De vissers kwamen niet alleen via de beide vissersverenigingen op voor hun belangen. Bij de gemeenteraadsverkiezingen in 1907 werden voor het eerst vissers gekozen in de gemeenteraad en ze zouden daarin steeds vertegenwoordigd blijven. Dit gold ook voor het regionale overleg over de visserij op de Zuiderzee. In 1911 werd de Zuiderzeevisscherijraad (Z.V.R.) opgericht met het doel de belangen van de kustvisserij te bevorderen en stond onder leiding van de in 1908 ingestelde visserij-inspectie. In dit orgaan had een afgevaardigde van de vissers uit Vollenhove zitting. Gestimuleerd door het optreden van hun vertegenwoordigers drongen de vissers uit Vollenhove er bij de burgemeester en wethouders op aan, om een visafslag op te richten, omdat er tijdens het spieringseizoen onvoldoende concurrentie bestond tussen de twee grote vishandelaren in Vollenhove, Van Smirren en Van Gulik.

In 1915 kwam er ook een einde aan de periode van slechte vangsten, welke rond 1900 begonnen was. De vangsten werden gedurende de eerste wereldoorlog steeds beter terwijl de visprijzen door de oorlogssituatie tot ongekende hoogte stegen, evenals trouwens de materiaalkosten. Voor het eerst sinds jaren werden weer schuiten op de scheepswerf gebouwd.

Voor veel vissers uit Vollenhove waren de jaren 1916 tot 1919 echter de laatste goede jaren. Onmiddellijk na de oorlog veranderde de situatie. Terwijl de onkosten hoog bleven, waren de vangsten slecht. De prijzen voor haring en ansjovis waren laag, omdat deze vissoorten niet meer naar Duitsland geƫxporteerd konden worden. In Vollenhove werd in 1919 een groot deel van de hoofdelijke omslag en de helft van de havengelden niet voldaan door de slechte verdiensten in de visserij. Aan het eind van 1920 ging de overheid over tot steunverlening aan vissers, knechten en visventers. Door deze steun waren vissers, knechten en venters verzekerd van een vast weekinkomen. In 1920 een bedrag van f 10,-, dat aangevuld werd met f 1, - per gezinslid. Eventuele inkomsten werden van dit bedrag afgetrokken. De haring- en ansjovisvissers, die door het wegvallen van de belangrijkste exportmarkt Duitsland, ernstig gedupeerd waren, werden door de overheid ook gesteund in de vorm van garantieprijzen voor ansjovis in 1920 en 1921 en een toeslagregeling voor haring in 1921, 1922 en 1923.

Naast deze specifieke maatregelen voor de Zuiderzeevissers kwamen vanaf 1920 in Vollenhove en omgeving 's winters werkverschaffingsprojecten van de grond. De beide vissersverenigingen adviseerden het gemeentebestuur, wie van de vissers en knechten voor de werkverschaffing in aanmerking kwamen. Aan de visventers werd na de winter 1920 - 1921 geen financiƫle steun meer verleend, waardoor ook deze categorie op de werkverschaffing was aangewezen. De nood onder de vissers bleef echter ook na 1920 groot. De vissersverenigingen bleven vragen om steun "om in den nood der visschers en knechten te voorzien". De gemeente was echter niet bevoegd om zelf maatregelen te treffen en adviseerde de verenigingen om contact op te nemen met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Landbouw. Dit had succes, want opnieuw kwam er een steunregeling voor de vissers en knechten tot stand die ook gold gedurende de winter 1923 - 1924.