Rond 1948 maakte de bekende Zwolse tekenaar en schilder Teun van der Veen (1902-1992) in Vollenhove onderstaande tekening van visserman Klaas Kwakman, zoals hij zoveel tekeningen maakte in de dorpjes en stadjes in de buurt. Op de achterkant schreef hij de naam van de geportretteerde en zijn adres. De tekening werd teruggevonden in het Historisch Centrum Genemuiden en vanwege de link met Vollenhove aan het Stadsmuseum Vollenhove geschonken.

Klaas Janszoon Kwakman (1887-1976) trouwde in 1912 met Petronella Johanna Konter (1891-1984). Zij woonden in de Kerkstraat, tussen het Nut en Piet IJspeert, op nummer 141 dat later nummer 10 werd. Deze Klaas van Jans van Keessien, ook wel ‘de beer’, werd geboren op het Fort (Oldehuysplein 8). Hij werd net zoals zijn vader visser. Zijn moeder Aaltje Klappe (1856-1934) is uitgebreid beschreven in het boek ‘Schokker Portretten’ van Bruno Klappe. Klaas viste met de schuit VN82 die nog van zijn vader en opa is geweest. Omstreeks 1941-1942 heeft hij deze schuit verkocht, want het was moeilijk vissen met al die Duitse boten op het IJsselmeer. Ook was vissen op sommige plekken verboden. Bovendien was het moeilijk een knecht te vinden, omdat het aantrekkelijker was te werken in de Noordoostpolder die op dat moment drooggelegd werd. Klaas leefde daarna van de zogenoemde Zuiderzeesteun. Daarnaast vervaardigde hij nieuwe netten en repareerde kapotte netten.

Lolle Konter (1930): “Ome Klaas zat vaak kuilnetten te breien en te boeten onder de bomen van de Grote Kerk, aan de haven. Hij was tot op hoge leeftijd, tenminste tot 1963, kerkmeester.”

Het echtpaar kreeg acht kinderen, onder wie Leida. Over haar vader vertelde deze in een interview: “Hij heeft gevist tot zijn 50e jaar, toen was het voorbij.

Hij moest het, net als zo velen, doen met een beetje steun van Zuiderzeewerken. En net als veel anderen ging ook hij kuuln (kuilen – red.) maken. We gingen altijd naar de haven, kijken of Va er al aan kwam. Va had een pluimpje op de mast, zo herkenden we zijn schuit. We mochten dan in het veuronder van de schuit en zochten daar dan het trommeltje. Va liet altijd een paar steken (harde suikersnoepjes – red.) over, dat wisten we, en we smulden daarvan. Va kwam regelmatig op Schokland. In het winkeltje daar kocht hij dan koeken en roggebrood. Bij slecht weer weken de vissers uit naar Schokland en bleven daar soms overnachten. Va was eigenlijk nooit bang, de Schokkers hebben een naam als het over angst gaat, maar Va .... nee. Hij gaf zich over, over aan het leven. Hij ging vol vertrouwen liggen slapen op de bank, wetende dat hij er vanzelf wel af zou rollen door de holle zee. Soms had de schuit zoveel diepgang dat hij kwam vast te liggen in de modder. Ook dan ging Va slapen, vertrouwende op Louwe de knecht, die hem wakker maakte als ze konden varen.” Leida weet nog hoe haar vader bot ging kloppen: een gat in het ijs en kloppen op het ijs, zodat de bot op het gat afkwam. Het gezin waarin ze opgroeide was verbonden met de visserij. Moeder naaide zelf de zeilen en Leida ziet nog zo de ‘schuitemand’ staan.