Op veel plaatsen in Nederland komt deze naam voor, waarmee een stuk land werd aangeduid - vergelijk het met een moestuin - rond de pastorie, de woning van de pastoor. Mede uit de opbrengsten van deze moestuin moest de pastoor zich in zijn levensonderhoud voorzien.
Aan de hand van één van de oudste kaarten van Vollenhove, van vóór de reformatie, kan de plaats in Vollenhove mogelijk nader worden geduid. Op het detail hiernaast van die kaart uit 1560 (J. van Deventer) ligt er een met bomen omzoomde hof midden op De Voorst, met een ontsluitingsweg naar wat nu De Noordwal heet. Rechts vormt de stadsgracht de grens van de stad, de Bentpoort is de uitgang naar het zuiden via de Bentstraat. Linksboven is de Zuiderzee.
In dat gebied werd, als zuidelijke begrenzing van de eerste uitbreiding van Vollenhove, in 1957 de straat aangelegd met de naam Wheeme.
Met de Weemekampen werd in de 17e tot de 19e eeuw een terrein aangeduid ten zuidwesten van wat nu de verlengde Bisschopstraat heet, achter de havezate (Old)Hagensdorp (later Middachten). Op het kaartje hierboven zou dat binnen de stadsgracht liggen, tussen het gebouw (de havezate?) en de Bentpoort. In een verklaring van 14 april 1659 voor het Scholtengericht van Vollenhove van iemand, die bij Jr. Hendrik Hagen gediend had, meldde deze dat Jr. Hagen altoos een hut in de Weemekamp gehad heeft om vogels te vangen en de bomen die op die strook van 2 roeden stonden, steeds door hem, zonder inmenging van iemand, gesnoeid waren. In de vergadering van de Volle Stoel van 17 juli 1660 vertoonde Jurrien Jacob Hagen tot Hagensdorp een oude acte waaruit hij de gevolgtrekking maakte, dat hij buiten de gracht eigendom had van 2 roeden breed in de Weemekamp.
Een vermelding van de Weemeweg uit 1791:
In 1782 was de Bentpoort in verval en er werden door de Magistraat voorlopige voorzieningen getroffen De Magistraat besloot 21 augustus 1782 aan de heer van Westerholt (R. A. B. J. Sloet) door de stadsroededrager een schrijven te laten bezorgen waarin vermeld werd dat in 1696 de last van herstel aan zijn voorvaders door het bestuur der stad gedaan, thans op hem was overgegaan en met verzoek, ten einde onheilen te voorkomen, de poort te herstellen. Het College van de Volle Stoel der Geestelijkheid verkocht 28 februari 1791 aan hem en echtgenote, twee stukken land, de Weemekampen, naast het huis en singel van de heer Van Middachten, hebbende ten noorden de Weemeweg en ten zuiden de Bentsteeg (nu Laan van Toutenburgh).
Een andere plaats met de aanduiding Weme is in 1805 onderdeel geworden van het landgoed Oldruitenborg. Het betreft hier de pastorie van de Kleine of Mariakerk. Het stuk grond is met X aangeduid op het detail van de plattegrond hiernaast, direct gelegen links achter het toegangshek dus voor de dominee of pastoor een korte afstand via de Kerksteeg naar de ingang van de kerk.
In de beschrijving van Westra van Holthe van het huis Cloosterhorst, vanouds horende bij Oldruitenborgh staat: Hendrick Roelofs Bellart, koster van de L. Vrouwe Kerk heeft op 28 december 1657 de voorste woning van het huis gehuurd, staande op de havezate Cloosterhorst, liggende of staande naast de weeme.
Kaart rechts: de pastorie of weme is het middelste huis. Links havezate Nijerwal, rechts het huis Cloosterhorst. Detail van de kaart van Blaeu uit 1649. De bovenkant is het zuiden, het water is de stadsgracht.
Volgens de volkstelling uit 1748 woonde naast Nijerwal aan de Groenestraat dominee Jeremias Henricus Bruining(s) (1705-1764), eerste predikant van 1744 tot zijn overlijden in 1764. Hij was predikant van 1723-1739 in Beetgum, trouwde in 1729 daar met Froukje(n) Fopma uit Groningen en was van 1739-1744 predikant in Britsum. Ze kregen rond 1730 een dochter Anna Maria die in 1752 trouwde met Johan Gerhardus van Grotenraij (1730-?), cornet (vaandrig) bij de dragonders. Op het Fort lag sinds 1749 een regiment dragonders, dat in 1752 plaats maakte voor een eenheid cavalerie; de verhuizing was mogelijk de aanleiding te gaan trouwen en mee te verhuizen. Het predikantenechtpaar kreeg vervolgens in oktober 1744 een zoontje dat slechts een week leefde en in een bestaand graf werd bijgezet. In 1748 woonde bij hen een dienstmeid in, Magteld van Deyk.
De pastorie is vermoedelijk afgebroken toen het terrein werd verkocht aan buurman Jan Arend de Vos van Steenwijk (1713-1779). Het terrein werd in 1800 onderhands verkocht door Jan Arends zoon en erfgenaam Reint Hendrik Baron de Vos van Steenwijk (1755 Havixhorst – 1836 Dickninge) aan Anthony Sloet, de zoon en erfgenaam van Arend Sloet. Hierbij werd Teunis Belt als pachter werd genoemd. (Onderhandse acte van 7 september 1800, ingeschreven 29 april 1805). Teunis Belt (1761-1826) was landbouwer in Vollenhove, later in de Leeuwte. Hij was in 1791 getrouwd met Jacobje Drok. Het terrein werd zo onderdeel van het landgoed Oldruitenborgh. Het hek aan de westzijde van de weeme is nu de hoofdingang van park Oldruitenborgh.
Links van het hek zijn in de muur twee stenen ingemetseld (locatie: 52°40'49.16"N 5°57'5.06"O)., Eén daarvan bevat een uitgekapt wapen met als helmteken een vlucht en één met een Bijbelspreuk, beide stenen zijn waarschijnlijk afkomstig uit de Kleine Kerk. De ommuring van het landgoed op deze plek bestaat uit enkele originele delen, en later toegevoegde stukken op de plekken waar de pastorie en de havezate Nijerwal (afgebroken in 1846) hebben gestaan. Een mogelijke verklaring voor juist deze stenen is een nagedachtenis aan de pastorie, die hier mogelijk eeuwenlang heeft gestaan.
Het geslacht van der Marck, dat op Marxveld heeft gewoond, heeft een vlucht als helmteken. Het is dus niet uitgesloten, dat op deze steen het wapen van der Marck voorkwam. Op de tweede steen staat: Eccli 35 Bono Animo gloria redde de. In een der Apocriefe boeken, dat van Jesus Sirach, staat in het Latijn: Eeclesiasticus 35 (vers 10 van de Vulgata) Bono animo gloriam redde Deo, of te wel: In Jesus Sirach 35 (vers 8a Statenvertaling uit het Grieks) verheerlijk den Heere met een goed oog". De Latijnse Vulgata leest: Verheerlijk den Heere met een goede ziel, of met een goed hart of gemoed, of: in een goede stemming des gemoeds.