dit laatste verschilpunt altijd opgaat. Wat het achterschip betreft: zowel de schokker als de bons kunnen gepiekt zijn gebouwd ('geveegd'), maar het hoeft niet. Dit verschilde met de werf waar het schip gebouwd werd en hierin ligt dus zeker geen typeverschil. (bron: 'Ronde en Platbodemjachten', mr. dr. T. Huitema, SSRP).

Het is voor de kenners interessant er over te denken hoe de vissers en scheepsbouwers daar aan de zuidwal zijn gekomen aan deze merkwaardige scheepsvorm. De secretaris van het Stamboek vermeldt bij deze tekening het volgende: De bons is een vissersschip van de Zuiderzee, waaromtrent maar vrij weinig bekend is. Met de schokker en de pluut behoort de bons tot de typische groep van vissersschepen met een rechte voorsteven, die op de Zuiderzee een speciale plaats innemen. Onderzoekingen van de heer K. Boonenburg, wetenschappelijk ambtenaar van het Zuiderzeemuseum, hebben hem tot de conclusie geleid dat we hier op scheepsbouwkundig gebied waarschijnlijk met Saksische invloeden te doen hebben. De Saksische of Overijsselse punters en pramen van de binnenwateren zouden dan aan de Zuiderzeekust uitgegroeid zijn tot haringboten, pinten, bonzen en schokkers, al naar de omstandigheden en de aard van het visserijbedrijf.
Onderzoekingen in de verschillende vissersplaatsen rond de Zuiderzee hebben voorts aangetoond dat de „Vollenhovense schuit", een kleine schokker van 10-11 m, elders bons werd genoemd en dat men ook in Elburg dergelijke kleine schokkers bouwde en daaraan de naam bons gaf. Er zou dus geen essentieel onderscheid tussen schokker en bons zijn en het verschil zou geheel in de afmetingen zitten. De hierbij weergegeven tekening toont echter, in het voorschip vooral, dat er zeer kenmerkende vormverschillen kunnen zijn.
Het verschil tussen schokker en bons enerzijds en de pluut anderzijds is echter duidelijker. Het boeisel, dat bij alle andere ronde- en platbodemschepen in meer of mindere mate naar binnen valt, wringt bij het voorschip van een pluut vanaf de mast met een slag naar buiten om aldus geheel in de rechte voorsteven te kunnen verlopen. Bij de schokker en de bons kan echter het sterk naar binnen vallende boeisel onmogelijk in de rechte voorsteven vallen en het verloopt daarom aan het einde met een halve maanvormige verdikking in de stevens. Voorts valt de voorsteven van een pluut minder dan bij een schokker of een bons. (bron: Waterkampioen januari 1962 nummer 1067)