In het oudarchief van de stad bevindt zich de blafferd (lijst van renten, tienden en andere rechten) van het St. Anthoniegasthuis. Behalve de gildemeesters waren er een aantal gildebroeders die jaarlijks op St. Anthonius dag (17 januari) in het gilde werden opgenomen. Zij die als gildebroeders werden aangenomen zetten hun handtekeningen in dit boek, waarin vanaf 1545 tot 1740 niet minder dan 460 handtekeningen voorkomen, bijna alle van bekende Overijsselse adellijke geslachten. Ook allerlei Vollenhoofse geslachten tekenden hun namen in dit boek, naast Bannier ook bijvoorbeeld van den Boetselaer, Hagen, Sloet, Uiterwijk, ter Berchorst, en Van Vollenhove.
Volgens de Zweedse rijksheraldicus Klingspor te Stockholm, zou een lid van het Zweedse adellijke geslacht Baner zich in de 16e eeuw in Vollenhove hebben gevestigd (Ned. Patric. 1920). Van de familie Bannier is een wapen bekend. De ene helft van het wapen is goudkleurig en laat de helft van een adelaar met (gespreide) vleugel zien, de andere helft is roodkleurig.
In 1523 werd Lambert Arentss. burger van Vollenhove, in 1531 zijn zoon Frerick Lambertss. ende sijn wiif mijt sijn twee soons als Lambert en Johan Frerickssen.
Arent Lamberts Bannier
Op 22 februari 1566 verkregen Arent Lamberts (Bannier) en zijn kinderen het burgerschap van Vollenhove. Een aantal jaren later, in 1582, verkreeg ook zijn zoon Lambert Arents Bannier met zijn kinderen het burgerschap van Vollenhove.
Lambert Arents Bannier (ca. 1545 - 1591)
Lambert Arents Bannier (geboren ca. 1545) woonde aanvankelijk in Kuinre, koopt daar in 1575 met zijn vrouw Merytken een huis. In 1580 hertrouwt hij met Hendrika Coeninx uit Hasselt. Hij was kennelijk een man in goeden doen, want op 12 juni 1582, een maand nadat hij het burgerschap van Vollenhove verworven had, leent hij aan de stad Vollenhove geld. Een bedrag van 500 caroligulden, de acte was mede ondertekend door Hendrick Janssen en Roelof van Dulmen, secretaris van Vollenhove. In 1583 wordt hij begunstiger van het St. Antoniusgasthuis.
Hij stond in 1588 samen met Geert Petersen Coesphelt borg voor een lening van 311 goudgulden aan Peter Claessen. In het zelfde jaar erkenden de schepenen, raad en gezworen gemeente de reeds zes jaren bestaande lening aan Lambert Arents Bannier van 500 caroligulden uit 1582. Dit bedrag blijkt in 1610 in zijn geheel te zijn afgelost, maar dat zal dan aan de kinderen zijn, want beide ouders blijken dan reeds te zijn overleden.
In 1590 is dat nog niet het geval, Lamberts Arents Bannier is dan aanwezig in het stadhuis en getuige bij het herroepen door een verdachte van scheldwoorden die deze had geuit aan het adres van de schepenen en de raad van Vollenhove.
In de Grote Kerk van Vollenhove was destijds een grafsteen beschreven met het opschrift: Anno 1591 den 29 januari stierf den eersamen Lambrecht Arentsen Bannier. Anno 1603 sterft [juffr] Hendricka [Coeninx] huisvrouw van [Mr] Lambrecht Arents Bannier.
Van Lambert Arents Bannier zijn zes kinderen bekend, namelijk 1. Peter(ca. 1575-1647, gehuwd met Geertgen Hertsuyker, notaris te Coevorden, vermoedelijk stamvader van filmster Audrey Hepburn via zijn dochter Maria), 2. Maria (ca. 1576 - 1626, gehuwd met Thiman ten Broecke), verder uit zijn tweede huwelijk 3. Andries (zie hieronder), 4. Hendrick, 5. Aafje (zie hieronder) en 6. Hendrickje (huwde 1611 schout Michiel Bernards. Zie ook het verhaal over het drama in deze familie in 1723!).
In het Archief van havezate Oldhagensdorp komt een akte van transport voor uit 1596 door Grietje, dochter van wijlen Jacob Naerssen en Willemtje Goedenhagen, aan Hendrikje Coenincx, weduwe van mr. Lambert Arends Bannier, van een huis en hof aan de Kerkstraat. Het is mogelijk dit huis dat later wordt gekocht door Johannes Lemker. In 1626 viel diens oog op het huis van de familie Bannier aan de Kerkplaats. Dit huis was gelegen tussen het huis van wijlen collega stadssecretaris Egbert Rentinck en herberg 'de Cartouwe'. Hij liet het huis afbreken en bouwde er in 1627 een nieuw pand met trapgevel (‘de Latijnse school’).
Kinderen:
3. Andries Lamberts Bannier (1580-1637)
Andries Lamberts Bannier is betrokken bij het bestuur van de stad Vollenhove. Hij is schepen van de stad in de jaren 1604 t/m 1610, in 1604 was dat gelijk met zijn zwager Jan Coops die getrouwd was met zijn zuster, Aafje Lamberts Bannier.
Omstreeks dezelfde tijd traden Andries Bannier en Jan Coops op als principale borg en voor een zekere Van Oosten, ter zake van zijn schuld van 100 car.gld. aan het Weeshuis. Andries Lamberts Bannier wordt in 1604 tot weesmeester benoemd, in datzelfde jaar wordt hij lid van het St. Antoniusgilde. In 1606 was hij heemraad en in 1608 thesaurier, belast met het beheer van de financiële zaken van de stad. Zijn naam wordt in dit verband in 1609 genoemd, bij betalingen van burgerschapsgeld door nieuwe burgers van Vollenhove. Samen met Jan Petersen, die ook schepen was, werd hij in 1611 benoemd tot opzichter van de kerkelijke goederen.
Andries Lamberts Bannier werd in 1612 genoemd bij een belening van een goed in de Leeuwte, de belening was van 1613-1622. In dezelfde periode, in 1618, fungeerde hij als een van de borgen bij de borgstelling voor de in vrijheidstelling van de door Steenwijk gevangen genomen schulte van Havelte. In 1618 was hij burgemeester van Vollenhove, maar heeft daarna waarschijnlijk afwisselend gewoond in Friesland en Overijssel. Het feit, dat hij rooms-katholiek was, heeft ongetwijfeld invloed gehad op zijn carrière, met name in 1633 toen de drost werd opgedragen benoemingen in het stadbestuur te bekijken op 'illegale' katholieken. In 1633 werd hij burger van Steenwijk.
Andries Lamberts Bannier was advocaat (in Overijssel ingeschreven in 1634). Hij was de eerste keer getrouwd met Aaltje Matthijs Heymans (ca, 1580 - v.1618), en later met Anna Siercksdr van Donia (ca. 1596-1641). Zijn dochter uit het eerste huwelijk Anske of Anneken Bannier (ca. 1610- ..) trouwde in 1631 met Arent Krul, een burgerzoon te Leeuwarden, broer van Jan Harmensz Krul uit Amsterdam ('een deftig poëet', zie verderop, getrouwd met nicht Hendrikje).
5. Aafje Lamberts Bannier (geb. ca. 1582) getrouwd met Jan Coops (ca. 1560-1617)
Aafje Lamberts Bannier wordt in de administratie van het weeshuis genoemd voor 2½ goudgld. (op Martini), het betrof een bezit van een hof in de Leeuwte.
Van echtgenoot Jan Coops (ca. 1560-1617) is bekend dat hij beheerder was van de kerkelijke goederen. Daarnaast was ook hij schepen van Vollenhove (1604-1616), weesmeester, thesaurier, heemraad en in 1611 burgemeester van de stad Vollenhove. Tevens staat beschreven dat Jan Coops schulte was van Kuinre (en Blankenham) en mogelijk ook van Vollenhove. In 1617 roept de drost van Vollenhove op tot bijwoning van een vergadering op 19 juni 1617 ten huize van de weduwe van de schulte Jan Coops. Hun huis is nog lange tijd bewoond door zijn weduwe, Aafje Lamberts Bannier. Zij blijkt dus sinds 1617 weduwe van Jan Coops te zijn. Het huis van Aafje Lamberts bestaat niet meer. Het huis had in 1628 zeven vuursteden, wat het waarschijnlijk maakt dat het ook door andere personen / families bewoond is geweest. Het huis stond tussen twee havezaten in. Oostelijk grensde het huis van Aafje Lamberts Bannier (genoemd weduwe van Jan Coops) aan de havezate Hagensdorp, westelijk aan de havezate Oud-Plattenburg. Van Aafje Lamberts Bannier en Jan Coops zijn kinderen bekend, hun zoon Tijmen Coops was burgemeester van Vollenhove (tot in elk geval 1668). Ook deze trouwde met een telg uit het geslacht Bernards, namelijk Machtelt (Franssijn). Tijmen (Timan, Thiman) was fanatiek in het bestrijden van de 'paapse' activiteiten in Vollenhove, vooral de bezoeken die de Zwolse pastoor Waeijer daar aflegde waarbij deze de mis opdroeg- zie ook het verhaal van de Vollenhoofse schuilkerk en de memoires van Waeijer bij MijnStadMijnDorp.
Timan had in 1649 een tweeling verwekt bij de ongetrouwde Griete Hendricks, vermoedelijk een meisje uit de gegoede burgerij. Dat leverde een hoop gedoe op, en leek zijn carrière vroegtijdig te beëindigen. Uiteindelijk kwam hij er af met een hoge boete. Dat was het resultaat van een rechtzaak waarbij Griete werd bijgestaan door advocaat Nicolaas Rentinck. Dit is vermoedelijk de reden waarom hij 'de pik' op deze katholiek had, die elke zes weken onderdak gaf aan de pastoor. Overigens beurtelings met de oom van Timan, Hendrik Bannier! De eerste 'verstoring' van zo'n bezoek was in 1652. Dergelijke acties leverden doorgaans veel geld op, en kwamen ook in andere plaatsen voor, zoals Zwolle.
Zijn oudste (onwettige) zoon Isaac (1649) wordt 'de Visscher' genoemd, is hiermee overigens niet de stamvader van de familie met die naam - dat is Arend Huigen. Het gezin en nakomelingen woonden op Wendel. Inmiddels heeft zich een nakomeling met deze naam gemeld. Een (klein)dochter trouwt met een Schuurman, met nakomelingen van die naam in Vollenhove tot op heden!
Tweede zoon Jan / Joan van zijn derde vrouw (1656) wordt doctor in de rechten, en ook burgemeester. Deze betrapte - na verraad van de 'moeder' van het gasthuis - in 1689 de pastoor bij diens bediening van een zieke in het H. Geestgasthuis, waarbij de torenhoge boete werd betaald door Adriaan Krul, zijn achterneef (zie verderop). Hij was gehuwd met Anna Bernars (1659-?), dochter van schout Willem Bernars, de grootvader van de Willem die in 1723 zijn zwager zou doodsteken.
4. Hendrick Lamberts Bannier (ca. 1581 – 1659)
Hendrick Lamberts Bannier trouwde in 1602 te Vollenhove met Christina Lucasdr Jarges (ca. 1545-na 1620) uit Steenwijk (geboren in Groningen of Leeuwarden). Haar vader was in 1579 afgezet als secretaris van de Staten van Friesland. Mogelijk omdat hij rooms-katholiek was, na de reformatie?
Hendrick had een schuur in Vollenhove, die grensde aan de noordzijde van havezate Old-Plattenburg. Zijn huis zal zich dus aan de zuidzijde van de Kerkplaats (Kerkplein) hebben bevonden, mogelijk Kerkplein 12.
Op 18 juni 1611 geeft hij aan het St. Antoniusgasthuis 6 goudguldens jaarlijks uit Heinrich Reiners huis, en een som uit de slotenmakersschuur die Henrick Gerritsen dan gebruikt (is dit voornoemde schuur?).
Hendrick Lamberts Bannier was in 1614 beleend in Rheeze (onder Hardenberg) met een 'gerechte helfte van de tienden en goederen gelegen in het kerspel Heemsche ende gerichte Herdenberch. Het betrof de tienden over de erven Rotgerinck, Vrylinck, Wolferdinck en het halve goed op Holthone, en de halve tienden over Rotmanninck en Wilminck. Overigens werd Hendrick Lamberts Bannier ook bij de andere helft van de belening nog genoemd.
Hendrick Lamberts Bannier was medeparticipant koper van de Arembergse landen met aangehorigheden in 1615. Hij kocht deze samen met de andere participanten-kopers Hendrick Bentinck (drost van Salland), Everhard Rouse (burgemeester van Deventer), Herman Ewolts (ontvanger van Salland), Herman Jan Roelinck (griffier van de Staten van Overijssel) en Thyman Vriese (secretaris van Zwolle). Hendrick Bentinck had een belang, daar hij betrokken was bij de vervening in het land van Vollenhove. Namens de participanten-kopers traden op Hendrick Lamberts Bannier en zijn broer, de advocaat Andries Lamberts Bannier. Namens de familie Arenberg trad Duyst van Voorhout op. Jaren later, in 1621, werd de grote zijl (Staphorstersluis) in het Meppelerdiep bij Zwartsluis overgedragen aan een compagnie bestaande uit dezelfde personen als bij de Arembergersluis, behoudens Hendrick Lamberts Bannier. Dat laatste zal geen verwondering wekken omdat Vollenhovenaren en de stad Vollenhove geen belangen bij de verveningen van de hoge Echtense venen (Hoogeveen) in Drenthe hadden. Er was dichterbij, in Noordwest-Overijssel nog veen genoeg om daarin te investeren.
Zijn dochter Hendrikje Bannier (ca. 1608- na 1646) trouwde in 1628 met de (rooms-katholieke) Amsterdamse slotenmaker / handelaar in ijzerwaren (later makelaar en boekverkoper) en dichter Jan Harmensz. Krul (1602-1646). Hij richtte in 1634 de Amsterdamse Musijck-kamer op, een stichting die geheel gewijd was aan het samengaan van poëzie en muziek op het toneel. Hij zou zijn geportretteerd door Rembrandt - een feit dat met goede reden betwist wordt -, en auteur Wijngaards schrijft in zijn biografie in het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde (1963) dat Hendrikje Bannier vermoedelijk veel omging met Saskia, de vrouw van Rembrandt. In 1639 publiceerde hij het gedicht 'Vollen-Hoofschen Herder' in zijn bundel Minne-Popiens. Het zijn 32 verzen van 6 regels, een minnedicht op zijn Hendrikje. Ze kregen vier kinderen: Christina, Adriaan, N. ('geestelijke maagd') en Hendrina (ca. 1630-voor 1670). Deze laatste trouwde in 1655 met Bernhart Vollenhove, schout te Kamperveen, geboren in Vollenhove, broer van de beroemde dichter Johannes Vollenhove.
Hun zoon Adriaan Jansen Krul (ca. 1643- tussen 1689 en 1699) bezocht de Latijnse school in Vollenhove, zie verderop. Hij ging in 1663 rechten studeren in Franeker en werd in 1671 burger van Vollenhove, trouwde toen in Beulake met Freleca Struyff / Struve en woonde in het pand dat nu Kerkstraat 14 is. De klokgevels kreeg dat pand overigens pas in 1732, nadat het pand (cq beide huizen) in 1699 door de kinderen Nicolaes (?) en Hendrina waren verkocht aan burgemeester Reinier ter Maeth. Adriaan betaalde in 1689 de boete die de pastoor gekregen had voor het bedienen van een zieke in het gasthuis, zie de geschiedenis van de RK schuilkerk in Vollenhove.
Hendricks zoon Lambert (1607-?) werd stadssecretaris in Lingen. Diens zoon Henricus Alexander Bannier, geboren in 1635, ging in 1657 rechten studeren in Leiden. Hij was studievriend van Egbert Rentinck en getuige bij diens promotie in 1659 te Leiden, blijkens het schilderij dat vermoedelijk vanwege die gelegenheid werd gemaakt en waar een door hem ondertekend gedicht op afgebeeld is. Achter zijn naam staat dan 'conf.', vermoedelijk voor confrater (vergelijk nu: confrère), vakgenoot. Henricus Alexander promoveerde een jaar later, in 1660. Hij vestigde zich als advocaat in Lingen, werd ook toegelaten aan het Hof van Friesland (provinciaal gerechtshof) en trouwde in 1666 met een burgemeestersdochter uit Lingen, die, in verwachting, een jaar later overleed aan de pest. Hij hertrouwde met een weduwe uit Rheine. Andere kinderen van Lambert lijken in Zwolle terechtgekomen te zijn.
Handel op Lingen en verder
Van Hendrick Lamberts Bannier bevindt zich correspondentie uit 1628 in het archief van de Friese stadhouder Ernst Casimir betreffende een paspoort voor hem als schipper op Lingen (Ems).
Het paspoort lijkt er op te wijzen dat hij handel dreef met plaatsen in de wijde omgeving. Daarvoor was een paspoort een noodzakelijk document. Het is een door de stad Vollenhove afgegeven brief, ondertekend door de secretaris van de stad (Johannes Lemker) en gewaarmerkt met het stadszegel (op 10 maart 1628). De brief die begint met:
"Wij Burgemeesters, Schepenen en Raad van de Stad Vollenhove, doen condt (geven kennis) en certificeren (geven hierbij een certificaat) in en met dezen voor rechte waarheid, zo dat toonder hiervan de Ed.heer Henrick Lambers Bannier inwoner en burger van onze stad is".
Ze verzoeken in deze brief een ieder aan wie Hendrick Lamberts Bannier, dit certificaat (attestatie) toont, hem vrije doorgang te verlenen. Vrije doorgang ook voor het transport van Hendrick Bannier, zijn wagen en paarden met de bijbehorende bagage. In deze brief wordt nog vermeld dat Hendrick Bannier de plaatselijke contributie heeft betaald, maar ook voor de passage door Twente, Drenthe, graafschap Bentheim, het ambtsgebied van Lingen en andere neutrale plaatsen. Het was lastig om handel te drijven met plaatsen in Duits gebied over de grens die in vijandelijke handen waren. Zo was het aan de Oranje's behorende Lingen in die jaren in het bezit van de Spaanse vijand, het was nog in de tachtigjarige oorlog. Deze plaats zou pas in 1633 weer aan de Oranjes terugkomen. Echter, in het jaar 1628 was het vijandelijk gebied. Om daarmee handel te drijven was het Vollenhoofse document alleen niet voldoende. Er moest ook toestemming komen van de landelijke overheid, de Staten Generaal van de Nederlandse provincies.
In het jaar 1628 ondernam hij een handelsreis die via Lingen voerde, waaruit hij verder per schip via de Vecht naar Vollenhove kon terugkeren . Het transport van ‘de partie’, met paarden en wagen, via Bourtange, kwam echter op 27 augustus tot stilstand in Scheerhorn, gelegen ten oosten van Emlichheim. Het veengebied ten noorden van Scheerhorn behoorde bij het grote veengebied van de Bourtanger moor. Het gebied ten noorden van Emlichheim behoorde daar ook nog toe.
Aangehouden vanwege de doorvoer naar Lingen. Wat nu, tijd is geld, want er was ook bederfelijke waar op de wagen. Als handel werd genoemd: abteckerijwaren, specerijen en banket, een blik eet-spint (spint is een inhoudsmaat), huisraad en een tafeltje, linnen, snuisterijen, lijfgoed voor vrouwen, Engels laken, koolkens, houten borden, kaasjes, pruimen en Friese boter.
Er moest een fors bedrag worden betaald om verder te mogen met het transport. Want er werd gehandeld met de vijand. Een proces zou het zeker gevolg kunnen zijn. Om die dreiging af te wenden moest men aantonen wat er precies vervoerd werd. De vijand mocht er immers geen voordeel van hebben. Er moest een afkoopsom betaald worden. Op verzoek van Hendrick Bannier werd aan een drietal borgen gevraagd het bedrag 20 rijksdaalders voor te schieten. Om het geld te brengen naar Emlichheim kwam er bescherming door een soldaat met de naam Friedrich Wendeler, behorend bij kapitein Heringa, die het geld af diende te geven aan Diederich Wilmes. Als borgen worden genoemd jonker Dudo van Laer, Hermannus Recke (richter en ondertekenaar) en Diederick Wilmes.
Naast het bedrag voor transport door het gericht Emlichheim, moest er toestemming komen van de convooi- en licentmeester in Zwolle. De toestemming kwam op 2 september. De convooi- en licentmeester in Zwolle was in 1628 Gerard ter Borch. De functie was een gewilde baan die jaarlijks 2500 gulden opbracht. Convooien en licenten betroffen ten tijde van de Republiek der Verenigde Nederlanden de in- en uitvoerrechten. Het was destijds ook een vergunning om handel te mogen drijven met vijandelijke havens of zelfs met de vijand. Het was voor koopvaarders ook de mogelijkheid om in een convooi te varen onder de begeleiding van oorlogsschepen. In het document van de convooi- en licentmeester wordt van Lambert Bannier vermeld dat hij Abtecker was. Een abtecker was vroeger niet alleen apotheker of drogist, maar bijvoorbeeld ook handelaar in specerijen, thee, koffie en tabak.
Later werd zijn zoon Lambert Bannier schulte van Lingen. Zijn kleinzoon Henricus Alexander werd daar advocaat, studeerde in Leiden tegelijkertijd met Egbert Rentinck - mogelijk nadat hij in Vollenhove de Latijnse school bezocht.
Vicariën voor studiegeld Latijnse school
In een verzoekschrift van Henrick L. Bannier aan de Gedeputeerden der Geestelijke goederen, betreffende zijn aanspraken op de inkomsten van een vicarie komt voor zijn dochterszoon Adriaan Jansen Krul "als hier binnen Vollenhove ter Latijnsche scholen frequenteerende”.
Henrick L. Bannier schreef aan de Gedeputeerden der Geestelijke goederen te Vollenhove betreffende zijn aanspraken op de inkomsten van een vicarie, gesticht door meester Henrick ten Velde in 1525 (Inv. Kerkv. no.8) welke moesten strekken tot onderhoud van studenten, behorende tot zijn familie.
De verzoeker haalt de besluiten aan van Ridderschap en Steden van 1583 en 1602 waarbij bepaald werd, met erkenning van het patronaatrecht van vicariën, dat de helft der inkomsten werd uitgekeerd tot onderhoud van predikanten en scholen en de andere helft aan een persoon uit het geslacht van de stichter, die studeerde of in tijd van oorlog in dienst van het land was.
Hij zegt verder, dat de vader van zijn vrouw, Lucas Jarges, volgens akkoord van 18 november 1608, gedurende 12 jaren het recht van collatie heeft toegestaan aan de stad, mits zijn broer Jan Jarges voor de hem toekomende halve inkomsten uit handen van de rentmeester van de geestelijke goederen 25 caroligulden zou ontvangen en zo is dit tot nu in de boezem van Jarges als collatoren gecontinueerd.
Hij verzocht dan als vader van de kinderen van hem en wijlen zijn vrouw Christina Jarges en de zuster van zijn vrouw, Elisabeth van Hemmema, zijnde de naaste oudste vrienden in den bloede en hiertoe gerechtigd zijn dochters zoon Adriaan Jansen Krul, alhier de Latijnse school bezoekende, om deze inkomsten als subsidie voor zijn studie te mogen genieten. Hij stelt voor, dat, indien gewenst, hij de administratie wel wil voeren.
Onderdak aan pastoor van schuilkerk
Arnold Waeijer, pastoor te Zwolle, kwam vanaf 1632 regelmatig naar Vollenhove. Waeijer logeerde aanvankelijk steeds bij 'jonkheer Hagen tot Hagensdorp'. Vanaf 1632 verbleef van tijd tot tijd ook een pater jezuïet te Vollenhove. Deze pater, genaamd Kelderman, had vast onderdak bij mevrouw Van Westerholt op het huis "Herxen" bij Deventer. Al vrij snel eiste hij het alleenrecht op voor de bediening van Vollenhove. Hij wist zelfs te bewerkstelligen dat het echtpaar Hagen hem in plaats van Waeijer voortaan onderdak zou verlenen. Ondanks Keldermans pogingen het werk voor Waeijer onmogelijk te maken slaagde deze erin zich te handhaven mede dankzij de Vollenhovense families Rentinck en Bannier.
Vanaf 1634 hield Waeijer om de zes weken beurtelings verblijf bij advocaat Nicolaas Rentinck en bij Hendrik Lambertus Bannier. In hun woningen werd dan ook de mis opgedragen en de biecht afgenomen. In 1637 schrijft Hendrik Lamberts Bannier aan Waeijer een brief, waarin hij aangeeft dat pater Kelderman geprobeerd heeft ook hem te overtuigen afstand te nemen van Waeijer, maar dat hij daar geen gehoor aan geeft. In 1658 wordt Bannier degene, die uit de nalatenschap van Hagen jaarlijks 50 gulden aan Waeijer betaalt. Tot 1672 aan toe blijft Waeijer op deze manier Vollenhove bezoeken. Aangezien Hendrik Lamberts Bannier in 1659 overleden is, moet dat bij één van zijn kinderen zijn geweest, mogelijk Hendrikje.
Uit zijn verslag komt duidelijk naar voren dat de families Bannier en Rentinck de voornaamste katholieke families in Vollenhove waren en elkaar goed kenden.
Bemiddeling aankoop Goor
Ter bescherming van de stad werd 18 februari 1652 aangekocht het Goor bij de zee, of zoals het zo aardig gezegd wordt in deze akte: 'tot voorkoming van dezer stadsruïne en derzelver wegstormen in de zee’ werd besloten van de Erfgenamen van de Gooren aan te kopen het voorste deel daarvan, beginnende van de stadsbleek tot aan het Zijltien voor een (jaarlijkse) canon en dat te mogen lossen tegen 4%, zijnde 25 goltguldens tegen 1 goltgulden. Ze konden het echter niet eens worden over die jaarlijkse canon en riepen de tussenkomst in van Jr. Adam van Lieverden, Henrick Lamberts Bannier en de Drost Jr. Joan van Isselmuden tot Rollecate als overman. De Drost en de Riddermatigen hebben aangenomen tot het opmaken van de hoofden en tot het voorkomen van meerdere schade bij Ridderschap en Steden te zullen aandringen op een subsidie van 600 caroliguldens. De acte draagt de ondertekening van verschillende namen, zo o.a.. tekende Henrick Sloet mede voor zijn neven Jacob en Peter van Uterwijck, A. Vollenhovius wegens zijn schoonmoeder Anna Roelofs, weduwe Burgemeester Berent Alten, Paulus Bernhardts, mede voor zijn zuster en voor zijn oom Dr. Jan ten Holte, B. van Setten, Alhart Kiers ten Berge 1652 enz. De zaak schijnt definitief voor elkaar gekomen te zijn, want nadien werd het Goor door de Stad om de 3 jaren verhuurd.
Hendrik Lambertus Banier overleed in 1659. Veel van zijn bezittingen gingen over op zijn zoon Jan Bannier (geb. ca. 1613), en na diens overlijden, in 1661, op diens dochter Lamina Bannier onder hulderschap van dr. Wynolt Telvoorn. Deze was advocaat te Vollenhove, zijn naam leeft nog voort in het verenigingsgebouw van de Hervormde Kerk: Tilvoorde, daarvoor stroopfabriek van de baron van Marxveld.