Fulnaholied
Wie kent niet het stadje wat oud en vervallen
dat eenmaal verrees aan de oever der zee?
Daar hoorde men vroeger de jachthoren schallen
daar volgde de jager het spoor van de ree.
De visser wierp 't net in de bruisende baren
de boer trok zijn ploeg door de zandgronden heen.
Een vogel zong 't lied boven ruisende aren
zo was Vollenhove in 't grijze verleen.
Kastelen en machtige buitens verrezen
een jachtstoet trok vrolijk door velden en bos
En ver in het rond werd de grootheid geprezen
van d' edele die streed op zijn vurige ros.
En eeuwenlang zongen de schuimende golven
hun lied langs de kust rond het stedeke heen.
In stormnacht werd 't strand door het water bedolven
dat was Vollenhove in 't grijze verleen.
Veel is er verdwenen uit 't verre verleden
een polder kwam op uit de bruisende vloed.
Kastelen vervielen - men hoort in het heden
geen schallende hoorns bij een adellijke stoet.
Maar wat in ons stadje is overgebleven
wordt door wie het kent steeds geƫerd en bemind.
Het ambt met zijn akkers en groenende dreven
dat is Vollenhove zo men 't heden vindt.