Schouten in de 14e en 15e eeuw (voorlopers van de drosten):

Een eerste - op schrift gestelde - verwijzing naar een schout treft men aan in het archief van de Abdij Dikninge. In 1176 is er sprake van Johannes, schout van Vollenhove. Deze aanduiding stond in de 13e en 14e eeuw voor wat men in later tijd drost zou gaan noemen. Deze, door de landsheer aangestelde ambtman reisde vermoedelijk tot de 14e eeuw rond in zijn ambtsgebied om recht te spreken. Men verondersteld dat de indeling van de rechtsgebieden gebaseerd is op de parochiale indeling, de kerspels, die waarschijnlijk al voor de 13e eeuw het ressort van een gerecht waren.

In de loop van de 14e eeuw liet de drost deze kerspelrechtspraak over aan een, aanvankelijk door hem en later door de bisschop aangestelde, ondergeschikte ambtenaar. De naam "schout" ging op deze ambtenaar over. Deze ambtenaar bleef onder het toezicht van de drost en was vóór 1600 in principe competent in alle voluntaire en voor een groot deel in contentieuse zaken. Deze competentie oefende hij voor een deel met en voor een deel naast de drost uit, die overigens weinig gebruik maakte van zijn bevoegdheden. Rond 1600 veranderde dit. Als gevolg van de opstand en de reformatie kreeg de drost na 1578 de bevoegdheden van de geestelijk rechtspraak inzake huwelijkskwesties, geloofszaken en woeker overgedragen. Vervolgens nam de drost de behandeling van bezitsgeschillen in eigen hand en breidde hij zijn werkzaamheden uit tot kwesties inzake voogdij en nalatenschap. De competentie van de drost nam dus, voor een deel ten koste van de werkzaamheden van de schout, toe.
Deze tweedeling in de rechtspraak het onderscheid tussen de hoge en de lage jurisdictie bleef min of meer in stand tot 1 maart 1811. Op deze datum werden de bestaande rechterlijke instellingen opgeheven en werden hun taken overgenomen door hun rechtsopvolgers.

De schouten werden ook wel ambtman, later drost, genoemd en werden steeds gekozen uit aanzienlijke Overijsselse adellijke families. 

Bisschop Guy benoemt in 1313 een nieuwe kastelein, die op het castrum (kasteel) wil wonen. Hij geeft aan een zekere Hermannus Vleisch van Kuinre (ca. 1275-<1335), schout van Vollenhoven, en aan zijn mannelijk nageslacht een stuk grond direct bij het slot als borgleen: 'unam aream pro domo construenda in eadem ad domicilium suum habendum in suburbio ipsius castri ... quindecim libras nigrorum Turonensium aanuatim de gruta Campensi percipiendas, in feudum castrense'. De functie van kastelein van Vollenhove wordt steeds gecombineerd met die van schout en later drost.

Johan Redinc, geboren rond 1270, was miles, ridder, en wordt in 1324-1329 genoemd als schout en rentmeester van Vollenhove. In dienst van de Utrechtse bisschop werd hij als zodanig aangesteld met ingang van 4 juli 1324 voor een periode van vier jaar en nog vermeld 18 augustus 1329. Zijn laatste rekening als rentmeester werd goedgekeurd op 21 oktober 1329, waarbij hij vermeld wordt als 'vroeger' schout en rentmeester van Vollenhove.

Egbert Haec van den Rutenberg wordt genoemd als schulte van Vollenhove in 1382 en 1397.

Bij de stichting van de Mariakerk wordt genoemd op 12 januari 1402 Ghert Borre als schout te Vollenhove.

In 1465 promoveerde Evert Kruse, kastelein van Kuinre, afkomstig uit Kampen; tot kastelein, schout en rentmeester van Vollenhove. Kastelein was hij van het bisschoppelijk slot in de stad Vollenhove, maar zijn schout- en rentmeestersambt oefende hij uit in het gehele Land van Vollenhove. Eind 1468 of begin 1469 is Evert Kruse overleden. De bisschop benoemde op 3 februari 1469 zijn zoon Herman Kruse tot schout en rentmeester, echter met de voorwaarde dat hij geen besluiten mocht nemen zonder voorkennis van Gerrit van IJsselmuiden. De benoeming had een zeer tijdelijk karakter, want al op 1 oktober van dat jaar1469 stelde de bisschop Roelof van Bevervoerde aan tot kastelein, schout en rentmeester.

Het geslacht Bernar(d)s was lange tijd schout / scholtus: rond 1549 Bernardus Michiel, dan Frans Bernars vanaf 1590, Willem Bernars rond 1645, Petrus Bernars 1662-1719 (zie hieronder)

Het landrecht van 1630 gaf richtlijnen en kwalificaties voor de aanstelling van een drost. In de praktijk waren drosten afkomstig uit de Ridderschap. De belangrijkste functionarissen waren de drost en zijn twee "assessoren" (bijzitters). Bovendien was de drost bevoegd zijn eigen secretaris, de fiscaal, aan te nemen en te beëdigen.
De bestuurlijke indeling van het Drostambt Vollenhove zag er in de 17e en 18e eeuw als volgt uit: Giethoorn; Kuinre en Blankenham; Oldemarkt, Paaslo en IJsselham; Steenwijk; Vollenhove en Blokzijl; en Wanneperveen.

Schouten/kastelein:

ca. 1176 Johan Dirks van Putten (eigenlijk: Persijn)

1213: Thicart ?

1223: Conradus?

1270 Pelgrim van Putten

1306-1310 Herman van Vollenhove

1312 Wolter Snelle

1313 Herman Vleisch van Kuinre 

1316 Johan Redinc (ca. 1270-?)

1336-1346: verpanding aan Gelre, Dirk van der Straten rentmeester van Gelre

1363 Willem Sloet (1325) trouwde in 1365 met een dochter van Hendrik de Zure, schout en kastelein

1365-1386 Hendrik de Zure

1376 Jacob van der Aa

1391 Hendrik de Zure

1397-1402 Egbert Hake van den Rutenberge (zie Oldruitenborgh)

1402-1420 Geert Borre

1420-1421  Pelgrim van den Rutenberg, waarnaar de havezate Oldruitenborgh genoemd is, werd naast rentmeester ook drost genoemd.

1422-1425 Jan Willem van der Zeede

1425-1438 Herman III van Kuinre (ca 1385-ca 1438)

1442-1455 Wolter Morriaan

1455-1468: Geert van Isselmuden

1468-1476: Evert Kruse

1476-1483  Roelof van Isselmuden

1483-1486 Roelof van Bevervoorden (was in 1460 hofmeester van de bisschop)

1486-1502  Herman Kruse

1502-1521   Georg Schenck (1480-1540)

1521-1527  Herman van Isselmuden

1521-1541   Borchart van Westerholt

1541-1551   Herman van Westerholt

1549            Boldewijn Hagen (ca. 1520-1577, zie Oldhagensdorp)
1552-1597    Jan of Johan Sloet de Oude (1519-1597) ook in 1578
1597-1610    Jan of Johan Sloet de Jonge (1550-1612)
1611-1619   Johan van Echten de Oude (van Oldruitenborgh)
1619-1638   Johan van Raesfelt tot Twickelo 
1638            Wolf Bentinck 
1639-1644   Hiddo van Voorst 
1644-1671  Johan van Isselmuden tot de Rollecate 
1671-1672   Lambert Bernard van Oer, heer van Zalk 
1674            Johan Sloet tot Tweenijenhuisen 
1675-1682   Hendrik Bentinck tot Diepenheim 
1682-1692   Unico Ripperda tot Weldam en Olidam 
1692-1701   Anthony van Haersolte tot Elsen 
1701-1705   Adolf Hendrik van Rechteren, heer van Almelo 
1706-1710   Borchard Joost van Welvelde, heer van Zalk 
1712-1728   Arend Herman Sloet tot Tweenijenhuizen
1729-1730   Willem van Haersolte tot Elsen 
1731-1732   Wolter Johan van Haersolte tot de Oldenhof 
1733-1751   Hendrik van Isselmuden tot Zwollingerkamp 
1751-1779   Jan Arend Godert de Vos van Steenwijk tot Nijerwal 
1779-1786   Derk Bentinck tot Diepenheim 
1786-1790   Arend van Raesfelt tot Elsen sr. 
1790-1795   Coenraad Willem van Dedem tot den Berg 
1795-1805   Reint Wolter Sloet tot Marxveld 
1805-1811   Mr. David Thomassen à Thuessink

Schouten van Vollenhove en Blokzijl, 1603-1811

in 1530 wordt Johan Otterbeke genoemd als schout van Vollenhove en Wanneperveen

1603-1617 Michiel Bernars               
1617-1639 Frans Bernars                 
1640-1649 Arnold van Bentheim 
1649-1679 Willem Bernars 
1679-1681 Frans Zeger Bernars 
1681-1712 Petrus Bernars 
1712-1723 Johan Engelbert Franssen 
1723-1736 Derk Ridder 
1736-1738 Jannes ter Braak 
1738-1749 Jan David Drillinger 
1749-1751 Jurrien More 
1751-1764 Otto Hendrik Moulin 
1765-1768 A.J. Lemker 
1768-1787 W.J. Nessink 
1788         Jacobus Bom 
1788-1795 E. Westenberg 
1795-1811 Anthonie van Baak