Evert Alberts Ekker (1793-1865), was geneesheer, chirurgijn en vroedmeester in Vollenhove en later als maatschappelijk verantwoordelijk ondernemer ook eigenaar van weverijen in Vollenhove, op Schokland en in Sint Jansklooster – en had mogelijk ook bemoeienissen met die in Wanneperveen.
Hij was een zoon van Albert Hendriks Ekker jr (1759-1807), geneesheer in Vollenhove, en Jennigje Hendriks Pingel (1754-1838). Zijn moeder kwam uit een vermogende familie, was 'rentenierster' bij haar huwelijk.
Zijn grootvader was Albert Hendriks Ekker sr (1729-1801), ook in Vollenhove maar vermoedelijk oorspronkelijk uit Steenwijk afkomstig. Die was in 1754 te Beulake getrouwd met Hendrika Arends, ze kregen 8 kinderen. Deze Hendrika Arends is vermoedelijk een buitenwettelijke dochter van Arend Roothart, zie de scriptie van Jos Mooijweer:
'De puissant rijke Arnoldus Roodhart overleed zonder kinderen uit zijn beide huwelijken na te laten. Zijn enige naaste verwante (nicht), Janna van Bruggen, was de aangewezen persoon om te erven. Wie schetst de verbazing toen bij de opening van het testament niet zij, maar een zekere Arnoldus Roodhart Ekker tot enige en universele erfgenaam bleek te zijn benoemd. De naamsovereenkomst tussen erflater en erfgenaam suggereert een familierelatie tussen beiden. Ik ben geneigd de oplossing voor de afwijkende erfstelling bij de moeder van de jonge Arnoldus, Henrica Arends, te zoeken door aan te nemen dat zij een onwettige dochter van de oude Arnoldus was. De naam van de vrouw wijst in deze richting. Het testament van Arnoldus regelde onder andere de aanstelling van voogden over de nog minderjarige erfgenaam en bepaalde dat hij op zestien jarige leeftijd zou worden 'besorgd en gesonden bij een voornaam koopman in wijnen te Amsterdam om die affaire wijn of negotie aldaar te leren’. We treffen in 1832 zijn zoon Jan Arnolds Roothart Ekker als grutter aan het Hollandse Plein (waar nu café De Doppe is).
Onze hoofdpersoon, dr. Evert Alberts Ekker, is geboren in Vollenhove op 9-7-1793, gehuwd op 13-4-1820 met Frederica Egberts Altena uit Oldenzaal (1796-1853), overleden op 16-10-1865 in Vollenhove. Haar grootmoeder was een Stork. Na twee dochters werd in 1830 hun zoon Hendrik Jan geboren. Zowel twee dochters als Hendrik Jan trekken uiteindelijk naar Oldenzaal en trouwen daar met een Stork, grondleggers van het bedrijf in Hengelo met die naam dat nog steeds bestaat. Een andere zoon wordt schrijver en rector van het gymnasium in Utrecht.
Een broer van Evert Alberts wordt ook schrijver, maar een andere broer wordt timmerman – de minder geleerde tak.
We komen de naam Ekker regelmatig tegen in de archieven. In 1811 behoorde tot de stadsbezittingen o.a. de Doelenhof in huur bij de Weduwe Ekker. Dat zou de moeder van Evert Alberts kunnen zijn, die in 1807 weduwe is geworden.
Op 28-10-1825 hielp de jonge dr. Ekker bij de bevalling van zijn oudste zuster Arentje (1786-1863), die naaister was en in één van de vele (9?) huizen in de Kerkstraat woonde (nu nummer 50 of 52) die eigendom van de Ekkers waren. Zij was gehuwd geweest met Jacob Hok (1777-1815) en had met hem 5 kinderen gekregen, maar was tien jaar na zijn dood niet gehuwd. Het kind, mogelijk verwekt door een inwonende neef, werd Hendrik Jan Ekker genoemd en werd later metselaar / timmerman. Hij werd niet ouder dan 60 en had geen gelukkig leven: zijn eerste vrouw stierf vlak na de geboorte van hun vierde kind, dat ook niet ouder dan één jaar werd en in hetzelfde jaar stierf als zijn broertje van 5. Het gezin woonde toen in Steenwijk maar kwam terug naar Vollenhove, waar Hendrik Jan trouwde met Grietje Drok en naar Zwolle verhuisde. Zijn oudste zoon Eelco (1855 - na 1913) werd daar op zijn 17e mormoons en vertrok op 12-6-1872 met zijn achterneef Hendrik Albert Ekker naar Utah (VS). Uit deze familietak is ook Anton Ekker afkomstig, de man achter het parketbedrijf in Zwolle.
In 1827 werd dr. Ekker toeziend voogd over de kinderen van zijn broer Hendrik Albert. Naamgenoot Evert zien we straks terug, de timmerman. De jongste, Arnoldus Hendrik Hendriks Ekker (1824- ), was eerst landbouwer – woonde Achterstaat 32 – trouwde EMJ van Doesburg in 1846, kreeg 5 kinderen, was in 1859 slijter in Hardenberg en ging daar failliet. Het verarmde gezin trok naar Hoogeveen in 1859, toen naar Avereest in 1862 als arbeider / bakker. Hij was inmiddels mormoons geworden, en ging in 1874 naar Utah nadat in 1872 zijn oudste zoon Hendrik Albert al met de eerder genoemde achterneef Eelco was vertrokken.
Bron: Altijd aan het reizen, brieven van een mormoonse emigrant naar Noord-Amerika, 1877-1913, door J. (Koos) Spitse
Op de kadasterkaarten van 1832 zien we dat de familie Ekker vermogend was: behalve het huis van dokter Ekker waren er nog twee onverdeelde percelen in de Kerkstraat. Naast dokter Ekker woonde in 1832 timmerman Jan Meutstege, met wiens dochter neef Evert zou trouwen. En neef Jan Arnoldus Roothart Ekker had, zoals hierboven al vermeld, een grutterswinkel op een behoorlijke kavel aan het Hollandse Plein.
1834
In 1830 was België afgescheiden van Nederland, en kon voor de export van katoenen lappen (calicots) naar Nederlands-Indië niet meer worden gerekend op de textielarbeiders in het zuiden. Vooral om de op dat moment grote armoede te bestrijden, zowel onder landarbeiders als vissers, werden op diverse plaatsen weverijen opgericht waar veel mensen aan het handgedreven weefgetouw werk konden vinden. Er was net een ‘snelspoel’ uitgevonden, en er werd een weefschool opgericht waar men het vak kon leren.
Initiatiefnemers in Vollenhove waren dr. Evert Ekker, baron Jan Willem Sloet van Oldruitenborgh (later dijkgraaf), W. Holterman en wijnkoper Justus Maurits Sanders (zoon van dominee en schoolopziener Willem Sanders). De katoenweverij in Vollenhove werd, nadat gouverneur Van Rechteren een contract had gesloten met de inititiefnemers, in 1834 ingericht in een gedeelte van het Oldehuis aan de binnenhaven. De gebouwen bleven rijkseigendom, maar de commissie mocht die gratis gebruiken; alleen de verbouwing en het onderhoud waren voor haar rekening. Tegelijkertijd bleven andere ruimten dienen als gevangenis.
In Vollenhove maakte deze commissie geen winst. Uiteindelijk bleek Ekker de eigenlijke ondernemer. Hoop op verbetering dreef hem. En hij voelde er niet voor om eruit te stappen onder bijbetaling van een aanzienlijk tekort. Bovendien vreesde hij, dat de zaak bij zijn vertrek zou stranden. Uiteindelijk rendeerde zijn investering doordat vijf (!) van zijn kinderen trouwden met vijf uit de familie Stork van de katoenweverij in Twente en vervolgens van de machinefabriek, en legde zo met zijn investeringen de basis van een groot bedrijf. De families Ekker en Stork waren zeer 'geparenteerd', en het geld kwam van de Ekkers.
1838, 1840
In 1838 deed Ekker een verzoek aan de gemeenteraad van het Ambt Vollenhove om ook daar een lokaal ter beschikking te stellen voor een katoenweverij. Er zullen zo'n 40 á 50 jongelieden (kinderen!) een arbeidsplaats kunnen vinden. De gemeenteraad heeft echter geen geschikte locatie en moet er ondanks de aantrekkelijkheid voor de arbeidsplaatsen afwijzend op reageren.
In 1840 vraagt Ekker een kleine toelage om een fabriek te kunnen stichten. Hij is dan al in een woning begonnen met de productie. Het gaat om een klein woonvertrek en een schuur. De woning wordt verkocht en hij moet de fabriek dus verplaatsen. Hij vraagt nu voor ieder touw, waarmee men werkte, een bijdrage van 1 gulden en 50 cent, tot een maximum van 50 touwen. De (weef)touwen, waarmee men in de voorstad werkte, komen eveneens niet in aanmerking.
De vergadering is van mening, dat het weliswaar Ekker zelf is die er het meeste profijt van heeft, maar dat het ook voor de armen wat zou kunnen betekenen. Daarom stelt men voor er mee akkoord te gaan. Er zijn nog wel twee raadsleden, te weten A. Rook en G. Kroeze die liever een vast bedrag van f 25,- per jaar zouden willen geven.
(bron: Langs de Grindweg, Willemsen en Wester)
1846
Ekker droeg als geneesheer in de 19e eeuw, zowel in de stad als op het ambt ook de zorg voor armen en behoeftigen. In 1846 is er ruzie met de gemeente voor betaling van medische zorg aan o.a. de arbeiders van de katoenweverij op het Ambt Vollenhove.
1848
In dit jaar wordt de weverij in de Stad al formeel verkocht aan C.T. Stork. In 1850 deed Ekker nog wel een verzoek tot verbouwing van het Oldehuis en het mogen geven van huisvesting aan een weefbaas. Ook daarna bleef de weverij bestaan, nu onder de naam C.T. Stork. In 1853 ging het Oldehuis uiteindelijk zonder weverij in de openbare verkoop, onder afwijzing van Evert Ekkers verzoek tot onderhandse aankoop of verhuur, en ging zijn zoon Hendrik Jan Ekker verder in Hengelo bij de firma C.T. Stork.
1849
Het was een strenge winter geweest. Op zaterdagmorgen 27 januari varen twee Vollenhover vissersscheepjes uit, hiertoe verleid door een uit de bek van een zeemeeuw gevallen haring. De vier vissers vinden in de buurt van Blokzijl inderdaad open water, maar als ze hun netten weer binnen boord halen blijkt de vangst slecht te zijn. Onderweg hadden ze in de verte in het samengepakte ijs enige zwarte stippen ontwaard, maar ze meenden, dat het grondijs was, kluiten aarde vastgevroren aan de ijsvloer. Het bleken echter drie Durgerdammer vissers te zijn, die 14 dagen daarvoor bij het botkloppen met hun slee op een losrakende schots terecht waren gekomen en over de Zuiderzee hadden gedreven.
De uitgeputte Durgerdammers werden voorzichtig van de slee overgebracht naar de roeiboot. Het is net op tijd, want meteen daarop verdwijnt de schots met de slee daarop onder water. De moeizame terugtocht naar Vollenhove wordt aanvaard. Daar is inmiddels alles in gereedheid gebracht voor ontvangst. In het logement van Willem Souer naast het raadhuis - is een kamer gereed gemaakt, de arts, dokter Ekker, is gewaarschuwd, evenals de beide predikanten. Onder luid gejuich worden de geredde mannen naar binnen gedragen. Dokter Ekker is echter na een eerste onderzoek somber gestemd over de overlevingskansen. De drie mannen hebben te veel geleden. Uiteindelijk overleeft alleen de jongste zoon. De beide anderen worden in Vollenhove begraven.
1851
Ekker was lid van de gemeenteraad van Stad Vollenhove vanaf 1851, vanaf 1852 assessor of wethouder, tot 1860 (hij is dan al 67 jaar).
1853
In dit jaar overlijdt zijn vrouw, Frederica Egberts Altena, op 57-jarige leeftijd..
1862
Ook is Ekker betrokken bij de kerkvoogdij, vermoedelijk is hij voorzitter (president) zoals uit het volgende zal blijken. In 1862 scheurt de oude klok van de Mariakerk en wordt zij vervangen door een nieuwe, die door Petit & Fritsen te Aarle-Rixtel is gegoten. Hierover is iets te vinden in de notulen van 17 juli 1862 in het archief van de kerkvoogdij van de Ned. Herv. gemeente. De gescheurde klok wordt dan bij Petit & Fritsen ingeruild. Ten aanzien van de nieuwe wordt verlangd, dat zij hetzelfde opschrift als de oude zal krijgen. In het register van geleverde klokken geeft de firma dit oude opschrift echter niet aan; wèl wordt vermeld: VERGOTEN IN 1862 DOOR PETIT & FRITSEN TE AARLERIKSTEL E EKKER PRES KERKV D A VAN SMIRREN SECR:. Volgens het register is de klok, met een gewicht van 285 Nederlandse ponden (haar voorgangster woog 268 ponden), op 10 november 1862 verzonden; haar registratienummer bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg is 8 - A 99.
Op 26 augustus 1865 viert dokter Ekker zijn 50-jarig jubileum als arts. bij die gelegenheid ontvangt hij, volgens de inscriptie, als bewijs van hoogachting en genegenheid van de ingezetenen van Stad en Ambt Vollenhove een zilveren schaal en servies (bron en foto's: Anton Ekker, Zwolle).
1866
Een jaar na zijn overlijden wordt zijn woonhuis in de Kerkstraat, vlakbij de H. Geestkapel, aangekocht door de provisoren van het Hervormd Grootburger Weeshuis en het oude weeshuis verkocht.
Ekker de timmerman
De andere Evert Ekker is zoon van Hendrik Albert Ekker, timmerman. Hij is geboren in 1820, en overleden op 7-12-1864. Zijn oom was dr. Evert Alberts Ekker, zijn grootvader was ook geneesheer. Zijn tante, Hendrica Maria Alberts Ekker was gehuwd met Everhard Philip Seidel, hun zoon – en dus zijn neef – Casimir Frederik Seidel (1827-1890) was de uitbater van de kroeg in het stadhuis. Zijn vader, die eerst timmerman en later boer was, is al overleden toen Evert zeven was.
Hij is op 05-08-1842 gehuwd met Jentje Meutstege. Zijn vrouw is enig kind, haar vader was een buitenechtelijk kind. Het lijkt er op dat ze het niet breed hebben gehad. Ze krijgen vier kinderen, waarvan de laatste twee doodgeboren in 1858 en 1860. Jan Ekker, de oudste, is van 1845, wordt timmerman zoals zijn vader, maar overlijdt op 24-jarige leeftijd, in 1869. Evert Ekker, uit 1856, wordt onderwijzer en trouwt in 1881 in Olst.
1855
Op 15 september 1855 hadden de gemeenten Stad- en Ambt Vollenhove de kom van de binnenhaven aan Evert Ekker in gebruik gegeven met het doel er een scheepswerf te stichten. Een jaar daarna was de scheepstimmerwerf met een woning annex schuur bij de helling gereed.
1857
In het archief van de parochie treffen we een akte van verkoop door Evert Ekker Hzn en Jentje Meulstege aan de RK Parochie van de H. Nicolaas te Vollenhove van twee woonhuizen met erven en grond te Stad Vollenhove, sectie A nrs. 190 en 191. Beide kavels waren tot 1850 eigenaar van winkelier Tiemen van der molen (1803-1851), in 1857 wordt eerst A191 verkocht, met het huis op de hoek van de H.Geeststeeg en Kerkstraat, plus een deel van het naastgelegen A190, de rest volgt in 1863 (of 1865).
In 1853 wordt het bisdom Utrecht officieel heropgericht. In 1855 volgt de officiële heroprichting van de H. Nicolaasparochie door Johannes Zwijsen, de eerste bisschop van Utrecht na de dood van Frederick Schenck (zoon van George Schenk) in 1580. Deze besluit verder tot instelling van een kerkbestuur en tot benoeming van kerkmeesters te Vollenhove. De pastorie wordt verplaatst van het Kerkplein naar dit huis op de hoek, in gebruik tot er op dezelfde plek in de jaren 1970 een nieuwe pastorie wordt gebouwd, na het verdwijnen van de laatste pastoor woonde hier koster Bert Klappe totdat er plaats gemaakt moest worden voor nieuwe appartementen. Op een ander deel van de gezamenlijke kavels kwam in 1920 het St. Gerardusgebouw voor allerlei parochiale activiteiten en vergaderplaats van de vissersvereniging St. Petrus. Dit gebouw verdwijnt in de jaren 1980 in het complex van buurman Drok, schilder / woninginrichting totdat ook dit verdwijnt in 2011. In 2014 is het nieuwe complex met 9 huur- en koopwoningen opgeleverd en kreeg de naam Ekkerhof.
1859
De gemeente verkocht in 1859 het plein Kalverenbosch aan E. Ekker Hzn en B. Schuurman voor de bouw van woningen. Op deze plaats – ongeveer – is sinds enkele tientallen jaren opnieuw een plein, aan de Gasthuisstraat. Zijn dit de activiteiten van een duo aannemers?
1863
In 1863 bestond de vissersvloot van Vollenhove uit 50 schuiten en dertien punters en boten. Van negen schuiten was de eigenaar geen visser. Het gaat dan om een onderwijzer, een molenaar, winkelier, vishandelaar J. van Smirren, en een scheepstimmerman. Deze laatste is E. Ekker. Zou het een op zijn eigen werf gebouwde schuit zijn? Het zou kunnen gaan om een schuit, waarvan de opdrachtgever (nog) niet in staat was de aankoopsom (in eens) te betalen…
1864
Op 7 december 1864 overlijdt timmerman Evert Ekker, op 44-jarige leeftijd. Hij laat een weduwe en twee zoons achter, waarvan de oudste dan 24 is en vijf jaar later zal overlijden. De jongste zoon is pas 8 jaar oud.
1865
De erven Evert Ekker Hzn verkopen in 1865 aan de Rooms Katholieke parochie H. Nicolaas te Vollenhove nog een woonhuis en erf aan de Kerkstraat te Stad-Vollenhove, sectie A nr. 413, groot 258 m2, naast het in 1857 verkochte stuk dat inmiddels A414 heet.
1867
In 1867 vindt een openbare verkoping plaats van een huis met tuin en erf aan de Kerkstraat, kadastrale sectie A nr. 376 in opdracht van de familie Ekker. Het perceel is aangekocht door Lucas van Gulik.
1868
In 1868 wordt ook de scheepswerf van de erven Evert Ekker gekocht door bakker L. van Gulik. Het bedrijf werd verhuurd aan Tiemen Louis.