Toen Jan van Arkel als bisschop van Luik overleed, smeekten de Luikse kapittels om Arnoud als opvolger binnen te mogen halen. Arnoud zag aantrekkelijke financiële mogelijkheden en aanvaardde Luik. Hij maakte aanvankelijk geen plaats voor zijn opvolger te Utrecht, Floris van Wevelinkhoven (1378-1393). Zo trok hij een tijdlang de inkomsten uit twee bisdommen.
De nieuwe kandidaat, tot dan toe bisschop van Munster, was 'een doer (zeer) oud man doe hi tot Utrecht quam, ende was beyde wijs clerc ende vroed (verstandig) van rade, dat hi mit sinen werke bewijsde'. Hij loste direct de oude schulden af; ook Vollenhove en Diepenheim kwamen weer vrij. Het benodigde geld leenden hem Kampen, Zwolle en Deventer, onder voorwaarde dat hij het hun uit de eerstvolgende belastingopbrengsten zou terugbetalen. Zo bleek eens te meer dat de Utrechtse bisschop zonder steun van zijn omgeving weinig vermocht. Wanneer zijn edelen en later vooral de steden niet meewerkten, was er weinig eer te behalen. De onderdanen stonden op de 'oude gebruiken' en hadden weinig behoefe aan initiatieven die de invloed van een bisschop zouden versterken. De nieuwe kerkvorst was dan ook spoorslags na zijn installatie in het Sticht naar het Oversticht afgereisd om de landrechten te bevestigen, overeenkomstig de bepaling:
'item wanneer zijn nije bisschop comt in dat Sticht van Utrecht, so is he sculdich to ridene to Harkeberge, dat wy ghedaen hebben, daer zal hem man ende dienstman ende dat lant van Twente hulden, daer is he sculdich malke (elk van hen) to beleenen haer gued zonder oeren scaden'.
Oorspronkelijk benadrukten deze bijeenkomsten de band tussen de vorst en zijn leenmannen. Op de Harkeberg in Twente, de Spoolderberg in Salland en eveneens in Vollenhove kwamen zij samen om over wetgeving en bestuur te overleggen. Al snel werden ook vertegenwoordigers van de drie grote steden tot de vergaderingen toegelaten. Pas aan het eind van de veertiende eeuw werden de drie landdagen verenigd tot één vergadering. De klaringen, de hoven van beroep, werden onder Floris van Wevelinkhoven in deze periode eveneens samengevoegd. De bisschop zegde toe dat hij dit gerecht twee maal per jaar bijeen zou roepen 'eens bij gras ende eens bij stroo'. Het zou te Deventer zitting houden.
Klaring en landdag ontwikkelden zich al snel tot overlegorganen waarin ook de politiek meesprak. Een bisschop in geldnood met welgestelde onderdanen, dat voerde natuurlijk tot onderhandelingen over extra beden, eenmalige belastingheffingen waarmee de landdag moest instemmen. Wanneer de doeleinden die hij nastreefde de steden aanlokten, zoals bij de inlossing van de panden, dan was er altijd een regeling te treffen. Maar de bisschop die zijn steden figuurlijk tegen zich in het harnas joeg, werd niet alleen geld geweigerd, hij kon echte harnassen in het verschiet zien.
Floris dankt zijn goede reputatie ongetwijfeld in grote mate aan zijn uitstekende verhouding met de steden. Een verstandhouding die echter ernstig op de proef werd gesteld toen Kampen een verdrag sloot met Evert van Essen. Deze Overijsselse heer 'hadde een casteel ghemaeckt in den lande over Ysel van stene ende van hout dat Eerden hit' en van daaruit trachtte hij met energie, kracht en bovendien geweld zijn invloed uit te breiden. Ook Kampen bedreigde hij. Uit angst sloot de stad een vriendschapsverdrag met hem.
Bisschop Floris was van de toenemende macht van de heer van Eerde beslist niet gecharmeerd. Hij wist Kampen over te halen het verdrag te verbreken. Samen met de drie IJsselsteden trok hij tegen Evert op. Diens kasteel hield vijf weken stand. Toen gaven de verdedigers de moed op en gaven zich over 'ende die biscop dede dat casteel nederwerpen, mer dat houtwerk was so stark dan men's mit ghienre conste onslopen mochte ende doe stac men brant daarin ende het brende ene ganse maent lang'. Evert van Essen verzoende zich al snel weer met bisschop en steden en werd kastelein van kasteel Nederhorst. Erg diep zat de vijandschap kennelijk niet. Ook de aanvankelijk vriendschappelijke houding van Kampen wijst erop dat Evert waarschijnlijk redelijker was dan de bronnen hem afschilderen.
Het ging de bisschop erom de edelen in het Oversticht te betomen. Ook gedurende zijn verdere loopbaan wijdde hij zich hieraan. Hij versterkte de sloten die onder zijn controle stonden en 'Hy tymmerde te Hardenberch een casteel van steen, enen toom, ene slaepcamer ende ene grote stallaedze (stal) met wel 200 peerden'. Hardenberg en Ommen werden ommuurd en vooral ook het slot Vollenhove werd versterkt. Aangezien hij bovendien kans zag zijn opvolger een onbelast Sticht na te laten, zei de kroniekschrijver niet te veel toen hij meldde dat 'deze biscop Florens dede veel dogheden (goede zaken) in den Stichte'.