de huidige VN66, waarover het verhaal gaatDe VN66 is een zuidwalbotter en is in 1902 gebouwd op de scheepswerf van Lindeboom en Kooy in Huizen. Het jaartal 1902 staat uitgesneden in het luikje dat het achterhuisje afdekt. Het achterhuisje bevindt zich in de achterplecht. De botter is in opdracht van Klaas Brands (Klaas van Urk, de familie Brands komt oorspronkelijk uit Urk ) gebouwd en bestemd voor zijn zoon Jan Brands. De schuit komt onder het nummer HZ229 in de vaart. In 1911 worden alle visserschuiten omgenummerd. Het nieuwe nummer van de HZ229 wordt HZ73. Een andere zoon, Lambert Brands, heeft ook een eigen botter: HZ74. De beide broers vissen in het voorjaar op de Zuiderzee met elkaar in span op haring en ansjovis. In de zomermaanden vissen ze op de Noordzee op schol en schar en in het najaar weer samen op de Zuiderzee op bot. In 1918 wordt de HZ74 verkocht en vissen beide broers, Lambert en Jan, met de HZ73 door. 

Botters die geregeld met elkaar in span vissen, zijn wat inrichting betreft gespiegeld: je hebt linkse en rechtse botters. De VN66 (ex HZ73) is een linker botter. De linker botter heeft bij het vissen in span zijn zeilen altijd aan stuurboord (rechter) kant. Dan is het makkelijk wanneer het deurtje naar het vooronder aan bakboord( linker) kant zit. Dat deurtje zou anders onbereikbaar worden wanneer het groot zeil naar beneden komt bij het scheep halen van de sleepnetten. "Bovendien slaat de wind niet zo gauw in het vooronder, wanneer die linker botter zijn deurtje aan stuurboord kant zou hebben", volgens Kees Ouderling, oud visserman uit Veno. Kenners kunnen het ook zien aan de bevestiging in de mast van de bovenste hanenpoot waar het blok aanhangt waar de dirk doorloopt. Die hanenpoot zit bij de VN 66 iets verdraaid naar rechts. In plaats van rechter of linker botters spreekt men ook wel over zuid- of west overleggers. De wind waait hier heel vaak uit het zuidwesten, met als gevolg dat de rechter botter in zuidelijke richting trok en de linker in westelijke richting. Het vissen in span vergde veel van de botters, vooral tijdens het scheephalen van de netten lagen de schuiten enorm te slingeren. Als gevolg van dat geslinger ging de mast wrikken en kwam er speling tussen mastkoker en mastvoet.

In de jaren 1914 - 1918 (Eerste Wereldoorlog) ligt de Noordzeevisserij als gevolg van de onbeperkte duikbotenoorlog en de zeemijnen praktisch op zijn gat. En daar profiteren de Zuiderzeevissers van. De door hen aangevoerde Zuiderzeeharing wordt gerookt en als bokking naar Duitsland geëxporteerd. In 1918 komt daar de klad in. Duitsland is in 1918 de grote verliezer met als gevolg een enorme geldontwaarding van de Duitse mark. De handel stelt niets meer voor. Armoede troef. Daar komt ook nog bij dat in hetzelfde jaar de afkondiging volgt van de wet op de afsluiting en inpoldering van de Zuiderzee. Veel vissers, vooral de jongeren, zien de bui hangen en keren de visserij de rug toe. Dat is dan ook waarschijnlijk de reden waarom de HZ74 in 1918 van de hand gedaan is. In 1929 stoppen de broers met vissen. Jan is ondertussen 65 jaar geworden. De HZ73 wordt met twee span zeilen, kluiffok, bezaan en twee dwarskuilen met aatjes voor 1300 gulden (!!) verkocht naar Urk. De nieuwe eigenaar, Jan Brouwer, nummert de botter om tot UK134. De schuit krijgt van hem de naam Clazina-Cornelia, vernoemd naar zijn twee dochters. De nieuwe UK134 is bij Jan Brouwer, "Jan Spekkien" (zijn vader had op Urk o.m. een slagerij) in goede handen. Jelle en Cees Brouwer, twee zoons, herinneren zich hun vader nog heel goed. De man is een rasechte Zuiderzee visser, die met lede ogen aanziet hoe op een zaterdag een zware storm uit het Noordwesten hem belet zijn staand want te lichten. De maandagmorgen daarop, de wind is gaan luwen, zeilt de Clazina Cornelia met Louwtjen, de knecht, de haven van Urk uit. Het want wordt gelicht. Er zit voor een kapitaal aan haring in. En dat met de winter vlak voor de deur ....

Wanneer in het laatste oorlogsjaar in het westen de voedselvoorziening vrijwel opgehouden heeft te bestaan, zeilt Jan Brouwer met zijn botter over het lJsselrneer volgeladen met aardappels uit Drenthe en Overijssel naar Huizen om daar te lossen. En reken maar dat er geen aardappel achter gehouden werd. Een gevaarlijke overtocht: Engelse jagers schieten op alles wat op het water beweegt. Wat zal Jan Brands opgekeken hebben, als hij op zekere dag zijn eigen botter de Huizer haven ziet binnenzeilen met aan boord een ander soort voedsel dan vis.

In 1940 gaat Jan Brouwer overstag wat betreft de motor. Hij heeft het heel lang tegen kunnen houden. Maar hij moet met zijn tijd mee of hij nu wil of niet. Er gaat een motor aangeschaft worden. Van de 3 karen, waarin de gevangen vis wordt bewaard, wordt de achterste, die zich het dichtst bij het roer bevindt, gesloopt. Daar moet de motor komen. Maar ..... het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog gooit roet in het eten. In de komende oorlogsjaren wordt, voor zover mogelijk, gevist met 2 karen. Jan Brouwer zal wel gedacht hebben: "Laten we eerst maar eens betere tijden afwachten ... ". Die betere tijden komen wel, maar nog steeds zonder motor. Toch moet die motor er op de één of andere dag gekomen zijn. Kijkt u maar op de overschrijfkaart. Daar staat zwart op wit: zeilbotter met hulpmotor. Ook Griet Spit, de dochter van Geert uit Lelystad, kan zich niet voorstellen dat haar vader een botter zonder hulpmotor gekocht zou hebben.

Geert Spit is afkomstig uit een vermaard vissersgeslacht in Vollenhove. Samen met zijn broer Simon (VN110) vormt hij een span. Vooral Simon is een duvelstoejager. Zijn vangsten zijn van dien aard, dat hij in Vollenhove bekend staat als de "botkoning". Wanneer in 1932 de Afsluitdijk de Zuiderzee heeft afgesloten waardoor de paaiplaatsen voor de haring en ansjovis onbereikbaar geworden zijn, proberen de broers hun geluk op de Waddenzee. Maar dat lukt niet.

Geert komt geregeld over de vloer bij Jan Brouwer. Hij is er kind aan huis. En als de twee mannen met elkaar aan de praat raken, gaat het geheid over de visserij: En dat Jan eigenlijk wel wat anders wil: een ijzeren IJsselmeerkottertje, hij is tenslotte ook niet meer één van de jongsten, en zo'n kottert je werkt toch wat makkelijker. En of de botter geen geschikt "skutien" is voor Geert. Geert heeft er wel oren naar. Hij is trouwens toch aan een andere schuit toe. Hij moet te veel onkosten maken om de oude VN 66, een schokker, in de vaart te houden. Op 17 juni 1948 verandert de UK134, ex HZ73, voor de derde keer van eigenaar. Geert Spit, die zijn leven lang al een botter had willen hebben en een uitstekend zeiler is, wordt de nieuwe schipper. Hij nummert de schuit om tot VN66.

Er wordt nog geprobeerd de oude schokker te verkopen. Het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen heeft er wel oren naar. Maar het bedrag dat men Geert biedt, is zo laag dat hij er niet verder op ingaat. Hij sleept de schokker buiten de haven en gebruikt het sloophout als brandstof. Zo brengt hij toch nog zijn geld op. Voor zijn dochter Griet, die in Lelystad woont, maakt hij van het resthout een oerdegelijke werkbank. Die staat daar nog.

Geert Spit vist met de dwarskuil op aal. Een visserij waarbij vaart en gewicht van belang zijn. Het eerste is een kwestie van zeilvoering. Bij mooi weer worden naast fok en grootzeil een kluiver en bezaan bij gezet. Trekt de wind aan, dan wordt steeds minder zeil gevoerd en bij harde wind wordt de fok gereefd. Met een rif in het grootzeil en de kleinste fok op wordt het toch wel tijd om een haven op te zoeken. En dat doen de meeste vissers dan ook. Maar er zijn er altijd die voor de duvel nog niet bang zijn en door blijven vissen. Vaak met een goede vangst, soms met een gebroken mast. Om de kuil op de grond te houden wordt de onderreep verzwaard met stukjes lood. Het nadeel is dat lood na korte tijd helemaal versleten is. Naderhand worden stukjes kettingen gebruikt. Men is er in het begin nogal huiverig voor: "Kettingen rinkelen en jagen de aal op. Je vangt daardoor minder."

foto: de oorspronkelijke VN66 met Geert en twee zoons (beeldbank Stadsmuseum).

Na de afsluiting van de Zuiderzee wordt vissen met de dwarskuil aan banden gelegd. In eerste instantie mag gevist worden van april tot oktober, van zondagnacht tot zaterdag, maar die periode wordt steeds meer ingekort. Kees Ouderling, die als dertienjarige jongen bij zijn vader aan boord van de VN 60 kwam, herinnert zich dat wanneer het kuilseizoen voorbij was, hij samen met zijn vader tijdens de bietencampagne in de polder werk vond. "Dat werk duurde zo tot de Kerst, daarna konden we in de WW." Ook het gebied waar met de dwarskuil gevist mag worden, wordt steeds kleiner. Met "lijnen" wordt aangegeven, waar de kuilvisserij is toegestaan. Visserijboeien markeren de plaatsen waar de kuilvisserij is toegestaan. Aan de andere kant vissen wordt gestraft met hoge boetes. Maar vissen aan die andere kant blijft natuurlijk trekken en spannend. En in alle vissersplaatsen doen verhalen de ronde van kiene vissers die de domme waterpolitie weer eens te slim af zijn geweest.

Waar de visserman ook veel last van heeft gehad, zijn de talloze vliegtuigwrakken. Er zijn in de Tweede Wereldoorlog heel veel geallieerde bommenwerpers op weg naar Duitsland en later op terugweg naar Engeland boven het vasteland aangeschoten en in het lJsselrneer neergestort. Veel piloten hebben dit bewust gedaan om daarmee te voorkomen dat hun toestel boven land zou crashen met alle gevolgen van dien. Kees Ouderling, weet heel goed dat vlak na de oorlog veeloorlogsmateriaal opgevist werd: vleugels van vliegtuigen, propellers, mitrailleurs, brokken van motoren. "En die rotzooi, die verward zat in de kuul, moest in het pikkedonker eruit gesneden worden. Het was onmogelijk dat spul aan boord te krijgen. Trouwens we hadden er ook geen ruimte voor noch de kracht, alles ging met de handen. Het ergste was de munitie. Je wist nooit of die explosieven nog op scherp stonden. En voor fosforbommen moest je helemaal goed uitkijken, die waren rond en hadden een soort kraantje. Als je bij scheephalen van de kuil zo'n ding 's nachts in de netten had en je stootte er mee tegen het boord, kon zo'n kraantje uit zichzelf open gaan en vloog die fosfor spontaan in brand. Die munitie leverde je aan het eind van de week bij de afslag in".

Ook Jannes Schuurman van de VN11 herinnert zich het één en ander van de oorlogsjaren. "We hebben het in die tijd niet slecht gehad. Op het l.lsselrneer konden we vis ruilen voor allerlei zaken, die we nodig hadden. Kwam er zo'n binnenschipper met zijn vrachtscheepje op je af en vroeg dan of je soms suiker kon gebruiken in ruil voor een zootje aal. Een ander had nog een paar zakken steenkool , weer een ander een stel blikken met peterolie. Nee, het heeft ons aan weinig ontbroken. We visten op zekere dag in de buurt van Harderwijk zonder dat we het in de gaten hadden in verboden gebied, "Sperrgebiet", worden we aangehouden door een Duitse Schnellboot. De schipper wilde natuurlijk paling. We hadden de vangst van de afgelopen dagen in een leefnet onder het dek geschoven. Zo'n pond of 10 zat in een kaar (bun). Die hebben we hem toen gegeven. Maar wat wil nou het geval: Er is een Hollandse matroos aan boord van die Schnellboot, die begint te schreeuwen: "Ze hebben veel meer vis aan boord dan die 10 pond. Sleep ze maar eens de haven in." Gelukkig ging de schipper daar niet op in. We kregen van hem een handvol scheermesjes en een stel van die zure kuchbroden. "

Geert Spit vist tot 1960 met de botter. Hij is dan al aardig op leeftijd om met werken te stoppen. Met zijn familie maakt hij een vaartacht langs diverse vissersplaatsen aan het lJsselrneer. Een jaar later wordt de schuit verkocht aan een particulier voor fI. 2250,- Uiteindelijk belandt de VN66 in Hoorn en vanaf 2006 is de Stichting "t Venose Skutien" de trotse eigenaar. Nog in maart 2007 lag de botter geheel onttakeld op de werf van de watersportvereniging Vollenhove. Onder een afdak van hout en plastic waren verscheidene vrijwilligers onder leiding van enkele ervaren (scheeps)timmerlieden bezig met een grondige onderhoudsbeurt. Met man en macht werd gewerkt want de schuit diende een maand later al in het water te zijn. En dat lukte. Op 14 april kon met het vaarklaar maken worden begonnen. Vaarklaar betekent hier dat met de VN66 in de oorspronkelijke staat gevaren moest kunnen worden, met een deskundige bemanning die van wanten (zeilen) weet. Het is de bedoeling dat mensen tijdens morgen-, middag-, of avondtochten meekunnen om te genieten van het waterlandschap in de kop van Overijssel.

Zie ook Vollenhove heeft weer een visserschuit (2007 en 2018)

Bronnen:

  • Met gaand en staand want: uitgave Vollenhove, Lemmer. Auteur: P. Dorleijn.
  • De bouwgeschiedenis van een botter, vierendertig voet in de kiel. Auteur: P. Dorleijn.

Overgenomen uit het artikel van H. Rebel, Vollenhove, in Kondschap 23-3, september 2007

Geert Spit (1889-1977), 'vleugeltien' is de broer van Simon Spit (1887-1964, VN110). Het zijn zoons van 'schuine Evert'Spit (1857-1927) die met de VN64 viste, kleinzoons van visser Siemen Everts Spit (1810-1884). En zo kunnen we nog wel vier generaties vissers benoemen, tot plm. 1690 aan toe. Ook in andere takken van de familie Spit werd gevist, met de VN5, de VN8, de VN17 (later VN67), VN25, VN38 en VN69....