Vlak buiten de Landpoort bevond zich logement Van Smirren. Harm van Smirren (1764 - 1824) stamt uit een oud Vollenhoofs geslacht, maar hij is de eerste 'horeca'man daarbinnen.
De betiteling 'logement' zal ingegeven zijn door de Franse tijd, daarvoor heette het gewoon 'herberg'. Al vanaf het midden van de 17e eeuw was dat de functie van het pand, waarvan de oudste traceerbare eigenaar Jan Kiers van Blanken was. Die verkoopt het in 1644 aan Laurens Hartkamp, zoon van burgemeester Dominicus Hartkamp. In 1649 staat hij te boek als herbergier van 'de Witte Arend'. In 1655 wordt het verkocht aan Willem Jacobs van Strate(n) die in 1651 burger van de stad was geworden. In 1667 is de herberg, dan 'Wapen van Friesland' geheten, eigendom van Kier Jans(en) van Wendelo, in 1654 burger geworden en zakenrelatie van Dominicus Hartkamp. Mogelijk is hij alleen de financier, want Magdalena Hartkamp, dochter van Laurens, en haar man Jan Egbert Reggers lijken de uitbaters te zijn (ze trouwden in 1661). Magdalena woonde van 1669 tot haar tweede huwelijk in Wanneperveen. In dezelfde tijd is vader Laurens uitbater van de herberg De Cartouwe bij het Kerkplein in de stad. Dit was in de 17e eeuw een kwaliteitsherberg waar hooggeplaatste gasten onderdak vonden en waar ook vergaderingen werden gehouden. De familie Hartkamp behoorde tot het patriciaat van de stad. Magdalena huwt in 1678 met procurator / procureur Johannes Voskuyl / Voscuil Sylvanus, in 1687 en 1697 als herbergier genoemd. In 1677 heeft die (of zijn vrouw) kennelijk geld geleend aan het gasthuis, samen met eerder genoemde Kier Jansen van Wendelo (mogelijk zijn ze zwagers), waarover in 1683 een proces wordt gevoerd. In ieder geval wordt Sylvanus in 1688 eigenaar van 'het Wapen van Friesland'. In 1697 wordt het pand verkocht aan ene T. Laquart - over wie we niets terug kunnen vinden. Het pand is inmiddels teruggegaan van zes naar vier schoorstenen, mogelijk zelfs gesplitst.
In 1713 kwam Egbert Wolters ten Napel uit Genemuiden naar Vollenhove en woonde in de herberg buiten de Landpoort. Zijn zoon Jan Egberts koopt het pand in 1730, mogelijk zelfs uit de ‘geabandoneerde’ boedel van Sylvanus die na zijn overlijden in 1728 werd geveild. Na het overlijden van Jan ten Napel in 1763 gaat het over naar Jacob, zoon uit zijn tweede huwelijk. In 1779 overlijdt Jacob, en gaat een deel over naar zijn 19-jarige zoon Jan (1760-1805), die de rest krijgt in 1791. Jan ten Napel staat te boek als bakker. Hij hertrouwt in 1794 met Geertje Jacobs Visser, die in 1808 op haar beurt hertrouwt met Harm van Smirren. Het is ook zijn tweede huwelijk.
In 1823 maakten schrijver Jacob van Lennep, toen nog student, en een mede-student een voetreis door Nederland. De studenten waren 's ochtend al vroeg vertrokken uit Friesland en kwamen via Kuinre en Blokzijl in het begin van de middag aan in Vollenhove. Om twee uur in de middag stapten ze uit bij het logement voor de poort en worden begroet door de kastelein en zijn vrouw. Kastelein Harm van Smirren en zijn vrouw Geertje Jacobs Visscher worden in het boek niet met name genoemd, wel staat er zo aardig vermeld dat zij duizend verontschuldigingen maakten, daar zij de bezoekers niet hadden verwacht. Vollenhove was destijds gezien de ligging geen doortochtplaats en gasten die te Vollenhove kwamen zullen dan meest wel van te voren zijn aangemeld. De studenten kregen bij Van Smirren nette kamers en een goed maal. Daarna wandelden ze door de stad.
Het logement van Harm van Smirren was in die jaren zeer bekend. Bij hun overnachting in het logement wordt door Jacob van Lennep gewag gemaakt van een verkoping onder hun logeerkamers, zij hadden kennelijk dus kamers op de eerste verdieping. Overigens bleken er wel vaker verkopingen te zijn bij Harm van Smirren.
Regelmatig komt de naam van het logement Van Smirren te Vollenhove ook voor in de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant in die tijd, bijvoorbeeld bij officiële mededelingen en bij openbare aanbestedingen door provinciale waterstaat. Soms werd de toevoeging 'voor de poort' gebruikt: bij Van Smirren voor de poort, bedoeld is voor de Landpoort, in de Voorstad.
Niet alleen aanbestedingen vonden plaats in het logement, ook de gemeenteraad van de gemeente Ambt Vollenhove vergaderde daar, de gemeentekamer werd bij Van Smirren gehuurd. Van Smirren was naast logementhouder en bode van de gemeente Ambt Vollenhove, ook deurwaarder bij het kantongerecht in de Stad Vollenhove. In 1804 waren bode-opzichters van het heemraadschap Harm van Smirren en Jacobus IJspeert. In het jaar 1801 pachtte Harm van Smirren (nog) voor een jaar "Nijerwal". In 1805 kocht hij samen met zijn toenmalige echtgenote het huis Eckelenboom.
Later vinden we Sjoerd van der Veen als logementhouder. In het stadsarchief vinden we een akte van benoeming van hem tot ijker van de botervaten uit 1846.
Het latere hotel werd vijf generaties door dit geslacht uitgebaat. Augustus 1868 brandde het hotel en 31 huizen voor de stad staande, af. Daarna werd het tegenwoordige pand gebouwd, nog steeds naast de stadsgracht. Zoon Dorus nam later het hotel van zijn vader over. Hij was in 1880, naast Seidel en baron Sloet van Marxvelt, betrokken bij de Vollenhoofse Diligence die een dienst op Zwartsluis en Zwolle onderhield.
Tussen het hotel en de langzaam dichtslibbende stadsgracht bevond zich een klein paadje, door de Venoosen weldra Sjoerds pattien genoemd. Er langs stroomde de afvoer van bijna alle straatgoten uit Vollenhove, die bij elkaar kwamen op de Vismarkt en dan via de voormalige stadsgracht, onder de brug bij de Voorpoort, richting de Benten hun vuil loosden. Het voetpad langs de gracht wordt al in 1697 genoemd!
De stadsgracht werd definitief gedempt in 1921 met slib uit de binnenhaven. Het bruggetje bij de poort verdween toen natuurlijk ook.
Vele Vollenhovenaren herinneren zich Piet van der Veen nog wel, die het hotel in 1938 overnam.
Tegenover het hotel was een paardenstalling, later autostalling, voor o.a. hotelbezoekers (met koetsen!). Een aantal jaren geleden werd dat pand verbouwd tot winkel. Boeren van het Ambt die met een rijtuig naar de kerk gingen, stalden hier hun voertuig en haalden bij de hotelier hun daar bewaarde bijbels (met zilverwerk) op om de weg naar de kerk te voet te vervolgen.
Het was ook de halteplaats van de Vollenhoofsche Diligence. Vanaf de komst van de bussen (NoordWestHoek, NWH) in 1934 stopten hier de autobussen, tot het gereedkomen van het industrieterrein De Wijert in 1963.
In de 50-er jaren, tot plm. 1963, was het de vaste thuisbasis van o.a. het bestuur van de VVVV (waarschijnlijk doordat Herman van der Veen toen penningmeester). De bestuurskamer lag aan de rechterkant van de gang (gezien vanaf de voordeur), links was het café. De serre (oorspronkelijk alleen veranda) lag tegen de voormalige stadsgracht aan. Het hotel was op beide Pinksterdagen jaarlijks de uitvalsbasis voor een echte ANWB fietstocht, M.O.B. Kop van Overijssel, zo’n 25 km over het Land Veno.
In 1979 kwam er een einde aan de functie van hotel doordat de schoonzoon Bruggink er mee stopte. Het werd toen een supermarkt. Bij de verbouwing tot supermarkt, met betonnen vloeren, vond men onder de oorspronkelijke houten vloer nog resten van de grote brand uit 1868.
Het pand, door gemeenteambtenaren steevast 'de witte villa' genoemd, werd tussen 2014 en 2016 opgeknapt en verbouwd tot een praktijk voor huidverbetering, een kapsalon en een bakkerszaak.
In maart 2014, toen de aanbouw van de supermarkt was gesloopt, vond archeologisch onderzoek plaats door Bureau RAAP uit Weesp, in opdracht van de gemeente. Er werd o.a. een gewelfkelder aangetroffen, die in gebruik is geweest tot de jaren zeventig van de vorige eeuw maar van veel grotere ouderdom is. Op basis van bouwwijze en -materiaal dateert de kelder waarschijnlijk uit de (late) 16e eeuw. Nog van voor de eerste traceerbare eigenaar dus - zie het begin van dit artikel. In enkele beerputten en kuilen zijn diverse resten van huisraad aangetroffen, zoals aardewerk en glas. Dat is allemaal geanalyseerd, en zelfs aangetroffen botten en ook zaden zijn geïnventariseerd. Het levert een beeld op van bewoning en gebruik door gegoede burgers. Bijzonder was de vondst van een opzettelijk 'vernielde' sierdegen uit de periode 1685-1725 - een moordwapen?