De acte van herbevestiging van de stadsrechten in 1456, uit het gemeentearchiefDavid, een echte krijgsman, was een bastaardzoon van Filips de Stoute. Tegen de zin van de steden in Overijssel werd hij daar de landsheer in 1456. Daarmee verwierf hij uiteraard ook de bisschoppelijke zomerresidentie, het slot Oldehuis in Vollenhove. Bij zijn aantreden herbevestigde hij zoals gebruikelijk direct de stadsrechten van Vollenhove, eerder toegekend door Jan van Arkel in 1354. In de stukken over Vollenhove is vooral zijn privilege uit 1492 voor verdedigingswerken en poorten van belang.

Ambities van het huis Bourgondië

Filips, om zijn moedige gedrag de 'Stoute' genoemd, was de jongste broer van de Franse koning. Hij was sinds 1365 hertog van Bourgondië en kwam door een huwelijk in het bezit van Vlaanderen. Banden met de Hollandse graven verschaften extra invloed en zo werd onder meer het bestuur van het prinsbisdom Luik een Bourgondisch-Hollandse aangelegenheid. Brabant, Holland, steeds meer gewesten wisten de Franse prinsen voor zich te winnen. In hofkringen werd er zelfs openlijk aan gedacht om het oude Friese koninkrijk onder Bourgondische vlag te doen herleven. Geen wonder dat ook Utrecht op hun verlanglijstje stond. De strijd om de opvolging van Frederik van Blankenheim verloren ze echter. David van Bourgondië: tekening uit 1456 van Peter HendriksFilips van Bourgondië, had liever de Utrechtse domproost Zweder van Culemborg verkozen zien. Deze riep door zijn optreden weerstanden op, maar belangrijk waren zijn connecties met de Hollandse partij die de Bourgondiër welgezind was.
Filips de Goede liet zich na de dood van de bisschop van de tegenpartij, Rudolf van Diepholt, zijn buit niet ontgaan. De keuze van de kapittels voor Gijsbrecht van Brederode werd volstrekt genegeerd toen hij oprukte om zijn bastaardzoon David op de bisschopstroon te installeren. Overijssel, dat de vorige bisschop zelf gekozen en gesteund had, protesteerde hevig. Tegen de zin van dit gewest werd de krijgsman David aangesteld.

Hij had het al eens gewaagd om in volle wapenrusting ter kerke te gaan. Bij het verdrag van IJsselstein in 1456, na de formele bevestiging van de aloude privileges, werd David van Bourgondië wettig landsheer van Overijssel. Om het onwillige Oversticht te bedwingen, trok hij zijn legers voor Deventer samen. Na vijf weken beleg gaf de stad in september 1456 haar verzet op. Al te ver ging de onderworpenheid blijkbaar niet. Deventer, Zwolle en Kampen waren gedurig in overleg met de Geldersen en zouden wanneer zij de kans kregen David van Bourgondië maar al te graag opzij hebben gezet.

Instelling nieuw rechtssysteem

Een poging van de nieuwe Bourgondische vorst Karel de Stoute, heerser over onder meer Brabant, Limburg, Luxemburg, Vlaanderen, Henegouwen, Holland en Zeeland, om naar Bourgondische regeringsstructuur via bisschop David een centraal hof van beroep voor geestelijke en wereldse zaken in Sticht en Oversticht in te richten (1474), mislukte. Met name Overijssel had zich sterk gemaakt om dat te verhinderen. Oude gewoonten, verworven voorrechten, het waren de pijlers van de middeleeuwse samenleving die de bisschop door de invoering van zijn nieuwe gerecht opzij trachtte te schuiven. Het was echter niet alleen een degelijk conservatisme dat 'de Schijve', zoals het nieuwe gerecht heette, impopulair maakte. Een voornaam punt was dat de voorrechten voor een goed deel in het verleden voor forse sommen gelds, dus op legale wijze, van de kerkvorsten waren gekocht. De invoering van een nieuwe gerechtelijke laag was een vorm van contractbreuk. Gevaarlijk was de Schijve ook; de steden en heren van het Oversticht zouden snel aan invloed verliezen als onderdanen tegen de beslissingen van de Overijsselse rechtbanken bij de landsheer beroep konden aantekenen. In hoeverre de rechtsbedeling er op vooruit zou gaan, was bovendien de vraag. Utrecht en zijn bisschop stonden niet bepaald model voor een rechtvaardig en onbaatzuchtig bestuur. De bisschoppelijke rechtbank zou niet volgens het traditionele, maar volgens het moderne, gerecipieerde recht vonnis wijzen. Al mopperde men hevig in het Oversticht, het was Utrecht dat zich daadwerkelijk tegen de Bourgondiër verzette en daarmee de oude, opstandige traditie trouw bleef. Koorkap en dalmatiek van David van Bourgondië, bisschop van Utrecht (1456-1496) (achterkant). Museum Catharijneconvent Utrecht. De koorkap en de dalmatiek zijn door bisschop David van Bourgondië aan het kapittel van de kerk van St. Jan geschonken. Op de dalmatiek staat dan ook het wapen van bisschop David: een combinatie van de vuurslag (de middeleeuwse voorloper van onze aansteker), het wapen van de invloedrijke familie van de Bourgondiërs en dat van de bisschop van Utrecht, een wit kruis op een rood veld. Koorkap en dalmatiek zijn kerkelijke gewaden. Drie jaar na de instelling, in 1477, verdween de Schijve van het toneel zonder dat er aan de onrust in het Utrechtse een einde kwam. Deze troebelen hingen ten nauwste samen met het machtsvacuüm dat door de dood van Karel de Stoute in 1477 dreigde te ontstaan. Bemiddelingspogingen van Deventer, Kampen en Zwolle mislukten; de vertegenwoordigers van het Oversticht 'sijn weder na Overijssel gereist sonder iet uit te richten'. Het was niet zonder reden dat de IJsselsteden zich als bemiddelaars opwierpen. Afgezien van de gebruikelijke twisten binnen de bisschopsstad, waren er rond 1500 genoeg andere controverses om hun bezorgdheid te rechtvaardigen.

Autonomie in het gedrang

Intussen was het oude patroon van de Nederlandse vorstendommetjes sterk veranderd. Er was na de benoeming van Karel van Egmond tot hertog van Gelre in 1492 een tweedeling ontstaan: Gelre en Friesland met enkele regionale haarden van verzet aan de ene zijde, Bourgondië aan de andere. De positie van Sticht en Oversticht was niet erg gunstig. Het Overstichtse, belangrijk als het was voor beide partijen, dreigde zijn strategische positie te verliezen. Hoe het ook zou uitpakken, het was met de relatieve autonomie gedaan en voor het eerst zou het deel gaan uitmaken van een groter geheel dan het Sticht Utrecht ooit was. Het zou een provincie worden, een deel van het domein van Gelre of van het sterk centralistisch bestuurde Bourgondië. Steden en Ridderschap die altijd een zekere autonomie gekend hadden, zouden nu een stap terug moeten doen. De toenadering tot Gelderland, waartoe zich steden en heren herhaaldelijk lieten verleiden, was een begrijpelijke keuze volgens de oude tradities. Een zekere vorm van vrijheid en zelfstandigheid werd voor het moment geprefereerd boven onderwerping aan een krachtig heerser.

De rol van David in Vollenhove (uit WvH, poorten)

David van BourgondiëBij privilegiebrief van David van Bourgondië van 1 aug. 1492 werden aan de stad Vollenhove afgestaan de opbrengst der accijnzen binnen de vier vrije jaarmarkten. Zij moest die besteden tot onderhoud der vestingwerken en de zeewering.
Over de verplichting tot het maken van bolwerken rustende op huizen en hofsteden ziet men een beslissing van bisschop David met zijn Raden van 27 Sept. 1495 vermeld in Tijdr. Register van Overijssel, IV, blz. 635.
In de privilegiebrief van David van Bourgondië van 1492 worden de verschillende poorten genoemd: van het westen de stad Zuid om omgaande, aldus: de Voorstpoort aan de grachten van het Oldehuis, de Bentpoort, de Landpoort en Voskenpoort.