Het weeshuis bevond zich van 1567 - 1867 in de Visscherstraat, en ging daarna als Hervormd Grootburger Weeshuis verder in de Kerkstraat tot 1920. Het weeshuis is gesticht door pastoor Joan Vuist, naar wie in 1976 een straat werd vernoemd in het uitbreidingsgebied 'Franse Pad'. Tegenwoordig rest nog een deel van het kapitaal, waarvan de opbrengst door de provisoren jaarlijks - vaak op verzoek - wordt toegekend aan bijzondere doelen in Vollenhove, die met de jeugd te maken hebben.
Het lot van wezen heeft in de loop van de tijd steeds de aandacht van zowel burgers als overheid gehad. Al voor het begin van de 16e eeuw werden weeshuizen opgericht. Voor de wezen die vóór die tijd in gasthuizen werden geplaatst, bij burgers uitbesteed en soms ook in kloosters opgenomen, werden nu eigen huizen gesticht. Eén van de vroegst bekende stichtingen van die aard was het "Kinderhues" in Vollenhove, in 1432 reeds genoemd.
In 1560 is sprake van het 'timmeren' van een weeshuis. Juffer Bate van Echten, weduwe van Herman van den Cloester, verklaarde ten behoeve van de armen in St. Anthoniegasthuis 5 goudguldens gegeven te hebben en tot profijt van het "Nyen wesenhuijs" tegenover dit gasthuis een zelfde bedrag, gaande uit een erf in het kerspel Blankenham. Dit onder voorwaarde dat als het weeshuis niet door zou gaan haar erven de 5 goudguldens aan de armen mogen geven.
In 1567 was het zover. Wij zien dan de pastoor van Vollenhove, Johan Vuist, zich naar het stadhuis begeven waar de Raden der stad verzameld zijn en hij vertelt dat hij reeds lang van plan was geweest voor de arme moeder- en vaderloze kinderen, tot eer van God, een nieuw weeshuis op te richten. Hij heeft voor hen in de Oldestraat (de huidige Visscherstraat) recht tegenover het St. Anthoniegasthuis een "stein" getimmerd. Verder zegt hij dat vele mensen jaarlijkse bijdragen hebben toegezegd tot instandhouding van dat Weeshuis. Het stadsbestuur verheugt zich over de stand van zaken en heeft opgesteld en vastgesteld "de ordonnantie en de stichtinge des Weeshuijs binnen Vollenho", bestaande uit 18 artikelen.
Door Schepenen en Raad der stad werd op 8 maart 1627 ingevolge het laatste artikel van de ordonnantie op het Weeshuis goedgevonden dat op alle zondagen in de Grote Kerk door de weesmeesters ten behoeve van de armenwezen uit het Weeshuis met de buidel rondgegaan werd.
Het stadsbestuur stelde op 28 mei 1652 mederaadslid Peter van Coesfeld aan om de administratie van het Weeshuis te voeren. Hij zou een salaris van 25 caroligulden genieten en de mestopbrengst van de beesten. Op 26 juli van dat jaar besloot hetzelfde College dat voortaan geen kinderen in het Weeshuis zouden worden aangenomen of zij moesten wat zij van hun ouders geërfd hadden in het Weeshuis inbrengen en ook wat zij gedurende hun verblijf aldaar zouden erven. De financiën van dit weeshuis zijn nooit erg rooskleurig geweest. Het stadsbestuur besloot op 29 januari 1656 met het oog op de financiële toestand en de schaarse giften die tot onderhoud moesten strekken, dat van toen af aan niet meer dan 18 weeskinderen met moer (moeder) en maagd daarin zouden worden verzorgd. De weesmeester mocht ook niet meer kinderen aannemen.
Op 2 juni 1680 besloot het stadsbestuur (burgemeesteren, schepenen en raden) om de weesmeester Andries Moll, die de administratie deed, voor zijn dienst en moeite 50 caroli gulden jaarlijks te geven met de mest van de beesten en de hulp van een weesjongen, Evert Gerrijts. In 1686 ontving Moll inplaats van de hulp van de jongen nog eens 10 caroligulden. In plaats van de administrerende diaken Coenraad Voerman werd op 15 juli 1748 Hendrik Jan Pingel aangesteld.
Links: bij de afbraak van het restant van het oude weeshuis uit 1576, in 1992, werd deze gevelsteen gevonden. Deze is nu te bezichtigen in het Stadsmuseum.
Uit de notulen van Schepenen en Raden van 29 april 1754 blijkt dat het oogmerk van de stichting van het Weeshuis was om onderhoud en voeding te verschaffen aan jonge burgerkinderen boven de drie jaren en niet aan hen die 15 jaren of ouder zijn: die horen in het Armhuis. Verder blijkt dat de magistraat opzichter van het weeshuis is.
Volgens het besluit van de Municipaliteit van 29 april 1795 werd de as die werd overgehouden verkocht aan de administrateur van het Weeshuis voor 2 caroli gulden en 10 stuivers per maand. De glas-in-lood ruitjes verdwenen zo langzamerhand na 1795, want op 20 juni van dat jaar besloot de Municipaliteit de glazen die toen onderhoud nodig hadden in hout in plaats van in lood te laten zetten. In 1795 werd een huurcontract gesloten betreffende legering van dragonders, althans voor de paarden in de stal van het Weeshuis. De burger Richard van Bessem (1753-?) was aangesteld tot Representant en door de Municipaliteit en Gecommitteerden werd op 25 april 1796 besloten dat hij als administrateur kon blijven fungeren, maar dat de omgang in de kerk (dus collecteren voor het Weeshuis) door een ander zou worden waargenomen.
Een reglement voor het Weeshuis werd op 1 februari 1796 door de Municipaliteit en het Comité van Waakzaamheid vastgesteld. De eerste artikelen handelen over het bestuur. Het zou gevormd worden door drie getrouwde Vollenhoofse burgers, die aan verschillende eisen moesten voldoen. De vrouwen van hen moesten nog in leven zijn. Zij moesten lidmaten zijn van de Gereformeerde godsdienst en daarvoor diaken van het Armhuis zijn geweest. Dan wordt gesproken over de administrateur en vervolgens over de moeder van het Weeshuis. Deze moest goed opzicht houden over de kinderen. Hen behoorlijk laten lezen en schrijven en in de Christelijke godsdienst onderwijzen en in de bijbel laten lezen. Diakenen en hun vrouwen zouden meehelpen aan de opvoeding van de kinderen en hen een ordentelijk handwerk laten leren. De huishouding moesten zij goed nagaan.
De kleding der jongens zou een blauw lakense rok zijn, een kamizool zonder mouwen en broek van zwart carseij. Dat was een soort wollen stof, grof gekeperd, karsaat of corsy genoemd en werd gewonnen van de bloemknop van de vrouwelijke hennepplant. De kleding van de meisjes werd een blauw lakens buisje en blauw carsijen rok, beide met een groen biesje bij het inzetten van de rechter mouw.
Over de collecten zegt het Reglement: als vanouds twee omgangen jaarlijks door de stad en 's zondags en wekelijks in de kerken.
Het volgend artikel handelt over de onkosten van timmerwerk. De verhuring der landerijen zal, zoals vanouds, door de diakenen worden gedaan.
De kinderen, die in het weeshuis zullen worden toegelaten, zullen niet ouder dan 16 jaar mogen zijn en hun vader moet burger (der stad) zijn.
Artikel 11 werd nader gewijzigd op 23 december 1797. Het komt hier op neer, dat in het Weeshuis een kist met twee verschillende sloten geplaatst zal worden, waarin het geld en het protocol van ontvangsten en uitgaven bij het eindigen der vergadering moest worden opgeborgen. De drie diakenen waren voor alles aansprakelijk.
Geen enkel kind zal ontslagen worden uit het Weeshuis voordat zij hun belijdenis gedaan hebben. Zij zullen 75 caroli gulden als uitzet ontvangen en drie hemden, 2 borstrokken, 2 onderrokken, 2 boven- en ondermutsen en dan nog 6 nieuwe hemden mee mogen nemen en een kerkbijbel krijgen. De 75 gulden bleef onder het beheer der Diaconessen om voor de kinderen het nodige aan te kopen. Verder kregen ze 6 gulden om iets te kopen voor het opbergen van hun goed.
Het volgende artikel betreft een regeling omtrent have en goed van de weeskinderen, eigen bezit en erfgoed van ouders of verwanten.
In 1798 waren bij de Municipaliteit klachten ingekomen, dat zich een kind uit het Weeshuis na 10 uur 's avonds op straat bevond. Er werden daar op 9 juli maatregelen tegen genomen, onder andere dat uiterlijk om 10 uur de deuren gesloten moesten zijn. Dus de deur toe en geen bokkings, zoals men te Vollenhove zegt.
Op het eind van 1803 bepaalde de magistraat dat de meisjes van het Weeshuis voortaan linnen mutsen met geweven strookjes zullen moeten dragen, 1½ el lang en witte, "marselje" ondermutsen, daags rode doeken en 's zondags witte onder de buisjes. De befjes moeten wat meer zichtbaar gedragen worden, 's zondags Friese blauwe doeken en in de week blauwe linnen of wollen. Verder platte schoenen en voor het overige hulschen (klompen).
Met het oog op de kosten werd op 13 december 1828 door de gemeenteraad besloten geen warm eten meer te gebruiken bij het afhoren van de rekening van het Weeshuis. Het zelfde college stelde op 23 augustus 1855 een reglement vast voor dit huis, toen genaamd Groot Burgerweeshuis. Op 26 januari 1856 kwam hierin wijziging. Een instructie voor de moeder van het Weeshuis werd vastgesteld op 29 januari. Op 28 april ontving mej. Rebingh ontslag als moeder, op 12 juli werd mej. T. Goslinga te Almelo tot haar opvolgster benoemd.
Omstreeks 1840 woonden er tien mensen in het Weeshuis. Geertje van Veen (74 jaar, ongehuwd) was de “Moeder in het gesticht", Ze overleed in 1832. Ze deed het samen met Kniere Saan (48 jaar).
In de jaren 1830 - 1840 werd het huis bewoond door de 37-jarige Evertjen Teunissen Bergkamp (1792-1854, ongehuwd, mogelijk dienstmeid), de 18-jarige Hendrika Dirks Spit (vader was al lang overleden, moeder in 1827) en de zes kinderen van het in 1825 overleden echtpaar Pieter Jans Dragt (1783-1825), veenbaas, en Judith Peters Vis (1790-1825). Hij was op 8 oktober overleden, zij overleed op 27 december in het kraambed. Haar dochtertje overleed 4 dagen oud. De andere zes kinderen waren de 17-jarige Vrouwtje, de 15-jarige Pieter, 13-jarige Theodora, de 10-jarige Jan, de 8-jarige Teunis.en de 6-jarige Lammigje Dragt. Pieter was een broer van mijn oudvader Jan Dragt (de lijn van wagenmakers en boeren). Vrouwtje trouwde in 1839 met Sjoerd van der Veen, de hotelhouder. Broer Jan trouwde in Olst en werd daar wagenmaker, hij was de vader van onderwijzer Egbertus Dragt die tientallen jaren hoofd van School A was.
Op 15 december 1866 werd aan provisoren van het Weeshuis machtiging verleend tot aankoop van het huis van wijlen Dr. Ekker in de Kerkstraat (vlakbij de H. Geestkapel) en 4 januari 1867 werd aan hen machtiging verleend tot verkoop van het oude Weeshuis. Jannigje Pingel (1754-1838), de moeder van dokter Ekker, was curatrice van het weeshuis. Het grote dubbele huis, Kerkstraat 57-59, was al gesplitst in twee afzonderlijke woningen, het linkerdeel werd in 1867 het nieuwe Hervormd Groot Burger Weeshuis. In 1998 werd dit pand gerestaureerd, nadat het een aantal jaren als tandartspraktijk had gediend. Momenteel bestaat het monumentale pand uit een zestal appartementen.
Het beheer geschiedde verder door "weezendiakens", die door de gemeenteraad benoemd werden. Jaarlijks doen die in december rekening en verantwoording van hun beheer in een gemeenteraadsvergadering ten overstaan van de predikanten der Hervormde Gemeente te Vollenhove (opgave uit 1907).
Bij Koninklijk Besluit van 19 juli 1919 nr. 96 werd een wijziging van het reglement goedgekeurd waardoor het werkterrein kon worden verruimd naar ondersteuning aan zieken, ouderen, weduwen en het verlenen van subsidies aan verenigingen. De rechten van de zogenaamde Groot-Burgers van Vollenhove stonden nog steeds voorop, maar ook kinderen van niet-Groot-Burgers konden worden toegelaten of bezorgd. Sedert de jaren 1920 heeft het huis geen wezen meer gehuisvest. De doelstelling van het weeshuis zoals beschreven in het nieuwe reglement van 1919: de verpleging en verzorging van protestantse wezen en halfwezen, zijnde kinderen van Grootburgers der stad Vollenhove in en buiten het weeshuis, zomede van protestantse wezen en halfwezen, zijnde kinderen van niet-Grootburgers in en buiten het weeshuis. Het kwam ook voor, dat de provisoren als voogden over de kinderen werden aangewezen. In 1965 werden voornoemde taken een overheidstaak en werd op nieuw een reglement opgesteld.
a. het verlenen van andere bijstand dan in de zin van de A.B.W. aan hulpbehoevende wezen, halfwezen of daarmee gelijk te stellen personen, door wettige of natuurlijke afstamming geboren uit ouders, waarvan tenminste één inwoner van de gemeente Vollenhove is geweest;
b. het bevorderen, door het verlenen van financiële hulp van alle activiteiten op sociaal, maatschappelijk, cultureel en / of recreatief gebied t.b.v. een gezonde ontwikkeling van de jeugd in de gemeente Vollenhove.
Voor zover het de geldmiddelen van het weeshuis toelaten heeft het weeshuis mede ten doel, het verlenen van andere bijstand dan in de zin van de A.B.W. aan bejaarden, die in de gemeente Vollenhove wonen of verblijven. Het weeshuis tracht het doel te verwezenlijken met geldmiddelen, welke bestaan uit:
a. de bezittingen van het weeshuis;
b. de opbrengst van die bezittingen;
c. bijdragen, schenkingen, erfstellingen en legaten van natuurlijke personen of rechtspersonen;
d. andere baten.
Het bestuur van het weeshuis is opgedragen aan het college van provisoren, bestaande uit vijf provisoren. De oudste predikant fungeert als voorzitter van het college. Eén provisor wordt benoemd door burgemeester en wethouders der gemeente Vollenhove uit hun midden. Drie provisoren worden benoemd door de raad der gemeente Vollenhove, namelijk twee uit de leden van de raad en één uit de meerderjarige inwoners.
In 1974 werd het reglement opnieuw aangepast, nu vanwege de gemeentelijke herindeling waardoor de gemeente Brederwiede in de plaats trad van de gemeente Vollenhove.
Tot 1976 bevond het archief van het weeshuis zich in een speciale kamer in het gebouw van het weeshuis in de Kerkstraat. De overige kamers werden reeds sinds 1920 verhuurd. Het archief is toen overgedragen aan de gemeente en hiermee kwam een eind aan het gebruik van het gebouw door het Hervormd Grootburger Weeshuis dat alleen als fonds doorging met bestaan.
Het kapitaal van het Hervormd Grootburger Weeshuis wordt tegenwoordig dus beheerd door de gemeente. Er worden op aanvraag activiteiten ten behoeve van de jeugd van Vollenhove mee gesubsidieerd, zoals bijvoorbeeld het jaarlijkse Pinksterrijden (inmiddels officieel 'immaterieel cultureel erfgoed') dat door de Vollenhoofse Vereniging voor Volksvermaken wordt georganiseerd. Ook wagenbouwgroepen van het bloemencorso, vaak jeugdigen, doen een beroep op dit fonds.