Kroonprins Willem FrederikKroonprins Willem Frederik, de latere koning Willen II en zoon van koning Willem I, deed op zijn meerdaagse tocht per koets van Groningen naar Zwolle op 31 juli 1820 de Stad Vollenhove aan.

De gouverneur van Overijssel liet de burgemeester van Ambt Vollenhove, Scheidius, per brief weten, dat de wegen door diens gemeente op deze dag in goede staat van 'passage' moesten zijn. Scheidius riep daarop de raad bijeen en de heren besloten de straat van de Landpoort in Stad Vollenhove tot de havezate Tweenijenhuizen in het Ambt te repareren. Verder zouden alle eigenaren van het land of de gebruikers daarvan langs de Schaarweg, de Kloosterweg en het stuk van de Veneweg dat in de gemeente lag, worden aangezegd hun wegdeel goed berijdbaar te maken.

Te oordelen naar de formulering die de burgemeester bezigde, moeten die wegen er nogal belabberd hebben bijgelegen. Hij schreef tenminste dat ze wegen dienden te 'slechten' en te 'lijken'. Bij het binnenrijden van de gemeente over de Veneweg vanaf de Blauwe Hand zouden tussen de Venewegbrug dicht bij Sint Jansklooster en de havezate Bonkenhave de vlaggen van de vroegere kerspelen Barsbeek, de Leeuwte en Baarlo-Kuinderdijk moeten wapperen. Gelukkig was de gammele brug over de Arembergergracht in Ronduite, gemeente Wanneperveen, een klein jaar daarvoor al vernieuwd. De Venegers zullen overigens werk genoeg hebben gehad om het lange deel van de Veneweg over hun grondgebied tijdig geëgaliseerd te krijgen. Of de bevolking van Ambt Vollenhove die dag ook massaal uitliep voor de kroonprins is niet bekend. De Overijsselse Courant, het enige blad dat in die tijd berichtjes opnam uit de Noordwesthoek, maakt daar geen gewag van.

In de met vlaggen getooide Stad Vollenhove echter werd de prins enthousiast ingehaald. Buiten de Landpoort, die even voordien nog vlug was gerepareerd, stond een erewacht van de schutterij opgesteld. Bij de poort werd de hoge gast begroet door de burgemeester Jacob de Koning en de assessoren (wethouders) Jan Voerman en Jannes van den Bos. Inmiddels was de dag al een eindweegs gevorderd. Daarom zocht prins Willem Frederik spoedig na de verwelkoming zijn logeeradres op. Dat moet haast wel havezate Oldruitenborgh zijn geweest, eigendom van Antony baron Sloet van Oldruitenborgh, kamerheer van zijn vader. Twee jaar daarvoor, op 3 juni 1818, waren zijn vader, koning Willem I, en zijn jongere broer prins Frederik op hun inspectiereis door delen van Overijssel ook al te gast geweest op deze havezate. Het bleef toen bij een diner, want het gezelschap - bestaande uit 3 koetsen! - trok later verder via Genemuiden, waar een 'collation' (lichte avondmaaltijd) werd genoten in de versierde en gemeubileerde trekschuit die hen naar de overkant van het zwarte Water bracht, naar Genemuiden. Vandaar trok men door naar Kampen waar men verbleef in Herberg De Pauw.

Nadat de bezoeker uit paleis Soestdijk zich de volgende morgen in de voor die gelegenheid opgeknapte Raadszaal had laten voorlichten over het wel en wee van de stad, vertrok hij richting Hasselt, de plaats waar hij omstreeks het middaguur werd verwacht.

Bij de logeerpartij van de latere Willem II zal ongetwijfeld nader of opnieuw zijn kennisgemaakt met Anthony's zoon Anton Henri, die ook had gevochten bij Quattre Bras - waar prins Willem Frederik de leiding had en gewond raakte, en bij Waterloo. Anton Henri werd twintig jaar later de persoonlijk adjudant van Willems zoon Alexander.