Naar alle waarschijnlijkheid ontmoette hij in Brussel zijn oud-plaatsgenoot Johan Vos. In ballingschap en met weemoed in het hart door het verlangen naar huis en de tijd voor de Opstand van de Nederlanden tegen de koning en de moederkerk werkten ze samen aan een geschiedwerk over het bisdom Utrecht.
In de zomer van 1990 vonden Mensema en Mooijweer in de universiteitsbibliotheek te Hamburg dit tot dan toe onbekende handschrift van Westendorp.
Westendorp blijkt daarin een grote verering te hebben voor Willibrord, de Engelse missionaris uit de achtste eeuw. Volgens Westendorp stond aan de oostkant van het Kerkplein in Vollenhove een kapel, aan deze heilige gewijd, en waar vele bisschoppen de mis hebben opgedragen. Bij het overbrengen in 1578 van gewijde objecten uit deze kapel naar de grote St. Nicolaaskerk er tegenover ontstaat een rel die uitloopt op een beeldenstorm.
Dit heeft Westendorp diep in zijn ziel geraakt: hij wil deze schokkende ervaring blijkbaar al schrijvend verwerken.
Hij schrijft: ‘deze kapel met het altaar, eens door Willibrord bezocht, zou in het jaar van de Redding der Wereld geïncorporeerd worden in de parochiekerk. Men beschouwde dat altaar als een heilig object, tot het (hoe pijnlijk!) door de razernij van goddeloze beeld brekers totaal vernield werd. Johannes Sloet, de prefect van die regio (drost zeggen ze daar) laadde toen een eeuwige smaad op zich. Hij, nog wel een sieraad van zijn vaderland, had dit kunnen voorkomen. Hij zag het met eigen ogen en was in staat een bevel te geven, maar hij keek werkeloos toe toen dit altaar door zijn trawanten in afvalligheid vernield werd. Het oordeel over wat een edele betaamt, die toch door de Hoogste Koning versierd is met zoveel gaven, laat ik over aan de hoge adel van die provincie.’ Dit verhaal over het vernielen van het beeld, voorstellende 'Christus op de koude steen', staat ook in de memoires van pastoor Arnoldus Waaijer die enkele generaties later leefde. Overigens was Jan of Johan Sloet: de Oude (1515-1597) de Oude toen formeel geen drost meer, maar had zich aangesloten bij de geuzen en werd commandant van het door hen toen net bevrijdde Kampen. Zijn zoon werd enkele maanden later drost van Vollenhove, en was één van de ondertekenaars van de wapenstilstand met Spanje in 1609.
Niet de stad Utrecht, maar Vollenhove kozen Westendorp en Vos als vertrekpunt en als de plaats waar ze de geschiedenis omheen schreven. De kroniek begint met de woorden Vollenhoa, vetus ac peramoenum Transiselana provinciae oppidum (Vollenhove, een oude en zeer liefelijke stad in de provincie Overijssel) met een sierlijke letter aan kop, en eindigt met de Slag bij Heiligerlee in 1568, waarbij stadhouder Johan van Ligne graaf van Aremberg, die in Vollenhove op het Oldehuis resideerde, omkwam.
Westendorp schreef de tekst en Vos - hij signeert de kaart als Joannus Vossius - tekende er een kaart bij. Op de achterkant staat geschreven: Oppidi Vollenhoae delineatio Topographica. A Joanne Vossio cive depicta Bruxellae in exilio Anno MDXCVII Mense Augusto (Kaart van de stad Vollenhove. Door Johannes Vossius, burger van Vollenhove, getekend to Brussel in ballingschap, in de maand augustus van het jaar 1597) en in het groot met eenzelfde sierlijke beginletter: Vollenhoa. Op zijn kaart heeft Vossius deze kapel aangeduid met een C (cappella sive sacellum D. Willibrord). Op die plaats is nu een Chinees / Vietnamees restaurant gevestigd.
De historische betrouwbaarheid van de kroniek laat nogal te wensen over en op de kaart zijn de juiste verhoudingen zoek, maar objectieve geschiedschrijving en topografische nauwkeurigheid was niet hun doel. Het was vooral een eerbetoon aan het bisdom en hun dierbare woonplaats. Bovendien moesten ze, verstoken van bronnen en ver van huis, alles uit hun herinnering putten.