Uncategorised

Johan van Langen was de oudste zoon van hopman Roelof van Langen, schout van Diever, en Hermanna Noortwijn, die in totaal 5 kinderen hadden. Tweede zoon Lucas werd predikant in Oldemarkt (overleden 1619).

Vermoedelijk studeerde Van Langen aan de in 1585 opgerichte universiteit in Franker, speciaal opgericht om predikanten op te leiden, en die zeer calvinistisch was. Er staat een biidrage van hem in een album amicorum van een student in Franeker die een wereldreis ging maken, en in 1603 overleed.

Hij werd in 1593 predikant te Doesburg en vóór of in 1600 te Vollenhove. Vermoedelijk woonde hij in de Pastorie aan de Groenestraat.

Er werd tot 1592 tot vlak voor de poort van Vollenhove regelmatig gevochten door ‘Spaanse’ troepen. In 1588 klaagde de Overijsselse synode dat de vijand in Vollenhove en andere plaatsen geen gereformeerde predikant duldde. De synode aanvaardde node, dat de eredienst door een in het zwart geklede priester werd verzorgd. De betekenis van Katholieke vormen brokkelde in deze jaren echter steeds meer af. De inhoud van de eedsformule veranderde; werden in 1584 nog de heiligen naast God aangeroepen, in 1587 werd gezworen op God en het evangelie. In 1594, twee jaar na de bevrijding van Steenwijk, kreeg Vollenhove zijn eerste predikant in de "ghewesen dienaar" Arnoldus van Heemse, afkomstig uit Laar in het graafschap Bentheim. Johannes Langius - de Latijnse variant van 'Van Langen' - werd zijn opvolger.

In latere jaren berustte het recht om een predikant te beroepen bij de "Volle Stoel". Zie ook de lijst Hervormde predikanten te Vollenhove.

Menig gezelschap uit aanzienlijke steden meerde eertijds in het vissersstadje aan de Zuiderzee af met als doel de pastorie en vooral diens bewoners. Tot groot verdriet van de gelovigen. In het jaar 1600 doet de rechtzinnige predikant, Joannes of Johannes Langius heel wat stof in Vollenhove opwaaien. De hervormde gemeente van Nijmegen, die nog slechts één oude predikant bezit, wenst zijn overkomst. Dat kan en mag niet gebeuren, immers z'n verblijf in de vissersplaats heeft "grote stichting" opgeleverd. Uit dat gegeven zou je kunnen concluderen dat hij al enige tijd voor het jaar 1600 z'n intrede moet hebben gedaan.

Uit de synodale acta weten we dat eenmaal per zondag een catechismuspreek werd gehouden en uit de classicale acta blijkt dat Johannes Langius, predikant van Vollenhove op zaterdag twee preken voorbereidde. Het is waarschijnlijk dat in Vollenhove ook op andere dagen dan zondag werd gepreekt

Gezien het aantal malen dat hij praeses en scriba was van de classisvergadering en hij optrad als gevolmachtigde moet hij een man van groot gezag geweest zijn. Alle synodevergaderingen van 1600 tot 1610 bezocht hij; tweemaal was hij scriba.De gemeente bloeit en na zijn vertrek vreest men tenminste een grote scheuring. De provinciale synode, die van 29 tot 31 juli in Steenwijk bijeen is, neemt het pleidooi uit het stadje over. Langius mag niet naar Nijmegen. De synode wil zijn voortdurend verblijf wel op twee manieren opfleuren. Allereerst moet zijn werk worden verlicht door het beroepen van een tweede predikant, en het salaris moet op het peil van naburige steden in de provincie worden gebracht. Die tweede predikant komt er pas in 1620, dus na zijn vertrek.

Uit twee voorvallen blijkt hij een man die zijn goede naam verdedigt, maar die anderzijds de morele moed heeft schuldbelijdenis te doen. In 1602 wordt hij belasterd door de mennisten; hij zou het niet aangedurfd hebben enkele edelen te vergezellen naar hun vermaning. Johannes Langius stelt de classis van de ware toedracht op de hoogte: het had hem niet aan moed ontbroken, maar de edelen die hij zou vergezellen waren verhinderd door een begrafenis en bovendien zou het bezoek aan de vermaning net op zaterdag vallen, een dag waarop Langius twee preken had voor te bereiden. De classis besluit dat de mennisten, als ze willen disputeren naar Vollenhove kunnen komen, maar de laster tegen één van haar leden kan zij niet aanvaarden; de drost wordt gevraagd de schuldigen aan te spreken.

In augustus 1604 vraagt Langius raad aan de synode op welke wijze hij zich kan verzoenen met enkele heren die hij heeft verbitterd; hij bekent “sijne passie te veel nagevolcht tho hebben”. Men besluit dat Langius, vergezeld van een collega uit de classis Steenwijk naar de Landdag van Ridderschap en Steden zal gaan om een brief van de synode te overhandigen, waarin uitleg van zaken wordt gegeven en de Staten gevraagd wordt Langius’ schuldbelijdenis te aanvaarden en verder of de heren hem in zijn ambt in Vollenhove willen handhaven. Misschien moet er samenhang gezocht worden tussen deze schuldbelijdenis en de buitengewone classisvergadering van 16 juli 1604, toen Langius als praeses primair verantwoordelijk was voor de instemming die gevonden werd voor de bittere beschuldigingen van Johannes van Hattem aan het adres van de Staten.

Zijn aanzien groeit. Niet alleen krijgt hij belangrijke functies in de provinciale synode toegeschoven, zoals het vertalen van het Nieuwe Testament, ook vertrekt hij in 1618 als één van de afgevaardigden naar de zo belangrijke Nationale Synode te Dordrecht. Die gelegenheid brengt hem opnieuw in de verleiding in de toekomst elders te gaan prediken. Ditmaal is het de kerkenraad van het "getroffen" Utrecht die hem benadert. Vier predikanten uit de Domstad hadden zich op de genoemde Nationale Synode voorbereid in remonstrantse kring. De Utrechtse predikant Frederici trad zelfs als leider op. Ds. Langius zwicht. Hoewel de droefheid in de gemeente opnieuw toeslaat gaat de overtocht deze keer wel door. Het verblijf in de Domstad is slechts van korte duur geweest. Na vier jaren wordt hij er door de dood weggenomen. Hij wordt in een recente studie een contra-remonstrant genoemd.

Bronnen:

In de gevelsteen, midden op de gevel van het monumentale pand ‘anno 1669’, de voormalige Bakkerij Voerman - Van Doesburg in de Kerkstraat (nu nummer 22) meende enige tijd geleden bij een rondleiding een toerist het gildeteken van de luxe bakkers te herkennen. Het is mogelijk aangebracht door bakker Hildebrand van Dingstede die in 1668 burger van de stad Vollenhove werd. De naam Dingstede komt in die tijd voor in Amsterdam en Haarlem.

Duivekater of deuvekater is een traditioneel feestbrood, dat voornamelijk in de streek ten noorden van Amsterdam (Nieuwendam, IJmond en Zaanstreek) wordt gebakken. Het is een langgerekt ovaal, zoet witbrood, dat rond Pasen, Pinksteren en met de kerstdagen wordt gegeten. De echte Noord-Amsterdamse of Zaanse duivekater is een zogenaamd vloerbrood, dat wil zeggen op de plaat gebakken, dus niet in een bakvorm. In het bakkerijmuseum 'In de Gecroonde Duyvekater' op de Zaanse Schans worden duivekaters van twee verschillende Zaanse bakkers verkocht, elk volgens eigen recept.

Op twee schilderijen van Jan Steen is een duivekater afgebeeld. In veel plaatsen wordt/werd duivekater alleen met Pasen gegeten.

De naam duivekater stamt zeer waarschijnlijk af van een restant dialect van het "oud-Germaans", namelijk Deuvels Kakor = duivelskoek. In Zweden spreekt men bijvoorbeeld nog van Peppar-Kakor (peperkoek; Kakor is koek of gebak). Volgens sommigen zou het brood teruggaan op de Germaanse offerbroden die in de vorm van een schenkelgebakken werden. "Duivelskoek" verwijst volgens hen naar de vermeende Germaanse traditie om tegen midwinter een mensenoffer aan de Goden te brengen, of stukken geroosterd rundvlees en duivekater als plaatsvervangend vleesoffer te brengen.

De huidige vorm van de duivekater verwijst hier nog naar: gelijkend op een ossenbout/schenkel met aan weerszijden een versiering in de vorm van een stuk gebeente.

Het recept is al vele honderden jaren relatief onveranderd gebleven, en wijkt voornamelijk af van normaal vloerbrood in de zin van de bereidingswijze en toevoeging van: verwarmde roomboter, citroenschil en melk. Opvallend aan de duivekater is de zeer dunne, zachte korst, wat suggereert dat het deeg na een relatief lange voorrijs op hoge temperatuur wordt afgebakken. Menig bakker beroept zich er op het originele recept in handen te hebben, maar de historie van de duivekater is dermate oud dat dit recept of de originele grondstoffen niet meer voorhanden zijn. De moderne duivekater is mogelijk zelfs beter van smaak dan vroeger, aangezien de maaltechnieken en de "witte" bloemsoorten beter zijn dan zo'n 100 jaar geleden.

Nog niet zo heel lang geleden was dit brood algemeen bekend, thans nog in enkele Noord-Hollandse plaatsen, vooral in de Zaanstreek. Kenners geven nog immer de voorkeur aan minstens vijf dagen oude duivekater, dun gesneden, bestreken met boter en genuttigd met een kop warme thee. Zij beperken zich daarbij niet tot Pasen of de kerstdagen.

(Bron: http://nl.wikipedia.org/wiki/Duivekater)

De duivekater, een Oudhollands midwintergebak

De duivekater was vooral in de eerste helft van de 19e eeuw bijzonder geliefd, met name in Noord-Holland, in en om Amsterdam, in de Zaanstreek en in Waterland. De merkwaardige, langgerekte feestbroden met hun knobbels aan het uiteinde behoren van oudsher thuis in de midwintertradities. De schilder Jan Steen vereeuwigde het brood al op enkele van zijn beroemde schilderijen. Te zien is o.a. een bakker die zijn bakkershoorn blaast ten teken dat zijn broden, zijn heerlijke duivekaters en krakelingen vers gebakken zijn en liggen te wachten om verorberd te worden.

Ook op het schilderij ‘ Ochtend na Sinterklaasavond’ zien we duivekaters liggen.

Duivekaters werden in deze eeuw gedurende de hele maand december gebakken en later zelfs tot Driekoningen en Pasen.

Door de eeuwen heen komen we de namen duivekater, duevekater en deuvekater tegen. Folkloristen hebben zich gebogen over de herkomst van naamgeving, brood- en broodvorm.

In Duitsland en Zwitserland wordt dit sierbrood volgens de folklorist Nannings Schienbeinchen of Totenbeinchen genoemd. De vorm zou herinneren aan de vroegere mens- en dieroffers die later werden vervangen door offers in de vorm van scheenbenen en scheenbeenbrood. We spreken daarom ook nu nog over scheenbeengebak of katergebak.
Een ander verhaal stamt uit de tijd van de Romeinen; zij zouden katers geofferd hebben om de duivel uit te bannen.

(Bron: www.bakkerijmuseum.nl)

In de Visschersstraat, op nummer 30, had Bertus Bron van 1926 tot 1970 een bakkerij. Met name in de jaren dat hij op zijn fiets en later ook motor-bakfiets met brood ventte stond hij bekend als ‘de fluitende bakker’. Hij was altijd vrolijk en floot zijn wijsjes voortdurend tijdens het bezorgen.

Hilbertus – kortweg: Bertus - Bron (1902-1984), geboren in de gemeente Weststellingwerf, had een deel van zijn jeugd doorgebracht in Duitsland. Zijn vader diende daar als melkknecht bij een herenboer, in de tijd dat er in zijn geboortestreek in Friesland bijna geen werk was. In 1912 kwam het gezin terug. Vermoedelijk bleef Jan, een oudere halfbroer (geboren 1896) daar wonen, want vele jaren later – in 1959 - kwam er een brief van dit verarmde familielid uit de buurt van Limburg met het verzoek voor her-stellen van het contact dat in 1924 was verloren, en om hem uit Maastricht op te halen. Bertus zou dan met de trein daarheen moeten reizen, het is er niet van gekomen… In ieder geval zorgde de Duitse schooltijd er voor, dat Bertus ook Duitse liedjes zong tijdens zijn werk. Bertus’ oudste zoon Roelof kreeg zo’n 25 jaar geleden van een hem verder onbekend familielid uit de buurt van Wolvega, die de stamboom aan het napluizen was, een foto ‘ter aandenken’ aan ‘tante Martha’, de – inmiddels - Duitse zuster van zijn vader.

Bertus vader Roelof, geboren in 1856 te Blesdijke, overleed in 1924 te Blokzijl en is drie keer getrouwd geweest. Zijn echtgenotes waren zussen van elkaar: Marrigjen (geb. 1859, twee kinderen), Aaltje (geb. 1874, twee kinderen) en uiteindelijk Jantje Muis uit Blokzijl. Met Aaltje, de moeder van Bertus is hij in1900 getrouwd, in hetzelfde jaar werd hun oudste dochter Maria geboren (‘tante Martha’). Maar er lijken ook halfbroers en mogelijk halfzussen te zijn geweest, zo noemt zoon Roelof – die nog weet hoe hij op de arm van zijn vader lopend naar opa en oma in Blokzijl op bezoek ging – een zekere Martin Vaartjes die boekhouder was in Rhenen bij Papierfabriek Van Gelder en eenmaal per jaar een week logeerde in een hotel in Blokzijl voor familiebezoek.

De familielijnen zijn terug te voeren naar Jan Hendriks Bron, geboren in 1778 te Nijelamer. Een familie met vooral boeren en arbeiders, die steeds in dezelfde streek blijft wonen en werken – tot het Duitse avontuur van Roelof. Dat had uiteindelijk tot gevolg dat zijn halfbroer Jan en ook zus Maria / Martha in Duitsland bleef (in de buurt van Venlo) resp. er naar terugkeerde. De Duitse opvoeding was nog veel later te merken aan bijvoorbeeld de Duitse kerstliedjes die Bertus zong. Toch was hij in de oorlog bang om die Duitse achtergrond prijs te geven, bang voor zijn goede naam.

Bertus werd bakkersknecht in Vollenhove, eerst bij Lieffert Nijenhuis, die ook een bakkerij in de Visscherstraat had, en later samen met Hendrik Tukker bij bakker Herman Kwast van De bakkerij aan de Voorpoort. Hendrik Tukker was zijn zwager, getrouwd met Albertje Mondria de zus van zijn vrouw (zijn zus was Annigje Tukker, die een kaaswinkeltje had in de Bisschopstraat). Hij droomde met zijn zwager van een eigen zaak, die ze ook beiden realiseerden, Hendrik Tukker in Zwartsluis en hij de zoveelste bakker in Vollenhove.

Bertus trouwde in 1926 met Elisabeth Mondria (1907-1988), dochter van een visventer in Vollenhove. Een ‘moetje’, want zes maanden later werd zoon Roelof al geboren. In datzelfde jaar krijgt Bertus vergunning voor het oprichten van een eigen broodbakkerij in de Visscherstraat, naast tim-merman Pieter IJspeerd. Drie jaar later is er vergunning voor een kneed-machine op elektriciteit, tot dan werd de ‘stroom’ slechts gebruikt voor één peertje boven de toonbank – zo kan Roelof zich nog herinneren.

De bakker maakte zijn eigen speculaas. Er zijn een paar planken, die hij bij een timmerman / houtsnijder in Zwartsluis liet maken, overgebleven. De data die op de Sinterklaas-te-paard plank zijn geschreven: 19-8-1926 en 14-5-1970 markeren vermoedelijk de tijd dat de bakkerij in bedrijf was. Meest gebruikt was de drieling, zo genoemd omdat er drie speculaaspoppen in een half pond gingen, de gebruikelijke verkoophoeveelheid. Er is ook een tijd geweest dat drie vrouwen van het Fort (zoals het Oldehuisplein in de volksmond werd genoemd) met deze drielingen langs de deur gingen, voor een kleine bijverdienste. Bertus had een hele verzameling speculaas-planken, ook oude exemplaren, aangelegd – die verdween met de winkel-inventaris na de overname door de gemeente, voor de sloop in 1970. In de familie zijn verder nog een mal voor het maken van chocolade-eitjes, en vormpjes voor het bakken van pensees en kano’s aanwezig.

Chocolade gieten was een werkje dat alleen op bepaalde dagen kon gebeuren. Chocoladeletters voor Sinterklaas werden gemaakt wanneer het buiten echt koud was: de chocolade moest snel stollen in de vormen. Ging het mis, moest het weer gesmolten worden en opnieuw gegoten. Dus werd gewacht tot het echt koud was, en werden de vormen achter het huis snel afgekoeld. “Vanavond is het zover”, sprak Bertus dan de voor zijn kleinkin-deren mysterieuze woorden.

Er was in die tijd een behoorlijke concurrentie: volgens Roelof waren er toen zeven bakkers in de stad. En dat met maar weinig werkgelegenheid, zeker tot aan de oorlog. Andere bakkers organiseerden soms activiteiten voor een kleine bijverdienste, zoals bakker Post ‘sjoelen en schieten’, met wat inleg per deelnemer en als prijs speculaas of een zak pepernoten.

In 1940, toen Roelof van school kwam en graag naar de ambachtschool wilde, stak zijn vader daar een stokje voor: de knecht ging er uit, en Roelof kwam in de bakkerij. Later, met name toen Roelof in dienst moest, was dat ook het (tijdelijk) lot van zijn broers Jan en Albert.
Met hulp van boekhouder Andries de Lange volgde Roelof tussen 1945 en 1947 de Bakkersvakschool en haalde zijn middenstandsdiploma. In 1947 moest hij in dienst, kwam terecht op Sumatra, raakte daar o.a. gewond en was pas in 1950 terug. En er was vrijwel geen werk! Dus kwam hij terug in de bakkerij, terwijl zijn broers inmiddels ander werk hadden vonden. Maar hij wilde nu ook wel eens trouwen – en dan moest er meer geld op de plank komen, dus de bakkerij overnemen of voor zichzelf beginnen. Daar was bij Bertus geen sprake van, en zo werd Roelof kaasmaker.

Met venten stopte op een gegeven moment vrijwel elke bakker, dat moet ergens rond 1960 geweest zijn. Alleen Krooshof reed nog een aantal jaren rond in zijn auto. Het venten ging eerst met een bakkersfiets, een model wat tegenwoordig weer enorm populair is onder scholieren: met een rek op de voorvork, en daarop een mand. Voor het rijden op een motorbakfiets moest je een rijbewijs hebben, zoals voor de auto. Examen doen ging bij Nering Bögel, een stukje rijden en dat was het dan. Maar een eigen auto: dat kon niet uit. Bertus had er wel kort één, zoals blijkt uit het kenteken-bewijs uit 1952. Het rijbewijs dateert van 1944, maar is mogelijk wel eerder gehaald.

In de jaren 1960 werd het al rustiger voor Bertus, die uiteindelijk zijn pand in 1970 verkocht aan de gemeente, die vervolgens de hele Visscherstraat – op twee panden na - met de grond gelijk maakte. Wat achterbleef was ‘het Gat van Vollenhove’.

Foto’s:
1. Bakkerij plm. 1960
2. echtpaar Bron voor de winkel tijdens het feest in 1952 (met zittende Roelof)
3. bakker Bron in 1941
4. oma Mondria – woonde iets verderop – met moeder Bron en kleine Roelof
5. Speculaasplank, Sinterklaas te paard,
6. bakker Bron 1970

 

 

 

 

 

 

 

Derk ten Napel, zonder beroep, van Ambt-Vollenhove,  wilde in 1937 op het adres Bisschopstraat 158, kavel A-934,  een huis  verbouwen tot bakkerij en daarin een oven plaatsen. De tekening / plattegrond komt overeen met de latere tekeningen van een andere vergunningaanvrager, Kamphuis. Het pand was een oude stadsboerderij, van Heetebrij. Het gaat hier om Derk ten Napel (1864-1956) timmerman en tevens gemeente-opzichter (van de gemeente Ambt-Vollenhove!) en waarschijnlijk toen met pensioen. Ten Napel heeft tien kinderen, de achtste heet Derk (1901-1983) en de negende Aaltje (1903-1968). Aaltje wilde trouwen, en haar vader zag een mogelijkheid om tegelijkertijd zowel Aaltje en haar man als zijn zoon Derk te helpen. Derk was doof en had toezicht nodig.  De woning naast de bakkerij was dus voor Derk  en zijn vrouw. Hij trouwde in 1940 met een vrouw die hij op het doveninstituut waar hij verbleef had leren kennen, en was meubelmaker.

Johannes Kamphuis (1908-1993), de man van Aaltje, werd geboren in Berkum (Zwollerkerspel) maar woonde voor zijn trouwen in Driebergen. Zij trouwden op 19-8-1937 en vestigden zich dus als bakker in Vollenhove met hulp van schoonvader Ten Napel. Die kocht het pand en verbouwde het tot bakkerij. Een tweede aanvraag hinderwetvergunning werd in 1939 door Kamphuis zelf gedaan voor het plaatsen van een kneedmachine met elektromotor van 2 pk. De bakkerij was dus al in bedrijf.

Foto: gemaakt op de tweede verjaardag 5-9-1940 van zoon Wim / Bill, rechts staat Aaltje Kamphuis – Ten Napel. In die tijd werkte Vrouwkje Korthoef (1920) er – vanaf 1937 – als hulp, maar zij staat volgens haarzelf niet op de foto. Er staat wel een bevriend echtpaar op.

Het was crisis en er waren al zeven bakkers in Vollenhove, maar Kamphuis zag mogelijkheden in de nieuwe polder die men aan het aanleggen was, de Noordoostpolder. Hij was een van de eerste ondernemers in de polder, hij voorzag het werkkamp net over de brug van brood en ook de eerste boeren. Uiteindelijk had hij heel wat klanten in de polder. Helaas voor hem wilde het bestuur van de polder zelf volledig beslissen over wie zich er vestigden, zoals boeren maar ook middenstanders. In 1952 werd beslist dat er maar één bakkerij in de polder mocht komen, en wel in Emmeloord. Kamphuis dong mee naar die plek maar werd afgewezen. Reden was zijn afkomst: men wilde een goed gemengde bevolking, en zocht iemand uit Brabant of Limburg, bovendien een katholiek – en dat was Kamphuis niet. In korte tijd verloor Kamphuis zo 90% van zijn omzet maar bleef in Vollenhove zeven concurrenten houden. Er bleef niet anders over dan – zoals zovelen in die tijd – te emigreren naar Canada en daar opnieuw te beginnen. Aaltje en Johan zijn in augustus 1952 met 'De Groote Beer' geëmigreerd naar Canada,  vestigden zich in Port Arthur waar Johan als counselar gewerkt heeft voor het Ontario Provincial Government (Health Dept.). Johan is in 1969 overgeplaatst naar Kingston (Ont.), huwde in 1971 met Ann Lenstra en verhuisde in 1982 naar Brampton (Ontario). Zoon Jan Willem (1938) heet in Canada Bill en is professor geworden in de civiele techniek aan een universiteit in Canada. Van hem zijn veel gegevens van dit verhaal afkomstig.

De bakkerij was toen al verkocht, om precies te zijn een jaar eerder, 30 augustus 1951. Lambert Bening (1913-1983) uit Beilen nam de zaak over, met zijn vrouw Ge Feijen (1918-1994). Hij is dan 38, zij 33. Volgens de Kamer van Koophandel is hij ingeschreven in 1955, en uitgeschreven in 1971.

Na vertrek van Bening – bijgenaamd: bakker Bolletje - wordt het pand gekocht door fietsenmaker Logtmeijer en het pand grondig verbouwd. Nadat Logtmeijer naar het industrieterrein verhuisde (jaren ‘90) stond het pand heel lang leeg terwijl de nieuwe eigenaren het pand splitsten en verbouwden tot twee woonhuizen.

 

In de Visschersstraat waren in de jaren 1930 twee bakkerijen. Op nummer 27 staat één van de twee betreffende panden. Het is een monumentaal pand uit 1790, waar nog sporen van de bakkerij terug te vinden zijn.

Luit – of ook wel Louis - de Lange (1872-1950, uit Blokzijl) kreeg in 1893 vergunning voor het oprichten van een bakkerij op dit adres. Hij trouwde met Hilligje Heetebrij (dochter van slager Andries Heetebrij, 1872-1940) en kregen een dochter Geesje (1896-?, ‘Gees van Lieffert’, woonde later Aan Zee) en zoon Luite (1900-?). Dochter Geesje trouwde in 1919 met hun bakkersknecht Lieffert Nijenhuis, die vanaf 1918 bij De Lange  inwoonde. Zoon Luite trouwde ook in 1919, met Anna Driesen, en werd boer.

Lieffert Nijenhuis, geboren 24-1-1896, kwam met zijn ouders uit Steenwijk naar Vollenhove, woonde in de Kerkstraat (54). Zijn vader was landbouwer. Bij het overnemen van de bakkerij in 1923 kreeg Nijenhuis vergunning voor het plaatsen van een elektromotor van 2 pk met mengmachine in zijn bakkerij.

Bakkersknecht bij Lieffert was Hilbertus Bron (1902-1984) vanaf 1918. Bij zijn vertrek kreeg hij een sigarenetui voor 6 jaar trouwe dienst. Bron, die nog kort bij bakker Kwast (zie De bakkerij aan de Voorpoort) in dienst was, begon in 1926 zelf een bakkerij even verderop in de Visscherstraat.

De eerste opgaaf van het bedrijf aan de Kamer van Koophandel was pas in 1926. Een winkel in kruidenierswaren kwam er bij in 1928. In 1932 moest bakker Nijenhuis voor het gerecht verschijnen omdat  hij te licht brood ter verkoop in voorraad zou hebben gehad. Verdachte had verklaard, dat zijn vrouw, die vaak helpt in de bakkerij, per ongeluk te kleine hoeveelheden had afgewogen. Bovendien ontkende verdachte, ooit voor een dergelijke overtreding te zijn gewaarschuwd. Wel was het eens voorgekomen, dat het brood ongaar was geweest. Gehoord wordt vervolgens dr. Stutterheim, directeur van de Keuringsdienst van Waren te Zwolle, die zegt, dat verdachte van te voren tweemaal was gewaarschuwd wegens te licht brood, en ook wel eens voor ongaar brood. Kantonrechter: “zou 't aannemelijk zijn, dat die vrouw zich heeft vergist?” Getuige: “dat kan wel zijn, maar dan toch is het zeer dom.” Kantonrechter: “ze geven in Vollenhove, zo 't schijnt, niet veel om lekker brood”. Eis en vonnis f 20 boete of 20 dagen hechtenis.

Het bakken van brood en banket werd in juli 1947 overgenomen door Herman van Dijk (1916-1987, uit Zwartsluis) die er wel brood in zag maar vanwege het wegvallen van de markt in de Noordoostpolder er in 1954 al mee moest stoppen en terugkeerde naar Zwartlsuis. Daarna is het pand  van 1955 tot 1960 in gebruik geweest als vishandel door Mansveld, er werd ook gebakken vis verkocht.

Bij de kaalslag in de jaren 1970 bleven er slechts een paar panden over in de Visscherstraat, waaronder dit pand. Het is toen verbouwd, waarbij de gevel is gerestaureerd en rechts een stukje is aangebouwd, maar in de woonkeuken – toen bakkerij – zijn de oorspronkelijke balken – met barsten – nog te zien.