Uit: geschiedkundige verhandelingen door Jan Arend de Vos van Steenwijk (1746-1813) - politicus en schrijver op lezingen 1811-1812, in boekvorm uitgebracht in 1831, het onderstaande verhaal staat op pagina 30-35.
Context: Gwijde van Avesnes (1253-1317, bisschop van Utrecht vanaf 1301 maar omstreden en zelfs gevangen genomen, vertrekt in september 1311 naar een concilie in Vienne, Frankrijk, bijeengeroepen door de Franse koning in opdracht van paus Clemens V met als belangrijkste onderwerp het opheffen van de Orde van de Tempeliers. Hij is een broer van de toenmalige Graaf van Holland. Avesnes is een plaats in Henegouwen – nu in Noord-Frankrijk, oorsprong van het middeleeuwse geslacht met die naam. De Stellingwervers zijn bewoners van de grensstreek tussen Friesland en Noordwest Overijssel (grensrivier was de Linde) die meenden oude rechten te hebben in plaats van de bisschop van Utrecht.
Naauwelijks was de Bisschop vertrokken of een valsch gerucht van zijnen dood werd door het land verspreid. De Stellingwervers dit gerucht vernomen hebbende en daaraan geloof gevende, liepen straks te wapen, overweldigden de nieuwlings gestichte doch slechts halfvoltooide sterkte, plunderden op eene onmenschelijke wijze Giethoorn, en sloegen het beleg voor het kasteel Vollenhove.
Zekere Herman was te dier tijd slotvoogd, hij verdedigde zich dapper niettegenstaande den fellen aanval der belegeraars. De Proost van Deventer, broeder des slotvoogds, gaf onverwijld kennis van hetgeen voorviel aan den Bisschop. Deze dit berigt ontvangen hebbende begaf zich zonder dralen herwaarts ten einde de belegerde vesting te ontzetten. Hij kwam in Holland aan zich vervoegende bij zijnen neef den Hollandschen Graaf Willem den derden welken hij bewoog om hulp te verleenen. Dientengevolge werd in Holland in allerijl een leger bijeen gebragt tot ontzet van het slot welk leger te scheep over de Zuiderzee herwaarts zoude vervoerd worden.
Hieronder: voorbeelden van mottekastelen uit die tijd. De burcht Vollenhove zag er na de bouw in 1165 uit zoals het linker voorbeeld, en werd in later tijden uitgebreid met een voorburcht, een omwalling en meerdere gebouwen. In 1825 werd de woontoren of donjon afgebroken, in 1854 de rest.
Het beleg werd inmiddels met alle kracht voortgezet, zoodanig dat het den belegeraars gelukte den voorburg van het kasteel te bemagtigen. Dan hieruit werden zij door het hevige steenwerpen en schieten der belegerde Burgzaten verdreven. De belegeraars echter die poging mislukt ziende namen hunne toevlugt tot een ander middel om het slot te vermeesteren. Zij vervaardigden een geweldig hoog houten stormgevaarte hetwelk drie verdiepingen hoog opgepropt was met manschappen. Van de bovenste verdieping werd met zware steenen geworpen, van de tweede met pijlen geschoten en van de onderste streed men met heerbijlen. Het gansche gevaarte was van buiten met ossenvellen bekleed om tegen het vuurschieten der Burgzaten beveiligd te zijn, en voorts met teenen vlechtwerk voorzien om het beuken der stormrammen te kunnen wederstaan. Dit verschrikkelijk gevaarte was reeds tot op vijf voeten afstands aan het slot gebragt, nadat het den belegeraars gelukt was een gedeelte van de gracht te dempen Des vijands pogingen schenen dan eerlang met eenen gelukkigen uitslag bekroond te zullen worden, doch de Bisschop naderde met een aanzienlijk leger tot ontzet. De belegerde Burgzaten ontdekten haast van den torentrans de nadering der vloot en dit gezigt deed bij hen den moed zoo zeer aanwakkeren dat zij te rade werden eene uiterste poging aan te wenden ter afwering van den vijand, nog vóór de aankomst der hulp benden. Zij vervaardigden dan volgens de gewoonte dier tijden, toen men nog geen buskruid kende, een tonnetje gevuld met spek, salpeter, zwavel, pek en andere brandbare stoffen en van buiten met ijzeren haakjes beslagen ontstaken en wierpen hetzelve op het stormgevaarte der Vriezen, waaraan het zoo vast hechtte dat de bovenste verdieping, in lichte laaije vlam geraakte, instortte en wel vijftig Stellingwervers verpletterde De anderen voor gelijke ramp beducht verlieten het gevaarte dat kort hierna omver raakte en geheel verteerd werd. Terwijl de Vriezen hierdoor in verwarring gebragt en bedremmeld waren deed de dappere Slotvoogd eenen uitval door welken wel vijf honderd man der belegeraars sneuvelden, terwijl de anderen met achterlating van hun oorlogstuig en pakkaadje de vlugt namen. Zoo gelukte het dien dapperen Slotvoogd wiens naam der onsterfelijkheid behoort gewijd te zijn, behulp alleen van zijne benden die voor het grootste gedeelte uit Vollenhovenaars zullen bestaan hebben - want eene bezoldigde krijgsmagt was in deze tijden nog onbekend om den vijand af te keeren. De Bisschop was middelerwijl geland niet verre van het kasteel alwaar de Hollandsche benden door de bezetting versterkt werden. Het geheele leger verzameld zijnde was de dag te ver verloopen om iets te ondernemen. Men besloot dus des anderen daags op te trekken om de vlugtende Stellingwervers te vervolgen en alles in Stellingwerf te vuur en te zwaard te verdelgen.
Dan gedurende den volgenden nacht viel er zulk een geweldige regen dat de wegen te onbruikbaar werden om voor het benoodigd oorlogstuig gebruikt te kunnen worden waarom die togt toen achterwege bleef. Het Hollandsche leger dan hier niets te verrigten vinden, werd dadelijk weder ingeschreept en nam de terugreis aan.
Deze gebeurtenis viel voor in het najaar van 1311, waarvan wij in het voorleden jaar het vijfde eeuw feest hebben kunnen vieren. De Bisschop oordeelende dat de stoutheid der Stellingwervers hun diende te worden betaald gezet, trok in het volgende jaar met zijne bende tegen hen op. Dan de Stellingwervers begrepen den inval in hunne landpalen te moeten voorkomen en liever zich te onderwerpen dan aan de rampen des oorlogs zich bloot te moeten stellen - welke in die dagen veel ijsselijker waren dan thans.
Zij kwamen dan den Bisschop bij Steenwijk tegen en smeekten blootshoofds op de bloote knieën liggende om genade en vergiffenis. Dit verzoek werd door den Bisschop ingewilligd onder voorwaarde dat Steenwijkerwold voor altijd aan hem werd afgestaan en dat de Stellingwervers voor het gebruik hunner hooilanden in IJsselham jaarlijks zekere sommen aan den Bisschop zouden betalen, welke sommen over alle dorpen in Stellingwerf werden omgeslagen. Wijders dat zij de schade aan de Vollenhovenaars door het verbranden hunner woningen toegebragt, als ook die welke zij te Giethoorn hadden aangerigt, zouden vergoeden. Op deze voorwaarden werd den vrede in 1312 getroffen welke echter naderhand kwalijk gehouden werd.
Oorkonden in het Utrechtse Archief noemen niet 1311 maar 1309 als het jaar waarin deze gebeurtenis plaatsvond. Bron: Geschiedenis van de Stellingwerven en Noordwest Overijssel, door Piet van der Lende.