Frans Pieter Robbé was een zoon van Pieter Frederik Robbé (1737-1797). Vader was o.a. commissaris van de Bank van Kleine Zaken in Enkhuizen en had daar een huis dat door de bliksem werd getroffen. Verder een schip dat verging, waarop hij maar een wijnhandel begon om zijn gezin te onderhouden. Hij werd later, mogelijk vanaf de Franse tijd, drossaard en rentmeester van de (toen Noord-Hollandse) eilanden Terschelling en Griend. Frans Pieter vestigde zich in Steenwijk, kocht daar op 20 mei 1783 het kleinburgerrecht voor f 35 en op 16 januari 1787 het grootburgerrecht nadat hij op 10 september 1786 was getrouwd met de Steenwijkse Catharina Alida Kiers (1768-1834). Het echtpaar kreeg in Steenwijk vijf kinderen.
Toen zijn vader in West-Terschelling overleed op 17 januari 1797, zal hij kort na de doop van dochter Meijna Catharina op 19 februari 1797 naar West-Terschelling zijn verhuisd, met zijn gezin, om daar de baan van zijn vader over te nemen. Zijn vader werd begraven in het nog bestaande kerkje van West-Terschelling, de grafzerk ligt daar nog.
Op Terschelling werd zoon Pieter Frederik geboren op 7 maart 1799 en tien dagen later gedoopt.
In de nacht van 9 op 10 oktober 1799 verging bij Terschelling het Engelse schip Lutine, met een grote schat aan goud aan boord, bedoeld als soldij voor de Engelse troepen die Noord-Holland waren binnengevallen of – zoals de Engelse regering stelde – voor zaken in Hamburg. De waarde van de lading van het schip, met 32 kanonnen en 300 man, werd geschat op 20 miljoen gulden. Het bestuur van Noord-Holland schrijft aan de drosten van de eilanden het verzoek om deze schat te bergen. Robbé antwoordt op 26 november 1799 met een verzoek het monopolie bij de berging te krijgen, en stelt dat het erg lastig wordt, gezien de locatie en het seizoen. Begin 1800 wordt met de berging begonnen, maar pas in augustus wordt er een eerste succes behaald. Op een kwitantie van 15 september 1800 staan vermeld: 29248 stuks Spaansche matten, 13 staven goud en 15 staven zilver, die samen een waarde vertegenwoordigden van 216.870 gulden. Een jaar later was de opbrengst in totaal 301.721 gulden. Daarna werd het steeds minder, en bedroegen de kosten van de bergers – uit Urk - meer dan wat er gevonden wordt. De berging werd gestaakt in 1802. De staat van onkosten omvat een aantal discutabele zaken. Zou er wellicht ook wat aan de strijkstok van de rentmeester zijn blijven kleven?
Op 11 oktober 1801 werd dochter Arnolda Cornelia geboren, en op 4 november 1803 zoon Meinardus Johannes, die 12 dagen later op West-Terschelling werd gedoopt.
Ergens daarna vertrok het gezin en vestigde zich in Vollenhove. Daar werd op 2 augustus 1810 een nakomertje geboren: Meinarda Theodora Johanna. Zij kreeg in 1817 op de Franse school een aanmoedigingsprijs. Vader was lid van de gemeenteraad geworden en bleef dat tot zijn overlijden.
Het gezin woonde in een groot pand aan de Kerkstraat, op een kavel die 2080 m2 groot is en loopt tot aan de stadsgracht. Daar woonde in de 18e eeuw schout David Drillinger, naast Rhemenshuizen. Ook heeft Frans Pieter, ook wel Francois Pieter, een tuin van wel 2100 m2 naast de molenberg.
Vader maakte nog mee dat drie dochters in Vollenhove trouwden, en zoon Nicolaas in Den Haag. Meijna Catharina trouwde in 1829 met een zoon van dominee / schoolopziener Willem Sanders, dochter Arnolda trouwde in 1828 met een dominee. Het is duidelijk een gezin dat in de hogere kringen van Vollenhove verkeerde. In 1830 komt bij de volkstelling ook zoon Pieter Frederik voor, die in dat zelfde jaar overleed.
Na het overlijden van moeder in 1834 werd het huis verkocht. Vermoedelijk werd er in 1836 door gemeentegeneesheer Evert Ekker (1793-1865) een nieuw huis op dezelfde plek gebouwd, het huidige dubbele pand Kerkstraat 57 en 59. Mogelijk praktijk en woning, daarvoor woonde hij schuin er tegenover, het historische pand Kerkstraat 56 (nu fam. Bron). De kavel werd gesplitst in 1853, in 1868 kwam links in dit grote pand na het overlijden van Ekker in 1865 het Grootburger Weeshuis en het huis rechts ging in al 1853 naar een gepensioneerde ambtenaar uit Nederlands Oost-Indië en in 1863 kantonrechter Santberg.
Robbé kwam uit een familie met een lange, bekende afstammingslijn in Enkhuizen tot aan Jan I Graaf van Egmond (1483-1516). Grootvader Frans was in 1721 werkzaam voor de VOC, kamer Amsterdam, was notaris en onderkoopman in Batavia, en kapitein van een vendel. Nazaten van Frans of Francois stichtten het metaalbedrijf dat we kennen onder de naam De Vries Robbé, dat bestond van 1881-1976 in Gorinchem.