schilderij uit 1928 van de Putsteeg, te bezichtingen in het CHC te VollenhoveDe drinkwatervoorziening in de stad was vroeger zeer primitief. Het water voor mens, dier en dagelijks gebruik haalde men uit putten, pompen, regenbakken en grachten.
In het archief van de Stad Vollenhove is de vroegere verdeling van onkosten terug te vinden van het herstel van de pompen bij de school, op de Vismarkt en de Kerkplaats (Bovenplaats, Kerkplein). Die onkosten werden omgeslagen over de eigenaren van de omliggende huizen. 
Een van de stegen tussen Kerk- en Bisschopstraat heet de Putsteeg. Putten waren er o.a. op de Bagijnekamp, waar het klooster Clarenberg heeft gestaan. Uit oude tekeningen van het Oldehuis is te zien dat op de binnenplaats een put was. Verder wordt bij Cannevelt verhaald over een put. 
Wanneer in oude tijden een huis werd verkocht en er was een put bij, dan werd die in de verkoopakte apart vermeld, zoals in 1586 een huis en erf met een put, gelegen aan de Bovenplaats (Kerkplein).

Schepenen en Raad met de oude en nieuwe gemeenslieden besloten op 19 juli 1627, dat verschillende personen en huizen voortaan tot het onderhoud moesten bijdragen van de helft van de putten op de Hollandse Plaats (plein op de splitsing Kerkstraat - Doelenstraat). De andere helft moest door de weduwe en erfgenamen van Jr. Roelof van Isselmuden (ca. 1576-1625) onderhouden worden.  De weduwe, Agnes Beninga (1580-1656) hertrouwde in 1631 met Johan van Echten van Oldruitenborgh. Schepenen en Raad met gezworen gemeente stonden op 8 februari 1630 Roerick Jansen toe de stalling of opslag op de Hollandse Plaats en stadsgrond te gebruiken voor een jaarlijkse pacht van 12 stuivers, omdat hij de schuur van Van Isselmuden aan de Hollandse Plaats gekocht had. Hij mocht er echter geen mest neerleggen. Het huis van Van Isselmuden werdt in 1644 gekocht door Steven van Rhemen, omdat het een adellijk huis was, met het doel dit als havezate te laten aanmerken en daar dan de vruchten van te plukken zoals een verschrijving in de provinciale staten. Dat lukte in 1654, hij noemde het Rhemenshuizen maar verplaatste het recht al in 1658 naar een ander huis, verderop in de Kerkstraat.

Er bestaat een verhaal over een "inckele" of watergang bij de Hollandse Plaats, mogelijk een goot naar de stadsgracht.

Uit de periode 1708-1720 dateert een staat met onkostenverdeling voor de gebruikers van de pomp bij de school (archief 25 - inv. 268). Een zelfde stuk uit 1741 over de pomp op het Kerkplein, en de pomp op de vismarkt.

Er is een lijst uit plm. 1745 van alle putten, met opgave van de putmeesters en van diegenen die onder het bijbehorende gebied vielen (archief 25 stuk 30, transcriptie bij mij aanwezig). Daarin worden acht putten genoemd: op de Kerkplaats, bij het Weeshuis aan zee, in de Morriaansteeg (Van Baaksteeg), bij timmerman Van Neringen (Van Neringensteeg, is dit wat later de Zeesteeg wordt genoemd?), achter Jochem Klaas, bij 'Vriese Mem', bij Frans Claasen en op de Hollandse Plaats. De meeste zijn te duiden, maar onduidelijk is welke de Putsteeg betreft en welke bij de School (in de Kerkstraat). Ook een vergelijking met de namen uit de lijst van de volkstelling van 1748 geeft geen uitsluitsel.

Jan Apeldoorn (1736-1809) klaagde dat de put die hoorde bij het huis van Roelof Thymens, nu van de stad, "reddeloos" was en hersteld diende te worden. Omdat de stad daar mede over ging verzocht hij de stad een putmeester aan te stellen. Daarop besloot de Municipaliteit op 9 oktober 1797 hiervoor Hendrik Jongman aan te stellen (Hendrik Arents Jonkman, 1757-1842). De verwachting daarbij was dat de andere gerechtigden nog 2 of 3 putmeesters zouden benoemen, die samen zorgden dat de put behoorlijk gemaakt en in 't vervolg onderhouden werd. 

Bij brand bracht het water uit de grachten van de stad uitkomst. Raad en Meente besloten op15 oktober 1726 met het oog op het brandgevaar en het ontbreken van voldoende water de stadsgracht te doen opmaken en uitgraven. Dit werd in september 1727 gedaan. Hetzelfde college besloot op 3 april 1789 om de stadsgracht te laten uitbaggeren en in het vervolg dit elk jaar te laten doen met een beugel. 

Drinkwaterputten werden in Vollenhove en omstreken gebouwd door gebruik te maken van bakstenen, turven of betonnen ringen. Aan de materialen werden geen hoge eisen gesteld: in principe kwam zelfs puin in aanmerking. Er werden ook wel speciale wigvormige stenen gebruikt, de zogenaamde putstenen, waarvan ook een boogvormige versie bekend is. De boogvormige putstenen waren soms aan de ene zijde voorzien van gleuven en aan de andere kant van nokken. Aldus kon men de stenen in elkaar schuiven, maar dat maakte slechts één vaste putdiameter mogelijk. Achter de woning Kerkstraat 61 bevindt zich nog een deel van een put waarin men wigvormige putstenen aantreft.

Bij opgravingen in 2003 ter voorbereiding van de bouw van een huis op de plek waar Rhemenshuizen heeft gestaan vond men de contouren van een zeer grote put, direct achter het hoofdgebouw van de havezate (zie de locatietekening van Van Rosmalen in Kondschap 2003-3). Er was ooit gebakkelei om een waterput (0077 Stadgericht Vollenhove, 373, datering: 1745-1765) tussen Gerrit Johan van Rhemen tot Rhemenshuizen en Sinderen (1711-1787)  en Johan David Drillinger, schout van Vollenhove en Blokzijl (schout 1738-1751, geboren in Kampen, kind geb. te Vollenhove in 1748), over het terugbrengen in oude stijl van een put op een perceel waar beide partijen recht op hebben. Vermoedelijk is dit de in 2003 teruggevonden put.

In 2009 is door de Archeologische Werkgroep Brederwiede een middeleeuwse waterput gevonden. In Overijssel is niet eerder een dergelijke waterput aangetroffen. De put werd niet opgegraven, omdat het bewaren van archeologische vondsten in de grond de voorkeur heeft. Toen de sloopwerkzaamheden op de hoek Kerkstraat / Heilige Geeststeeg bijna afgerond waren, was er gelegenheid de ondergrond te onderzoeken. Daarbij kwam deze put aan het licht, met een diameter van ongeveer 1,10 meter en een diepte van circa 3,5 meter, opgebouwd uit veldkeien. Inmiddels staat hier het appartementencomplex Ekkerhof.

Men begon bij het maken van zo'n put met het graven van een rond gat, een soort schacht met een diameter van ongeveer een meter of groter. Waarschijnlijk kon men in een gat als dit nog behoorlijk staan. De putdiameters varieerden echter sterk. De schacht werd zo diep gegraven tot men het grondwater had bereikt, of preciezer, tot men de leemlaag - die in Vollenhove karakteristiek is, gevormd in de voorlaatste ijstijd door de voorkant van de gletscher - had doorgraven en op de waterhoudende lagen fijn en grof zand stootte. Door de waterdruk aan de onderzijde van de leemlaag (die ondoorlatend is) steeg het water in de drinkwaterput.
Als de schacht eenmaal op diepte was en het eerste water omhoog weide legde men zonder verdere fundering een laag stenen plat op het bodemzand totdat een aaneengesloten ring was gevormd. Vervolgens stapelde men een tweede stenenlaag (of turven) los op de eerste, enzovoort. Bij gebruik van bakstenen kon het eerste tiental ringen ook worden gemetseld waarvoor men zogenaamde trasmortel kon gebruiken. De koker zakte dan door zijn eigen gewicht verder de bodem in om op die manier dieper in de waterhoudende laag binnen te dringen waardoor de wateropbrengst hoger werd en de fundering steviger.
Putten als deze konden wel zo'n acht meter diep zijn. Achter het huis Kerkstraat 63 is zo'n diepe put. De put achter Kerkstraat 56 is 7 meter diep, en er staat 5 meter water in.
Als men er een pomp op wilde, werd een gemetselde rechthoekige constructie op de put gebouwd. Het water werd opgezogen door een zuigbuis die oorspronkelijk van hout gemaakt werd en later van lood. Onder het plaveisel van het Kerkplein, op de plaats waar de gemeenschappelijke pomp stond, zou nog een loden buis zijn.
In Vollenhove zijn tot nu toe twee houten geboorde zuigbuizen teruggevonden, namelijk bij de sloop van de smederij van Spit (de plaats waar nu 'de Steinen Vuyst' staat, en oorspronkelijk het Weeshuis) - vermoedelijk de put 'aan de zee' in het overzicht uit ca. 1745 - en achter het huis Kerkstraat 63.

De eenvoudigste manier om water uit de drinkwaterput omhoog te halen was het putten, het neerlaten van een leren, houten of metalen emmer in de put. Door de diepte van de put gebruikte men vaak een windas met slinger, voorzien van een afdakje.
Later gebruikte men meestal een zwengelpomp. Op oude foto's van Vollenhove komt zo'n pomp regelmatig voor, o.a. in de Putsteeg, op het Kerkplein, en bij de Landpoortsteeg. Kleinere zwengelpompen gebruikte men in de keuken. 
Met een enkelvoudige pomp als de zwengelpomp kan men ongeveer tot een diepte van zeven meter water oppompen. In Vollenhove kon dus op alle plekken een pomp van dit type goed worden toegepast.

De vissersbevolking was voor het drinkwater voornamelijk afhankelijk van de openbare watervoorziening, dat wil zeggen de waterputten op diverse plaatsen in de stad. 
In de Stad bevonden zich zeven openbare putten, te weten op het Kerkplein, op het Fort (Oldehuysplein), bij de School, op het Hollandse Plein bij Soeters, op de Vismarkt, in de Zeesteeg en in de Putsteeg. Vooral de put in de Putsteeg vormde een bron van besmetting, omdat er op nog geen zes meter afstand een mesthoop lag. Ook de kleur van het water zal niet altijd hebben bijgedragen tot een smakelijke slok. Alleen het water van de put op het Fort was bijna kleurloos, omdat het water was vermengd met zeewater.

De boeren voorzagen meestal zelf in hun drinkwater. Bedenk echter dat de vele boerderijen in de stad allemaal hun mest in of bij de boerderij opsloegen. Slechts eenmaal in de zoveel tijd reed men die mest eruit. Ook de natte mest, de gier liep in de grond weg. Het lijkt welhaast ondenkbaar, dat het geen invloed had op het drinkwater. De boeren hadden meestal een pomp of put op de deel of achter het huis. Die ondervond nog meer invloed van de mestvaalt dan de openbare putten.

Ook bij de havezaten was vaak een wel. Marxveld had een wel van 25 meter diep met een open filter voor de ontijzering (een cokes-zand filter). Deze wel deed ook dienst voor de stroopfabriek Tilvoorde. Later kwam er een elektrische pomp. Maar omdat aanvankelijk alleen 's avonds elektriciteit werd opgewekt was dit ook niet altijd even handig. De machine in de Kerksteeg, waarmee de elektriciteit werd opgewekt, koelde men met water, dat via de goten de straat op liep.

In 1907 werd in Steenwijk aan de voet van de Havelterberg een pompstation in werking gesteld; tot 1924 gedreven door stoomkracht, daarna door elektriciteit.
In de zomerzitting van 1917 namen de Staten van Overijssel het besluit om door het Rijksbureau voor Drinkwatervoorziening te laten onderzoeken in hoeverre het wenselijk en mogelijk zou zijn, dat de provincie de drinkwatervoorziening van een of meer gedeelten van haar grondgebied ter hand nam. In 1925 verscheen het uitgewerkte plan voor een centrale drinkwatervoorziening. 

In 1925 houdt een zekere ingenieur Carrière een referaat voor de gemeenteraad van Stad Vollenhove met betrekking tot het aanleggen van waterleiding. Hij vindt dat er in Vollenhove beslist op zeer korte termijn zoiets moet komen. Van minder belang is volgens hem of er kalk, chloor of ijzer in het drinkvocht zit, als het maar rein is. En daar schortte het in die dagen aan. Hij verwijst vooral naar een drinkwaterrapport uit 1906.

Toen er voor het eerst nieuwbouw in Vollenhove kwam, zoals bijvoorbeeld de Westerholtstraat, kreeg men ook daar voor gezamenlijk gebruik enkele putten. Pas later werd ook hier waterleiding ingevoerd.

In 1930 werd de Waterleidingmaatschappij "Overijssel" N.V. opgericht (de WMO, in 2002 opgegaan in Vitens). Aandeelhouders waren gemeenten en de provincie Overijssel 1/3. De Stad Vollenhove trad toe, maar Ambt Vollenhove niet. 19 december 1931 was voor de jonge maatschappij een belangrijke dag, want toen werd van de gemeente Steenwijk het eerder genoemde pompstation aan de Havelterberg overgenomen. De toevoerleiding naar de Stad werd gelegd door het Ambt. Hierdoor kon aan alle aangelegen percelen water worden geleverd. Omdat het Ambt geen aandeelhouder was, werd het tarief daar 25% hoger gesteld. Dat duurde tot de samenvoeging in 1942. 
De watertoren te St.Jansklooster werd in 1931 gebouwd. Deze was nodig om voldoende druk te verzekeren, het water werd n.l. aangevoerd vanaf het hoofdpompstation bij de Havelterberg. Inmiddels zijn watertorens niet meer nodig om voldoende druk op de leiding te houden.

Niet iedereen was even gelukkig met de komst van de waterleiding. Zo was er een winkelier in de Kerkstraat, die vroeg om een voorlopige vrijstelling van aansluiting. Als reden voert de man aan, dat er een soepele toepassing zou zijn van de regels vooraansluiting. Zo rekent hij er min of meer op niet verplicht te zijn om een aansluiting te laten doen. Bovendien klaagt hij over de inkomsten van zijn nering en deelt mee niet in staat te zijn de lasten, verbonden aan de aansluiting, te dragen.
Het bezwaarschrift werd afgewezen, omdat hij niet kon aantonen, dat de woning voorzien was van een middel van watervoorziening, dat deugdelijk drinken huishoudwater verschafte. Verder weigerde de gemeente aan te nemen, dat 's mans inkomsten te laag waren om de aansluiting te betalen.
Dit verzoek was beslist niet het enige. Wie ontheffing van aansluiting wilde, moest op eigen kosten aantonen, dat er deugdelijk te drinken huishoudwater in voldoende hoeveelheid voorhanden was. Maar het Staatstoezicht op de Volksgezondheid waarschuwde al bij voorbaat, dat de meeste regenbakken en welputten veelal niet aan de voorwaarden voldeden. Uit een rapport van deze dienst van 21 september 1936 blijkt, dat het water voor het merendeel ongeschikt is en wel omdat het voortkomt uit verontreinigde bodemlagen. Er was een hoog chloorgehalte en bovendien bevatte het teveel ammoniak en nitriet en eventueel permanganaat. Dit wijst op de invloed van menselijk afvalwater.
Volgens de inspectie moet goed drinkwater onttrokken worden aan een ,,maagdelijke onbewoonde bodem" of uit een diep, voor water ondoordringbare laag, afgeschermd voor afvalwater. Welputten werden bijna nooit goed bevonden, omdat ze te ondiep waren. De inspecteur zegt, dat het jaren duurt voor het water vervuild is, maar dat het nog veel langer duurt voordat de bodem weer schoon is.
Inwoners beweerden vaak, in tegenstelling tot de autoriteiten, goed drinkwater te bezitten. Zo waren er J. de Lange en J. Dragt, die zeiden uitstekend water te hebben. De Inspecteur van de Volksgezondheid Dr. W.H. Bloemendal keurde het water en vond het ,,ten enen male ongeschikt om te drinken". En wel om de volgende redenen: tot in 1 cc kwamen verdachte colibacillen voor en was het water sterk verontreinigd met streptokokken. Dit alles wijst op de verontreiniging met fecaliën.
Toch was er één plaats in Vollenhove, waar het drinkwater wel goed was en dat was het water van de gebroeders Heetebrij. Chemisch kwam dat water overeen met zuiver diepgrondwater. Het ijzergehalte was goed en ook de hardheid van het water was erg laag. Bovendien vertoonde het water van de slachtplaats een gunstig bacteriologisch beeld.
Men constateerde vanwege de zuinigheid van sommige mensen wel, dat er in het leidingwater teveel ijzer zat. Het bleef wel eens wat lang in de leiding staan.

Door toedoen van de Belangenvereniging Stad Vollenhove, opgericht in 1996, zijn in het jaar 2000 twee van de stadspompen gereconstrueerd: op het Kerkplein en op de Hollandse Plaats (op de splitsing Kerkstraat - Doelenstraat, het is geen officiële naam).
De oude gietijzeren pomp op het Kerkplein, welke geplaatst was in 1876, is eind jaren 1950 gesloopt omdat deze pomp al behoorlijk gehavend was. Nadat verschillende foto's verzameld waren van deze oude pomp, is een ijzergieterij in Soest benaderd. Deze zag wel kans om de pomp te gieten. Een tekening werd gemaakt door de gieterij en een modelmaker in Sassenheim werd bereid gevonden om een mal te maken. Voor het maken van het binnenwerk en het boren van een bron, was de firma Draayer uit Elburg bereid.
Tegelijkertijd was de renovatie van de Kerkstraat een feit en er werd een verzoek gedaan door de afdeling Grondgebied van de gemeente Brederwiede om ook een pomp te plaatsen op de Hollandse Plaats. Het bestuur van de Belangenvereniging heeft aan dit verzoek gehoor gegeven. De kosten van deze pompen worden betaald uit de zgn. kernenpot en de fundaties en afvoer zijn voor rekening van de gemeente Brederwiede. Ook nadat van de pomp op de Hollandse Plaats foto's waren verzameld en gegevens waren verkregen van oude inwoners in Vollenhove, werd hier een houten pomp geplaatst.
Beide pompen werden op 26 augustus, de dag van het jaarlijkse corso, feestelijk in gebruik genomen.