De strijd om de oostelijke grens

Bij de opvolging van Floris van Wevelinkhoven botsten traditiegetrouw de belangen van Holland en Gelre. Ditmaal had Gelre de beste troeven in handen en zijn kandidaat, Frederik III van Blankenheim (1393-1423), werd bisschop van Utrecht. Hij handhaafde de politiek van zijn voorgangers om Sticht en Oversticht weer geheel onder controle te krijgen. De tegenstanders van zijn politiek werden beteugeld en ook lastige buren, buiten de grenzen, werden niet gestimuleerd om avontuur in het Oversticht te zoeken.

De kronieken vertellen van de 'groten scaden' die bijvoorbeeld Jan van Raesvelt, bisschop van Munster, aanrichtte toen hij zijn macht in het Oversticht wilde doen gelden. Bisschop Frederik was vast van plan 'het lant te vesten up die eijnden', de grenzen te sluiten, en was daarom genoodzaakt de invloed van Van Raesvelt terug te dringen. Deze voelde zich zo langzamerhand al meer verdediger dan agressor en verklaarde de bisschop de oorlog.
'Weet, Heer Frederik van Blankenheim, bisschop te Utrecht, dat wij Harmen die Bosse, Timen van den Berge, Dirk van Selle, Wicher Sundelant, Bertelt van Heijde, Geert van der Lippe, Jan van Gossefre, Hendrik van Wezel van Burrigaarde, Warner van Clossenhove, Hugo van Ketwich, Jan van Darele en al onzen liever Jan Raesvelt hebben dan U of Uw volk, en dat wij daarom Uw vijand willen wezen'.
Bisschop Frederik zette echter de aanval in en viel Munster binnen, waar hij 'alles verbrandde wat Van Raesvelt buiten zijn kasteel had en verwoestte wat er te verwoesten viel'.

De strijd aan de noordgrens: Coevorden, Drenthe en Groningen

Nu was de oostelijke grens duidelijk bepaald en daarom richtte de bisschop zijn aandacht op de noordgrens. Formeel strekte het Oversticht zich uit tot en met Groningen. Maar Drenthe was, sinds de fatale slag bij Ane, in handen van de eigenzinnige heren van Coevorden gebleven en de forse stad Groningen was feitelijk onafhankelijk. Coevorden, de sleutel tot het noorden, was de eerste post die genomen moest worden. Als argument hanteerde Frederik van Blankenheim de stelling dat de burcht indertijd aan de slotvoogd verpand was en dus tegen aflossing moest worden teruggegeven. Hij toonde een al dan niet vervalste oorkonde om zijn aanspraken te rechtvaardigen en eiste de versterking op. Coevorden had echter al meerdere aanvallen doorstaan. Er was zelfs een bisschop gesneuveld aan de voet van de burcht en voor een papier week kastelein Reinoud zeker niet.
Nu trad Frederik in overleg met zijn steden, vooral met Utrecht, Amersfoort, Deventer, Kampen en Zwolle. Om een leger naar Coevorden te sturen was geld nodig, veel geld.
Voor de steden die uit eigenbelang enthousiast hadden meegewerkt aan het onderwerpen van de adelsburchten in Overijssel was de onafhankelijkheid van Coevorden echter een oud gegeven. Toch kreeg Frederik voor zijn plannen enige steun, al moest hij zelf ook forse bedragen opnemen en allerlei toezeggingen doen. In de zomer van 1395 verzamelde hij 'een groot heer van ridderen ende knech ten uut der stat van Utrecht ende uut den anderen steden des gestichts ende toech daermede voir Koevoirden en besat (belegerde) die burch ende die stede ende bleef daervoir leggen mit ontwonden (wapperende) bannyeren als een onversaecht heer om sijnre kerken goede (zijn kerkelijk bezit) weder in te winnen'.
Reinoud, die zelf niet op zijn burcht was, verzamelde een troep vrienden en verwanten, maar zijn legertje werd verslagen. Nu restte hem nog een beroep te doen op de hertog van Gelre, die ondanks dat hij aan de Coevordense heren verwant was, indertijd de benoeming van Frederik gesteund had. Willem van Gelre trachtte een conflict te vermijden door te bemiddelen. Tegen alle tradities en gebruiken in was deze bisschop niet tot een compromis bereid, hij wilde domweg het bisschoppelijk gezag over Coevorden vestigen. Dat stak Willem, die niet alleen de bisschop, doch ook diens medestanders wees op de onverstandige, tegenover Gelre zo onredelijke houding. De hertog was echter bepaald niet van plan om zich diep in het Coevordense wespennest te steken. Tenslotte moest het slot zich overgeven, zij het onder betrekkelijk gunstige voorwaarden.
Ook Frederik zal zich gerealiseerd hebben dat hij juridisch noch moreel erg sterk stond. De historicus Gosses wijst er met enige nadruk op hoe eenvoudig de bisschop het conflict tot een einde wist te brengen. De Drentse bevolking, die ten tijde van Otto van Lippe nog duidelijk achter de Coevordense heren stond, hield zich nu afzijdig. Reeds voor het slot gevallen was, huldigde zij de bisschop als landsheer. Wellicht speelden belangen in de veehandel met Overijssel en de Veluwe een rol. Of misschien prefereerde men een verre heer boven een nabije. In ieder geval kon de hereniging van Drenthe en Overijssel zonder veel tegenstand plaatsvinden. Frederik verleende daarop zijn herwonnen territoir allerlei voorrechten en gunsten. Reinoud van Coevorden zag tegen een schadevergoeding van zijn rechten af. De bisschop beloofde Deventer, Kampen en Zwolle het herwonnen gebied goed in de hand te zullen houden en verleende hun tolvrijheid in Drenthe en Coevorden 'want sij binnen ons gestichte geene tolle schuldig en zijn'.
De volgende fase in de strijd van de bisschop zou het herstel van zijn gezag over Groningen worden. Ook hier stelde de kerkvorst dat hij op juridische gronden kon aantonen dat deze stad onder het Sticht viel. Maar al evenmin als Coevorden was de machtige Groninger magistraat van zins zich naar de bisschop te schikken. En, in tegenstelling tot de situatie in Drenthe, ook de bevolking van het meest noordoostelijke deel van het bisdom maakte geen aanstalten zich tot de kerkvorst te wenden. In het jaar 1400 trok hij op naar Groningen. Deze tocht vond minder weerklank dan de Drentse expeditie. Groningen bezorgde de IJsselsteden geen hinder, integendeel, als Hanzelid was het eerder bondgenoot dan concurrent.

Frederik van Blankenheim, een groot bisschop

Er werden munten geslagen in Hasselt ten tijde van zijn regering. Op de voorzijde stond: Fredericus Dei Gratia Episcopus Trajectensis. Wapen en helm zijn de attributen van het geslacht Blankenheim. Op de achterzijde staat een arend met het wapen van Utrecht tussen zijn klauwen. In de buitenste rand kan men lezen: 'Benedictus qui venit in nomine Dei' (Gezegend is hij die komt in de naam van God), in de binnenste rand staan de letters 'Moneta de Hassele'.
Het was ook Bisschop Frederick van Blankenheim die de eerste burgemeester liet kiezen (plm. 1410).

'Item in den jaar van (14)23 op Sinte Victorisavont (9 oktober) sterf ende bleef doot die edel vorst Here Frederik van Blankenheim, die God gedencken moet, nadat hij 30 jaren dat gesticht van Utrecht vromelic ende eerlic wall geregiert ende bewairt hadde'.
Met de dood van Frederik van Blankenheim ontsliep de laatste grote bisschop van Utrecht. Bij de strijd om zijn opvolging klonk voor het eerst een naam die met steeds meer ontzag zou worden uitgesproken: Bourgondië. Aan het eind van de veertiende eeuw begon dit vorstenhuis zijn invloed gestaag uit te breiden.

Zijn rol in Vollenhove

De Utrechtse bisschoppen hielden hier vaak verblijf, hetgeen blijkt uit een groot aantal stukken die hier door hen ondertekend zijn:

  • 1419: hij was het convent Clarenberg welgezind en gaf dan ook zijn goedkeuring toen deze zusters vroegen om een eigen geestelijke voor het afnemen van de biecht, het verlenen van de absolutie en het lezen van de mis in de kapel.
  • Een stuk uit 23 juni 1423: zijn goedkeuring van de stichting van de kapel ter ere van de H. Maagd Maria (Mariakerk).

De geschiedschrijvers zijn het er niet over eens of bisschop Frederik van Blankenheim op 9 oktober1423 hier overleed.

Onderhandelingen te Vollenhove over de piraten uit Kuinre

In het streven van bisschop Frederik van Blankenheim naar een rustig, door hem beheerd Sticht, paste het voortbestaan van een zo onafhankelijk opererend Kuinre slecht. Met zijn hulp konden de steden de lastige Kuinderse heren in bedwang houden.
De boekhouding van de verschillende IJsselsteden uit die jaren toont allerlei posten die op dit conflict betrekking hebben. Duidelijk blijkt uit de documenten dat het niet om het opruimen van een paar 'outlaws' ging. Kuinre werd als voornaam persoon op het stadhuis ontvangen. Als gebruikelijk stelden bisschop en steden hem eerst een financiële regeling voor. Dat vereiste driftig overleg. De Deventer stadsrekening meldt in juli 1407: 'Item Lubbert Budel ende Lubbert Johans die tot Vollenhove gereden waren an den biscop ende (om te) vernemen van de Kuenre teghenstand (toestand) en wat doe costen solde. Verteert: (de somma van) 8 gulden 23 plak'. De twee belangrijke Deventer burgers kregen te Vollenhove kennelijk de informatie die ze nodig hadden en er volgde overleg binnen het stedelijk bestuur. Begin augustus waren wederom twee Deventer burgers in Vollenhove 'omme die antworde te doene van den vorschreven ghelde ende voert inde Kuinre'. Uit de boekhouding van Zwolle blijkt dat men daar eveneens geld uitgaf aan 'noch een reyse tot Vollehoe te ende voirt in die Cuynre (...) in drien dagen'.

Uiteindelijk dwong hij in 1407 Graaf Herman van Kuinre zijn graafschap te verkopen, zo genaamd ten behoeve van de Sint Maartenskerk te Utrecht, maar in feite ten gunste van zijn eigen gebiedsuitbreiding. Hij betaalde hiervoor 6200 Franse schilden (een Frans schild is ongeveer € 0.65).