1939

Mobilisatietijd: de Luchtbescherming

Na de mobilisatie op 29 augustus 1939 werd op 1 september 1939 de luchtbescherming ook in Vollenhove gecreëerd. Zo kwam er een Luchtbewakingsdienst, deze stond onder het hoofd der Openbare Lagere School meester Linthorst. De Radioluisterdienst kwam onder toezicht van de ontvanger van het Waterschap "Vollenhove" de heer J.F. Nering Bögel. De brandweer kwam onder leiding van R. van der Vecht - deze was al commandant, maar kreeg nu meerdere bevoegdheden. Dan de ordonnansen Anton Soeters (zoon van de kruidenier in de Kerkstraat), Dries Noback (woonde in wat nu ‘het antieke huis’ wordt genoemd, het Jacobsonhuis in de Kerkstraat) en Laurent Nering Bögel (zoon van eerder genoemde Nering Bögel, hij woonde in de villa “Hagensdorp” op de hoek van de Bentstraat en de Bisschopstraat), alle drie uitgerust met een handsirene. Bij luchtaanvallen moesten deze op hun fiets door Vollenhove fietsen en de sirene laten loeien. Ieder had zijn aantal straten. Zo had Laurent (bijnaam: Lord Lister) de Achterstraat (andere, niet-officiële naam van de Bisschopstraat), Achtersteeg (niet-officiële naam van de Groenestraat), de Bentstraat, het Fort (officieel: het Oldehuisplein) en het Kerkplein. Sneller konden ze toen nog niet. Ze hadden ieder een zaklantaarn met de mogelijkheid om zo gewenst de witte, rode of groene kleur te gebruiken.
Het geheel stond onder leiding van burgemeester W.C. ten Kate. In de nachten werd de toren bewaakt door Spans en Prins, indertijd aangesteld als brandwachters voor ‘s nachts, maar nu moesten ze ook de overvliegende vliegtuigen melden naar het Stadhuis. Overdag zaten er andere mensen uit Vollenhove.
Laurent Nering Bögel: “Ik had de eer de mensen het briefje te geven wanneer en hoe laat zij op de toren moesten zijn. Zo kreeg ik de opdracht van meester Lindstra om een J. van der Wijk zijn dag en uur dienst te laten doen. Daar ik deze naam nog nooit had gehoord vroeg ik aan mijn vader wie deze man wel was, nou zei die: je kent Jan Eppies toch wel? Nou en of ik Jan Eppies kende, hij woonde in het Poepengankie.” 
Er kwam een eigen bovengrondse telefoonverbinding tussen de toren en het Stadhuis. Deze liep niet over het postkantoor maar via een aparte lijn door de P.T.T. aangelegd over de daken van Spans, de vroegere stroopfabriek (nu Tilvoorde), via de dakgoot van het domineeshuis (nu Legoland), het Nutsgebouw (idem), het dak van de bakker Stoffer Dragt (later de Wereldwinkel, nu leeg), de vroegere leslokalen van de ULO en MULO (nu restaurant De Herberg), toen gebruikt door de textielfabriek van de familie Nikkels, naar de hoek van de klokkentoren en zo naar het Stadhuis naar de kleine kamer achter de kantoorruimte van de burgemeester, rechts naast de deuropening.
“Toendertijd kon ik goed horen of het een Dornier, een Messerschmitt of een Engelse jager was. Ik was in de avonduren. zeer vaak op de eerste trans van onze toren te vinden, maakte een praatje en belde dan ook wel eens even naar het Stadhuis om een klein beetje voor afwisseling te zorgen. Zo heb ik er heel wat keertjes op de uitkijk gestaan. Telkens als ik "vrij" was klom ik de toren maar weer op.”

1940

De Duitsers vallen Nederland binnen

Op 10 mei 1940 rinkelde om half vier ’s nachts de telefoon in Hagensdorp en werd het nieuws gemeld. Beide Nering Bögels gingen direct naar het Stadhuis op het Kerkplein. Daar was alles in rep en roer. Burgemeester W.C. ten Kate was per 1 mei 1940 benoemd tot burgemeester van Goes. Zijn vrouw en kinderen woonden nog wel in het huis in de Kerkstraat (tussen het Armhuis en het Groot Burger Weeshuis). Jan Baver Dragt, wagenmaker in de Kerkstraat, was loco-burgemeester en dus waarnemer, en hij deed dat voortreffelijk. Maar ja, contacten met Zwolle - het Provinciehuis - kon hij niet meer krijgen, wat de telefooncentralemensen, de familie Greven op het postkantoor op het Kerkplein (nu: restaurant Robuust), ook probeerden. De radio bracht zeer verwarrende verhalen, kortom een heel benarde situatie.

Terugtrekkende militairen

Op zaterdagmorgen 11 mei 1940 kwamen om ongeveer 10 uur bij Hagensdorp een aantal Nederlandse militairen aan het open raam de nieuwsberichten horen, die uit een radioluidspreker kwamen. Ook zij waren nieuwsgierig hoe het er voor stond met de oorlog. Ze wilden verder, maar hoe? Het idee was over het IJsselmeer met een boot naar Amsterdam.
Op het Stadhuis werd de situatie uitgelegd en zag loco-burgemeester Jan Baver Dragt een oplossing door vissers te vragen vrijwillig de overtocht te maken. Al gauw waren er vissers bereid om deze gevaarlijke sprong te maken: Albert de Boer (de Barreboer), Albert Kwakman (Raffles) en Siemen IJspeert (Siemen van Chris) durfden dit wel aan. Het ging maar om zes militairen dus was een tweede boot niet nodig. Omdat de militairen geen eten hadden gehad sinds ze gevlucht waren uit het oosten van het land, werd bij de plaatselijke bakkers brood gevraagd. Alleen Hendrik Jaap van Doesburg had nog een paar broden evenals Jan Post (Jan Possien) in de Kerkstraat. De moeilijkheid was dat de bakkers in Vollenhove niet konden bakken daar ze geen gist hadden. De auto met gist moest, zoals elke vrijdag, uit Zwolle komen, maar die was er nog steeds niet geweest. 
De zeilen werden gehesen en de tocht ging via Urk. Daar kregen ze te horen dat de schuitjes niet naar Amsterdam moesten gaan maar naar Enkhuizen. De commandant van de Vesting Holland wilde dit niet hebben hij was namelijk bang dat er ook Duitsers in de schuitjes zouden zitten, dat risico was te groot. Dus gingen ze naar Harderwijk. De militairen kregen daar van de bevolking kleding en zo konden ze lopend naar huis. De Venose vissers bleven een paar dagen in de haven liggen maar zeilden toen weer terug naar huis.

Tweede Pinksterdag, maandag 13 mei 1940, ging het gerucht dat de Duitsers, die bij Kornwerderzand (Afsluitdijk) waren teruggeslagen, al moordend en plunderend terugkwamen in de richting van het Land van Vollenhove. Een flink deel van de bevolking vluchtte naar "beschutte" plaatsen (moerassen bij de Wieden, achter diep in het hoge land gelegen eikenhakhoutwallen. Proviand ging mee in de vorm van een melkbus met roggebrood en worsten en een tientje aan contant geld. Blaffende honden veroorzaakten enige paniek ("nu zullen die verrekte honden ons nog verraden"). In St.Jansklooster zei men dat het moorden in Vollenhove al begonnen was. Willem Mooijweer, PTT-er in St. Jansklooster, belde zijn collega in Vollenhove en die zei dat men in Vollenhove hetzelfde zei over St.Jansklooster. "Dan kom ik eens kijken", zei Mooijweer, stapte op de fiets en reed via de Schaarweg naar Vollenhove. Onderweg werd hij verschillende keren door de bevolking gemaand om terug te gaan en ook te vluchten. Maar tegen het einde van de dag had hij de praatjes ontmaskerd. De geïmproviseerde vluchten waren daarna nog lang een bron van vermaak.

Jent Lassche-Zelhorst vertelde in een interview in 1999: "Ik was 10 jaar toen de oorlog uitbrak. Ik weet nog dat de Duitse legerauto’s naar Vollenhove kwamen, door de Schaarweg, met soldaten er op. Wij waren op het land aardappels aan het rooien. Mijn vader, broer en ik moesten in de greppel gaan liggen omdat pa bang was dat ze op ons zouden schieten. Aan de achterste wagens waren paarden gebonden, die waren gevorderd wist mijn vader."

Blokkade van de havens in Vollenhove.

Op 11 mei 1940 werd om ongeveer 19 uur 30 op het Stadhuis besloten om Lok, de havenmeester, en J. Spit, de gemeentebode, opdracht te geven de in- en uitgang van de havens te blokkeren met de drie in de Kom liggende schuitjes. Dat is die nacht nog gebeurd.

Verzet tegen de Duitsers

Al in het eerste oorlogsjaar begonnen in Vollenhove enkele jonge mannen met enig verzet tegen de Duitsers. Daarbij ook Laurent Nering Bögel, aangespoord door de broers Jan en Geert Stoker die bij het stoomgemaal woonden. Later zou deze groep uitgroeien tot één van de twee echte verzetsgroepen in Vollenhove, één die het gewapende verzet niet schuwde.
“Onze eerste kleine sabotagedaad was het onklaar maken van 16 Duitse vrachtwagens. Omdat op het terrein van het Paviljoen Zwemlust tot eind juli  1940 militairen waren gelegerd - de officieren sliepen in het restaurant - en hun vrachtwagens tegen de helling van de Voorst stonden kwam ik op het idee om deze onklaar te maken door suikerklontjes in de tank te gooien. Ik heb dit met Jan Stoker overlegd en toen tot uitvoering gebracht. Hij hield de wachtpost op zijn manier aan de praat en ik had mijn broekzak vol met suikerklontjes, die ik van zetbaas Harm Ouderling had gekregen. Die paar suikerklontjes kon het Paviljoen wel missen voor het goede doel. Natuurlijk vertelde ik niet van onze plannen. De vrachtwagens stonden naast het terrein van Paviljoen Zwemlust op het hoger gelegen grasveld van de Voorst. De volgende middag gingen Jan en ik naar het Paviljoen op de fiets en maakten zoals we al vaker hadden gedaan een praatje met de soldaten. Dit wekte geen wantrouwen tegen ons, ze vonden dat wel fijn om aandacht te krijgen. Een soldaat stond op wacht bij de wagens en een bij de ingang van het terrein. Jan kon beter met het Duits overweg dan ik, daar hij dat op de MULO school in Zwartsluis leerde. Zo ging ik al slenterende naar de vrachtwagens en gooide in elke tank ongemerkt 3 klontjes suiker. Dat duurde wel even want ik liep regelmatig heen en weer om niet op te vallen. Zo zouden de wagens na ongeveer 400 km. vastlopen, dat was door schoolmaat Bartus van Benthem aan mij verteld.
Eind mei kregen ze 'Befehl' om naar het front in Frankrijk te gaan. Plotseling hoorde ik hulp geroep: "Bitte hilf mich, ich will nach Mutter, Ich bin Musiker, ich will kein Krieg führen, hilfe mich, hilfe, hilfe mich." Die jongen van ongeveer 18 jaar greep mij vast, toen ik achterop mijn bagagedrager van de fiets zat te kijken naar die ruim tachtig Duitse soldaten.

Illegale krantjes

Laurent Nering Bögel: “In september 1940 begon ik met kleine stukjes van de B.B.C. op papier te zetten,met potlood, echter zeer onregelmatig, want ik moest naar de Ambachtsschool in Zwolle. Ik deed dit een of tweemaal per week. Toen dit goed aansloeg ging ik er vanaf 19 januari 1941 meer werk van maken. Daar ik eerst bij de familie Van Heerde aan de Voorpoort kwam (zaterdagsavonds om grammofoonplaten voor het radiodistributienet te verzorgen) ging ik op de fiets met het nieuws naar Stoffer Roebers, Jo en Aal van Heerde en zo door naar Jan de Lange in de Kerkstraat, Andries de Lange, de kolenhandelaar, mijn tabaksvriend Hendrik Soeters (kruidenier aan het Hollandse Plein), de familie Lok in de Heilige Geeststeeg en de familie Andries Heetebrij, de dikke slager aan de Vismarkt. Zo kregen we een goede band van 'goede' Nederlanders in Veno. Het oude radiotoestel uit 1934 moest helaas in juni 1943 worden ingeleverd op bevel van de moffen en toen stopte dit. Alle toestellen in de gemeente Vollenhove, dat waren er 258, kwamen terecht in het weeshuis. Later werden ze weg gebracht. De Duitsers hoopten dat we op deze manier niet meer zouden kunnen luisteren naar de B.B.C., Radio Oranje of de Watergeus. Kortom geen nieuws meer uit de vrije wereld. Niet overal gaven de mensen evenveel gehoor aan deze opdracht: in Vollenhove was het ingeleverde aantal per hoofd van de bevolking duidelijk lager (5,6 per 100 mensen) dan in heel Overijssel (9,4) of heel Nederland (9,1) [ info: Gidi Verheijen]. Anekdote: de niet ingeleverde radio van de familie Mooijweer uit Sint Jansklooster stond een tijdje, op suggestie van Ds. Wolven, onder de preekstoel in 'zijn' kerk, samen met zijn eigen radio.

Het opnemen van het nieuws via de radio en het drukken en verspreiden van illegale krantjes in Vollenhove werd na het onderduiken van Laurent Nering Bögel (op 19 november 1942) overgenomen door het ondergedoken echtpaar Arons. In Vollenhove werden bij kapper / kleermaker Piet IJspeert, wonende aan de Kerkstraat 12, vanuit Kampen pakken illegale bladen bezorgd. Dit werd echter op den duur te gevaarlijk, zodat de bezorging moest worden afgezegd. Daarna besloot men zelf stencils te vervaardigen met berichten, die via de illegale radio, “Radio Oranje” werden opgenomen. Dit deed Bob Arons. Deze Joodse onderduiker was samen met zijn vrouw Liesje bij IJspeert ondergebracht door ds. Tjadens. In de nok van het huis van Piet IJspeert hadden zij zich in een klein kamertje geïnstalleerd en vandaar uit werd onder de titel 'Strijdend Nederland' het verzet tegen de Duitsers gestimuleerd.
Voor papier zorgde het Waterschap en op de Boerenleenbank werden de stencils vermenigvuldigd door Evert van der Linde, die ook zorgde voor de distributie. Ook Weber, een onderwijzer uit Sint Jansklooster, was betrokken bij de verdere distributie. In Vollenhove werden een 300-tal krantjes verspreid, in Blokzijl 150. Hier leek de klad in te zullen komen toen burgemeester A.C. van Driel bij het vorderen van woonruimte zijn oog op het huis van IJspeert liet vallen. Deze nam de burgemeester echter in vertrouwen en wist zo te bereiken, dat hij van de lijst werd geschrapt.

1941

Poging voor een geheime zender

In 1941 deed Nering Bögel een poging om een eigen illegale geheime zender te bouwen, op basis van zijn kennis van elektrotechniek opgedaan op de Ambachtschool en onderdelen die hij via zijn werkgever Jo van Heerde kon bemachtigen. Uiteindelijk lukte dat niet en dat is misschien maar goed ook: zijn achterneef Jaap Sickenga was verraden en met zijn zender ‘uitgepeild’ door de Duitsers. Hij stierf na vele martelingen op 31 augustus 1941 in een Duitse cel in Zuid-Limburg.

Protest door Vollenhoofse scholieren

Eind april 1941 kwam Libbe Brandsma op het idee om op 10 mei een rouwband te gaan dragen. Het gevolg was dat de volgende jongens uit Vollenhove mee deden op 10 mei 1941: Jan Kwakman (van Kokkien), Jan de Boer (Jan Snel), Rudie Viersen, Libbe Brandsma, Bertus van Benthem uit Sint Jansklooster (bij de molen) en Laurent Nering Bögel.
Toen ze op het Stationsplein in Zwolle uit de bus stapten waren alle ogen op hen gericht. Zo gingen ze naar de Ambachtschool. De Duitsers keken wel vreemd op, maar of ze het begrepen hebben? Op school vroeg een leraar of er een dierbare in Vollenhove was overleden. Hierop werd geantwoord: “er zijn heel wat vrienden in de periode van 10 mei tot 16 mei gestorven door een plotselinge aanval op ons”. Dit zouden ze ook zeggen als we door de Duitsers ondervraagd zouden worden. In Vollenhove was Evert Spit uit de Heilige Geeststeeg destijds gesneuveld.

Dominee Tjadens als verzetsleider

Ds. Frederik ('Frits') Wubbo Tjadens (Schiedam, 11-5-1912, overleden 21-11-1944) werd in augustus 1941 vanuit Amsterdam naar Vollenhove beroepen en was als vrijgezel in de kost bij de familie Dragt in de Kerkstraat in Vollenhove. Vandaar zette hij zijn hulp aan onderduikers, begonnen in Amsterdam (zie verderop) met kracht voort. Onder de plaatselijke bevolking werd hij wel het 'Vliegend Evangelie' genoemd. Vanwege zijn openlijke stellingname tegen het fascisme werd hij eens bedreigd door een NSB-er. Hij heeft om die reden korte tijd bij de familie Visscher ('Flinkie') in de Leeuwte gewoond. Hij hielp bij het transport van piloten, die hij met zijn auto oppikte bij Ramspol, bij de verzetsmensen aldaar, en werd hiervoor na de oorlog postuum geëerd.
Van Boven noemt ds. Tjadens in "Het grote gebod" (blz. 208): "de ziel van het verzet in de Kop van Overijssel". Dit doet wat vreemd aan als we op dezelfde pagina lezen dat de LO-geschiedenis in de Kop van Overijssel op "niet te ontwarren organisatorische knopen" lijkt. In feite heeft hier een aantal kopstukken geopereerd van wie de belangrijkheid niet in een bepaalde volgorde is aan te geven. Volgens verzetsman Jan Stoker zijn hij en zijn broer Geert de eerste medewerkers van ds. Tjadens geweest. Geert Stoker (Sietse) zorgde enige tijd vanuit zijn woonplaats Emmen voor verzending van illegale lectuur en bonkaarten. Zijn broer Jan, die bij zijn ouders bij het A.F. Stroink-gemaal bij Blokzijl woonde, en kleermaker Piet IJspeert (Oom Piet) in de Kerkstraat te Vollenhove brachten "het spul" daarna naar de juiste adressen.

1942

Neergeschoten vliegtuigbemanningen

Jent Lassche-Zelhorst (1930-2014), in 1999: "ik weet nog dat toen ik op school zat, er vliegtuigen heel laag over Vollenhove vlogen. Wij moesten toen onder de banken gaan liggen met het gezicht naar de vloer. Er is ook een Duitse jager naar beneden geschoten en die kwam terecht in de tuin van landgoed 'den Oldenhof' (op 29 november 1943). Dat vonden wij als kind heel erg omdat ze vertelden dat er nog mensen in zaten. "

In luchtgevechten en door het Duitse luchtafweergeschut is een aantal geallieerde vliegtuigen zowel in de Noordoostpolder als op het oude land neergestort (01:40), zoals in de nacht van 2 op 3 juli 1942, boven het Zwarte Meer, toen de Hampden B.Mk.I - P5332 - PT-T op terugweg was van Bremen. Alle vier bemanningsleden kwamen hierbij om het leven. Jack Edward Gibbs uit Canada, 19 jaar, sergeant-boordschutter; wordt op 13 juli begraven in een daags daarvoor door timmerman Jacobus Driezen gemaakte vuren lijkkist. Jack is hoogstwaarschijnlijk door vissers aan land gebracht. Uit hetzelfde vliegtuig kwam ook de toen dertigjarige Engelsman Alan Denis Bond, sergeant-waarnemer bij de Royal Air Force. Boer Harm Ziel haalde op 16 juli diens lijk op van de dijk tussen Kadoelen en Ramspol en hij werd 18 juli begraven. De twee die later aangetroffen werden ter hoogte van de tweede proefboerderij, op de dijk richting Ramspol zijn de 22-jarige sergeant-piloot Charles Garnett Wilde uit Medicine Hat, Canada en zijn 32-jarige sergeant-radiotelegrafist Thomas Edward Crothers uit Ontario, Canada. Boer Piet Zelhorst (toen 14 jaar), met paard en wagen op weg om hout op te halen, vertelde vele jaren later dat de paarden hier stopten vanwege de lijkengeur uit de twee kisten waarbij een Duitse soldaat op wacht stond. Wilde en Crothers zijn naderhand begraven op begraafplaats 'Rusthof' in Oud-Leusden. De graven van Gibbs en Bond bevinden zich nog steeds op de Algemene Begraafplaats 'De Voorst' in Vollenhove, evenals van andere omgekomen geallieerde strijders. Daarbij ook de 22-jarige Albert Eric Lloyd, neergestort in het IJsselmeer, 15 km ten oosten van Marken, op 23 augustus 1943, elf dagen later gevonden door de Vollenhoofse vissers Jan Ouderling (‘Jan Otter’) en Louwe de Boer van de VN60.

Niet altijd liep zo'n crash noodlottig voor de vliegeniers af. Soms kon de hele bemanning of een deel daarvan zich per parachute redden. De vraag was dan altijd bij wie zij terecht zouden komen: in handen van de Duitsers of van het verzet. In een groot aantal gevallen is de ondergrondse beweging er in geslaagd de geallieerde vliegeniers in veiligheid te brengen. Volgens J. van Mechelen zouden alleen al via de gebroeders Harm en Marten Kingma (1983-1965) te Vollenhove 37 piloten naar hun land hebben kunnen terugkeren. Teunis Schuurman (PATS) komt na gedegen onderzoek tot 43 namen, Piet Wijbenga (in: Bezettingstijd in Friesland) stelt dat het er zelfs meer dan 50 waren. Aangezien in die tijd slechts weinig mensen konden beschikken over een auto met brandstof was het voor de LO (de verzetsorganisatie) natuurlijk zeer nuttig dat men de medewerking had van de gebroeders Kingma. Hun aannemersbedrijf, dat hoofdzakelijk voor de Wieringermeerdirectie werkte, had enkele vracht- en personenauto's in gebruik. De uitvoerder Jacob Muller uit de Doelenstraat te Vollenhove, een zwager van de Kingma's, was vanwege zijn functie eveneens in het bezit van een auto en hij speelde met hen onder één hoedje.

Op 3 juli 1942 crashte rond 1 uur 's nachts een bommenwerper van het type Vickers Wellington Mk.IV, op weg met 17 andere naar Bremen. Piloot Whittick en drie anderen kwamen om door een aanval van een Duitse nachtjager, bestuurd door Oblt. Egmont Prinz zur Lippe-Weissenfeld. Bommenrichter Lark, uit Australië, kwam in de Beulakerwiede in de buurt van Ronduite naar beneden per parachute, was gewond en werd geholpen door botenbouwer Huisman. Lark werd in 1943 als krijgsgevangene geruild en overleefde de oorlog. Er is na de oorlog nog contact geweest met Huisman.

Bijna betrapt met revolvers op zak

Dat je eigenlijk nergens meer openlijk kon praten bleek toen Nering Bögel in juli 1942 bij een kennis van zijn vader uit Epe, waarvoor hij meerdere malen mensen naar kamp Kadoelen in de net drooggevallen Noordoostpolder bracht om daar onder te duiken, twee revolvers had opgehaald. In de trein terug werd door enkele dames uitgebreid gesproken over de bezetting en geen blad voor de mond genomen. Aangekomen in Zwolle bleek een verrader te hebben meegeluisterd en die sommeerde de dames om mee te gaan naar het politiebureau….
Eén revolver hield hij zelf, de andere was voor Jan Stoker, de leider van één van de twee verzetsgroepen in Vollenhove.
Het doorleiden van mensen naar de Noordoostpolder op aangeven van dokter Mijs uit Epe en gemeenteveldwachter Den Braber uit Zwolle ging bijna mis toen er een mogelijk ‘foute’ landgenoot tussen bleek te zitten, ene George Hinderiks uit Zwolle. Uiteindelijk zijn er ruim twintig mensen ‘afgeleverd’ bij de kantinebaas van Kamp Kadoelen, Ab Overink – later ook deel uitmakend van de Groep Vollenhove van de Binnenlandse Strijdkrachten.

Onderduiken

Arend Vos uit Sint Jansklooster werd tijdens familiebezoek in Amsterdam gevraagd door dominee Tjadens (Frits) een onderduiker mee terug te nemen. Deze en volgende onderduikers hadden een veilig onderkomen in het huis van Arends ouders, de slagerij aan de Kloosterweg. Die onderduikers vielen daar niet zo erg op, want de familie Vos had vóór de oorlog al kostgangers.

Het distributiemateriaal, de bonnen ten behoeve van onderduikers werd onder andere betrokken van een adres in Zwolle, de beurs genaamd. De vertegenwoordigers van de diverse rayons waarin de LO verdeeld was konden hier terecht. In het begin was het Henk Eikelboom (1923-2001) uit Zwartsluis, die voor de hele illegaliteit in de Noordwesthoek bonkaarten van de beurs haalde. In Vollenhove en omgeving zorgden Jan Stoker en zijn groep dan voor verdere verspreiding. In november 1943 moest Eikelboom na hulp aan een geallieerde piloot onderduiken. Hierop ging Jan Stoker zelf naar de beurs. Een zekere Van der Veer uit Hasselt vertegenwoordigde het rayon, dat door Hasselt, Zwartsluis, Genemuiden en Wanneperveen werd gevormd. Deze plaatsen konden zich overigens grotendeels zelf voorzien via het distributiekantoor op het gemeentehuis in Zwartsluis. Daarin hadden de ambtenaar J. de Goede (Piet), geassisteerd door de volontairs Jo Schaart en Roel Buimer (1922-2003) een werkzaam aandeel. Zij hadden namelijk de sleutel van de kluis, waarin de bonkaarten waren opgeborgen, nagemaakt. Zo konden zij regelmatig een aantal bonkaarten verduisteren. Bij controles werd het verschil steeds geweten aan een foutieve wijze van uitreiking. Om de te veel uitgegeven bonkaarten te verklaren werd ook dikwijls op het al of niet werkelijke verblijf van veel schippers in de gemeente gewezen.

Ds. Tjadens had een goed contact met het distributiepersoneel in Zwartsluis. Zij voorzagen hem behalve van bonkaarten ook van persoonsbewijzen (PB's) ten behoeve van Joodse onderduikers. Aan deze bevoorrading kwam een einde toen vanaf april 1942 de behulpzame ambtenaren successievelijk zelf "plat" moesten.

In Vollenhove woonde in de Visscherstraat op het toenmalige nummer 290a een Joods gezin, dat via Marion (USA) en Hoogeveen in Vollenhove terecht was gekomen. Hoe hun arrestatie en deportatie - al in 1942 - precies is gegaan, is onbekend. De moeder, mevr. De Levie-Simons wist onder te duiken en overleefde de oorlog, al haar kinderen kwamen om. Zoons David (1915-1943) en Simon (1921-1942) waren transportarbeider, stierven beiden in Auschwitz en worden herdacht op een monument in Blokzijl, evenals hun zussen waarvan niet bekend is of ze toen ook in Vollenhove woonden.

Sinds begin juni 1942 zaten bij de kleermaker en kapper IJspeert, Kerkstraat 140 (nu Kerkstraat 12) het Joodse echtpaar Bob en Liesje Arons ondergedoken. Ds. Tjadens had hiervoor gezorgd, deze was uit Amsterdam afkomstig en had daar al heel wat ellende meegemaakt betreffende onze Joodse landgenoten. Het echtpaar Arons had een goed lopende grossierszaak in schoenen in Amsterdam, maar toen de oorlog uitbrak op 10 mei niets meer te doen, daar de import geheel stil was komen te liggen, voornamelijk uit Engeland. Toen het huis van de familie IJspeert eind november 1944 door de SS werd opgeblazen hadden ze geluk dat de schoorsteen, waar achter hun schuilplaats was, het niet had begeven.

Ook Laurent Nering Bögel kreeg een oproep voor de ‘Arbeitseinsatz’ in Duitsland. Op 19 november 1942, twee dagen na zijn 19e verjaardag, nam hij afscheid van zijn vriendin, zijn werkgever en enkele afnemers van zijn illegale krantje en vertrok met de bus naar Meppel. Daar nam hij de trein – niet om zich te melden voor werken in Duitsland, maar naar Wolvega om daar op de boerderij van kennissen onder te duiken. Uiteindelijk kwam hij in de dorpskern zelf terecht en pakte daar zijn illegale luister- en krantenactiviteit weer op, ondersteund door een typemachine geleend van het Waterschap en met een nieuwe lokale kring van afnemers.
Toch hield hij contact met zijn verzetsvrienden in Vollenhove. Van Jan Stoker, de leider van de groep, kreeg hij een vervalst persoonsbewijs dat hem doorgang verleende op zijn fietstochten via Kuinre door de Noordoostpolder naar Vollenhove. De controles daar waren wel streng, maar gelukkig niet uitgevoerd door SD-ers of Landwachters.

De familie Konter woonde destijds in Ruimzeezicht, naast de rokerij. De zoons werkten mee in de rokerij. De twee oudste dochters waren al getrouwd, Jo woonde in Hengelo. Marie was getrouwd met Klaas Klappe, die in de meidagen van 1940 bij Rotterdam als militair tegen de Duitsers vocht.
In 1942 gingen de Duitsers op zoek naar de Nederlandse militairen, om ze alsnog te interneren en te laten werken in de oorlogsindustrie. Op zeker moment was elke Nederlandse man van 19 jaar en ouder door de Duitsers verplicht mee te komen in de ‘Arbeitseinsatz’.
Klaas Klappe had toen hij op de Vismarkt verbleef gemerkt dat de Duitsers op ‘razzia’ gingen. Snel ging hij naar zijn zwagers in de rokerij om te waarschuwen dat de Duitsers er aan kwamen. Hij klom, evenals zijn zwagers Ab en Evert, in de rookhang over de tengels omhoog, zover dat men vanaf de opening aan de onderkant, kijkend in het donker, niets meer van hem kon zien. Jan verstopte zich in huis achter een kleerkast. De Duitsers hadden kennelijk iemand naar binnen zien gaan en namen geen genoegen met de verklaringen van moeder Konter en de aanwezige dochters dat er niemand was, ‘ze waren in de polder’. Men posteerde wachtposten rond het huis en bedrijf, ook in de ‘leegte’. Toch vond men niemand. Toen moest het trouwboekje te voorschijn komen, en werd te kennen gegeven dat de jongens zich de volgende dag moesten melden bij de Organisation Todt, die het werk in de polder organiseerde. Dat hebben ze niet gedaan, maar de schrik zat er zodanig in dat er een schuilkelder half in de dijk werd uitgegraven waar ze in tijden van gevaar de hele dag konden verkeren. De schuilkelder had geen enkele opening, men kon frisse lucht krijgen via een horizontale ventilatiekoker die helemaal onder aan het water, in een rietkraag uitkwam. Er is vaak gebruik van gemaakt en zo kwam iedereen ongeschonden de oorlog door.

1943

"Ga je niet melden als soldaat, maar ga naar Knipmeijers onderduikerprotectoraat", was een wenk aan de oud-militairen om zich in mei 1943 niet te melden. Ze konden in de polder onderdak vinden. De letters NOP stonden voor Nederlands Onderduikers Protectoraat. En dat betekende ook ècht iets! Er is onduidelijkheid over het totale aantal onderduikers: Knipmeijer, die later zelf ook moest onderduiken, noemt het getal 25.000 maar andere officiële getallen stellen maximaal enkele honderden. Zeker is dat het een komen en gaan was van jonge mensen die het daar probeerden maar soms ook na korte tijd het alweer moesten opgeven. Het was in ieder geval een heel andere sfeer dan in de rest van Nederland.
Waar kon in Nederland op 31 augustus 1943 nog Koninginnedag worden gevierd zoals dat gebeurde in kamp Vollenhove? Een eigen gezelschap, 'De Poldercomedianten', had een zogenaamde 'besloten' feestavond georganiseerd. Maar om 10 uur 's avonds vergat men dat het 'besloten' was en hoste een lange rij kampbewoners over het smalle bruggetje Vollenhove binnen. Tegen een Duitse wacht werd gezegd dat de vrouw van de kantinebeheerder het leven had geschonken aan een vierling, waarop de Duitser antwoordde, dat ze haar, namens hem, hartelijk moesten 'gratulieren'.

Op 2 mei 1943, kort na het uitbreken van de landelijke staking, gingen er negen boerderijen aan de Barsbeek in vlammen op. In juni 1947 bleek voor het gerecht in Zwolle dat het geen opdracht van verzetsbeweging was geweest, maar een eenmansactie van een boer uit Wanneperveen, H.H., die er aardigheid in had boerderijen van NSB-boeren in brand te steken. Kort daarvoor had hij uit wraak een boerderij in Wanneperveen in brand gestoken. Doelwit in de Barsbeek was de boerderij van de gebroeders Uffels, waarvan er één NSB-er zou zijn. De brand werd aangestoken met benzine maar het vuur sloeg heel snel over naar de buren.

Het zou ondoenlijk zijn om alle mensen in Vollenhove, die onderduikers onder hun hoede namen, de revue te laten passeren, maar voor enkelen mag toch een uitzondering gemaakt worden. Zo had de weduwe H. van der Linde, bekend als 'Tante Hillegien' op haar boerderij op Kadoelen, die ze met acht kinderen bewoonde, altijd wel plaats voor onderduikers. Terwijl velen zich niet aan hulp aan geallieerde militairen waagden, vanwege de kans op de doodstraf bij het uitlekken daarvan, gaf tante Hillegien geruime tijd onderdak aan twee in augustus 1944 uit Duitse krijgsgevangenschap in Meppen ontvluchte Russische militairen, de sergeants Iwan Andrejewitsch Zubanow (toen 21 jaar) en Sergei Iwanowitsch Sokolow (30). Zij waren in september 1944 bij de Oldenhof opgepikt door ds. Wolven, gereformeerd predikant in Sint-Jansklooster. Omdat de Ondergrondse tante Hillechien en haar kinderen, die niets mochten merken, niet te zwaar wilde belasten, hebben de Russen niet tot aan de bevrijding in de onderduikersruimte achter de paardenstal gezeten. Na steeds korte tijd op verschillende adressen verbleven te hebben werden ze in een leegstaande woonwagen op een dijk aan de rand van de Noordoostpolder ondergebracht. Na een dag of tien werd de wagen echter door twee geüniformeerde mannen zeer aandachtig bekeken. De beide Russen werden bang en zijn de eerstvolgende nacht op hun buik kruipend over een zeer dun laagje ijs, dat het randmeer bedekte, teruggegaan naar het huis van tante Hillechien dat zich niet ver van de dijk bevond. Op voorstel van Arend Rodermond, een LO-man uit Belt-Schutsloot, werd in de derde week van januari 1945 een kajuitboot geleend van de Provinciale Waterstaat die bij Beukers lag. Men verborg dit scheepje in de kraggen van het Belterwiede. Behalve de Russen werden hier tevens vijf Amerikaanse vliegeniers Jackson, Calkins, Lucas, Haight en Kelly naar toe gebracht. Deze laatstgenoemden vormden de bemanning van de "Sleepy Lagoon". Dit gemengde gezelschap, nog aangevuld met enkele Nederlandse onderduikers, wachtte hier op de bevrijding. Overigens lagen daar in de buurt nog meer schepen verstopt in de rietkragen, van schippers die weigerden hun boot ter beschikking van de Duitsers te stellen.

Jentje Weijs-Bruintjes aan de Kloosterweg in St. Jansklooster huisvestte met haar man Freek vanaf 1942 joodse onderduikers, zoals het echtpaar Nathans en de familie Herz.  In 2013 kreeg ze hiervoor posthuum een bijzondere onderscheiding, de Chassid Umot ha-Olam, "Rechtvaardige onder de Volkeren", beter bekend onder de titel Yad Vashem-onderscheiding van de staat Israel voor hulp door niet-joden aan Joden. Tijdens haar leven had ze al een Britse en een Amerikaanse onderscheiding gekregen.

Het ging soms vreselijk mis. Door verraad werd het joodse echtpaar Sachs-Dikker met hun 10-jarig dochtertje op 12 april 1943 opgepakt en naar Zwolle afgevoerd. Het echtpaar uit Amsterdam, hij 43 en zij 41, werd door agent Eikenaar op 12 april om 17 uur bij het bureau afgeleverd. Ze hadden korte tijd ondergedoken gezeten bij Klaas Winter op het Heetveld, mogelijk door bemiddeling van dominee Wolven, maar bij de Duitse autoriteiten aangegeven door NSB-er dokter Jansen, die hiervoor na de oorlog is veroordeeld. Klaas werd ook opgepakt en kwam diezelfde avond om 19.30 op het bureau te Zwolle terecht, vanwaar hij naar de koepel in Arnhem werd gebracht en werd daar na een paar maanden plotseling vrijgelaten. Het echtpaar Sachs en hun dochtertje zijn twee weken na hun arrestatie al  omgekomen in Sobibor.

Vermeldenswaard zijn nog de vier jongemannen die ondergedoken zaten bij smid Hendrik Van Heerde, Voorpoort 5 (nu het pand van Juwelier Winters). Achter de bedsteden was nog een loze ruimte, waar ze zich bij onraad in verborgen. De tekst van de oorkonde, door hen geschonken:

"Uit dankbaarheid voor het gastvrij gezellig onderdak van het oorlogsjaar 1943 tot de bevrijding genoten ten huize van de familie H. van Heerde te Vollenhove is deze oorkonde als een herinnering haar geschonken door de vier onderduikers Flip Bossenbroek, Gerrit Dijkema, Hans Meijer en Berend Vos. Den vijftienden april van het bevrijdingsjaar."

De oorkonde is rijkelijk versierd met kleine tekeningetjes tussen de woorden: ankers, kettingen, smidsgereedschappen en een aambeeld (na de naam H van Heerde), een bootje (na Vollenhove). Aan de linkerkant een kolom kleine tekeningen, met van boven naar beneden een bijbel met een verwijzing naar Jesaja 16 3B – 4B, een barak, een kerkraam, een koffiepot en kop, een omgekeerde Duitse helm – als bloempot – met de vredesduif, en een zegel met de tekst ‘Pax et Libertas’. De eerste letter – de U – is met goudverf ingekleurd.
De onderduikers en hun partners zijn nog jarenlang regelmatig bij elkaar geweest ter herinnering, ook in Vollenhove met mijn ouders.
De onderduikperiode was de aanleiding voor het latere huwelijk tussen Hans Meijer en de dochter des huizes, Aa(g)t van Heerde.

Twee groepen verzetsmensen

In de omgeving van Vollenhove opereerde een knokploeg bestaande uit streekbewoners, de groep Sietse, genoemd naar de schuilnaam van haar leider Geert Stoker. Deze werd echter spoedig commandant van het KP-district Nannie (Salland). Leden waren onder andere Ds. Tjadens, de broers Jan en Geert Stoker en Laurent Nering Bögel. De groep heeft daardoor de langste tijd onder de feitelijke leiding gestaan van de opperwachtmeester der Marechaussee te Vollenhove Harmen Visser (Oom Willem), die medio 1943 was overgeplaatst van Urk naar Vollenhove. Deze groep ging desnoods over tot gewapend verzet bij overvallen op distributiekantoren. 
Een personeelslid van het distributiekantoor in Sint-Jansklooster, Engelien Boersma (1918-2000) uit Vollenhove, was koerierster voor Harmen Visser. Ook de uit Zwartsluis afkomstige en in Sint-Jansklooster bij Hilbert en Jantje Keizer ondergedoken latere minister Jan de Koning (1926-1994), toen student, deed koerierswerk. Hij was KP-er in de groep Oom Willem en nam onder andere deel aan de plaatselijke regionale vergaderingen van de LO/LKP. Bij de familie Keizer, die meerdere onderduikers in huis had, lagen in het turfhok geweren verstopt. Dochter Lammy bracht illegale blaadjes rond.

Nering Bögel: “omdat Jan Stoker een veel gezocht persoon was door de S.D. en Gestapo kleedde hij zich als vrouw en ging zo vaak ons huis “Hagensdorp” uit. Zo is hij lange tijd niet opgevallen. Helaas werd hij op een dag toch opgepakt bij het station in Zwolle. Dagenlang werd hij verhoord en werd hem zwaar lichamelijk letsel toegebracht, zoals het afranselen met een zweep op zijn rug - ik heb in juli 1945 zelf de littekens van zijn verwondingen gezien. Na al die zware verhoren werd Jan overgebracht naar de Koepelgevangenis in Arnhem. Hier zaten vele lotgenoten. Zo was daar ook ds .Slomp (beter bekend onder de schuilnaam Frits de Zwerver). Dit nu was een geluk voor Jan want zijn broer Geert zocht contact met de andere verzetslieden. Zo kwam Geert in contact met de K.P. leider Bop Scheepstra. Op 11 mei 1944 werden de gevangen uit de Koepel bevrijd, wel met medewerking van een paar gevangenisbewakers, deze moesten hierdoor zelf ook onderduiken.”

mr Jan Jacob Jelte van Kluyve, foto: familie, via Teun PATS SchuurmanAl in het begin van het verzet in Vollenhove en Sint Jansklooster waren daarnaast betrokken dominee Johann Peter Honnef (Karel, 1911-1985), notaris J.J.J. van Kluyve (1904-1969), Evert van der Linde (1919-2006), de aannemers en gebroeders Harm en Marten Kingma en de gereformeerde dominee J. Wolven (uit Sint Jansklooster). De groep hield zich vooral bezig met het onderbrengen van Joden, met hulpverlening aan onderduikers en met het verstrekken van distributiekaarten. Later kwam daar de hulpverlening bij, die aan piloten werd verleend.

Arnold Esseveld (1910-1998) kwam in 1942 als bouwkundig opzichter voor de polder naar Vollenhove, en woonde aan de Clarenberglaan. Omdat er door materiaalgebrek weinig was te doen raakte hij ook betrokken bij het werk voor de onderduikers in de polder. Hij had contact met de KP van Piet "Oberman", die de gevangenis in Leeuwarden zou kraken. Niemand kon je vertrouwen, zo schreef hij in zijn aantekeningen. Hij had een geheimzinnige buurman, 's nachts hoorde hij morseseinen op zolder. Die buurman, Van Houten, bleek na de oorlog bij een andere verzetsgroep te hebben gezeten, de groep Kingma....

Evert van der Linde was de kassier van de Boerenleenbank in de Moespot, die tijdens de oorlog op de fiets de polder introk om financiële adviezen aan boeren in spé te geven en om aan arbeiders in de werkkampen de mogelijkheid te bieden van het karig verdiende loon nog wat spaargeld te reserveren. 
Marten Kingma, directeur van een aannemersbedrijf, dat o.a. betrokken was bij de bouw van boerderijen in de polder, was de centrale figuur. Over het leiderschap was niets geregeld, maar hij was zonder enige twijfel de natuurlijke leider van de groep. Toen het in juli 1944 te gevaarlijk werd voor hem, moest hij zelf onderduiken en met hem zijn vrouw en de vier kinderen - in een woonboot bij Eernewoude. De andere groepsleden hebben toen zijn huis leeggehaald om te voorkomen dat de bezetter de spullen in beslag zou nemen. Na de oorlog konden ze hem de hele inventaris weer ter hand stellen.
De samenwerking tussen deze groep en die van Tjadens-Stoker is niet altijd optimaal geweest. Dit is niet onbegrijpelijk gezien de spanningen waaronder men moest werken.

In de tweede helft van 1943 werden alle plaatselijke en regionale KnokPloegen gebundeld in de Landelijke KnokPloegen. Deze organisatie hield zich vooral bezig met gewapende overvallen en sabotagedaden tegen de Duitse bezetters. De LKP werd op 5 september 1944 opgenomen in de Nederlandse Binnenlandsche Strijdkrachten (NBS). De knokploegen zijn meestal voortgekomen uit het LO-werk.

In het rapport van de Marechaussee te Vollenhove over november 1943 wordt melding gemaakt van het doorsnijden van telefoonlijnen tussen Duitse posten langs de dijk Blokzijl-Kuinre. Vooral in de Noordoostpolder werd veel sabotage gepleegd. Auto's van de Wieringermeerdirectie of van anderen werden verdonkeremaand als men wist dat de Duitsers deze in beslag zouden nemen. Zij werden verstopt onder stroklampen in de polder, bij Klaas de Lange in de Leeuwte of in de watertoren te Sint-Jansklooster. Toen de Duitsers tegen het einde van de oorlog draglines uit de polder wilden verplaatsen voor werkzaamheden aan hun verdedigingslinies, nam de illegaliteit de vitale delen van de motoren weg om ze onbruikbaar te maken.

Postduiven als communicatie met Engeland

Op 22 april 1943 kwam een telefonische melding binnen bij de Marechaussee in Vollenhove van de administrateur van het districtskantoor der Noordoostpolder. Het was de mededeling dat op kavel T-17 een parachute was gevonden met een lege doos.
Ter verduidelijking even het volgende: het oostelijk deel van de polder ressorteerde onder de marechaussee van Vollenhove, het westelijk deel onder die van Urk. Het gehele gebied was ingedeeld bij het gewest Arnhem.
Het bleef niet bij de bovengenoemde telefonische melding, want op 23 april spoedde de administrateur zich naar Vollenhove. Het bleek niet slechts om één, maar zelfs om drie duiven te gaan. Hij overhandigde drie parachutes en drie kartonnen dozen, waarin de (dode) vogels zaten. Ook waren enkele zakjes met voer en papier ingesloten.
Nog diezelfde dag ging wachtmeester Segaar naar Zwolle en leverde de duiven af bij de Ortskommandantur. Met het naar Zwolle brengen van de duiven was de zaak nog niet afgedaan. Er volgde een uitgebreid onderzoek in de polder. Vanuit Vollenhove vertrok één der wachtmeesters naar kavel T-17, die ligt tussen Marknesse en Marknesse-zuid. Hier werden arbeiders aan de tand gevoeld, maar dat haalde niet veel uit. 
Meestal bevonden zich aan de poot van de duif berichtenkokertjes, waarin een inktpotloodje en een velletje dun papier. Er werden ook aanwijzingen gegeven voor het waar en het wanneer lossen van de duiven. Op deze manier hoopten de Engelsen informatie te krijgen. Uit militair oogpunt konden gegevens over legereenheden, garnizoensplaatsen, Duitse waarnemingsposten etc van groot belang zijn. Het systeem om postduiven voor de berichtgeving te gebruiken was nogal omslachtig en het zou niet gemakkelijk zijn om ongezien door derden de berichtgeving te doen verlopen. Veel duiven overleefden de dropping niet en uit het bovengeschetste verhaal moge blijken dat de berichtgeving met deze vogels vanuit de polder nimmer is gelukt.

In hetzelfde jaar werden ook parachutes gevonden door enkele Urker jongens, blijkens een proces-verbaal van de Urker marechaussee Harmen Visser (1894-1945), die het plichtsgetrouw noteerde en aan de Duitsers meldde. Kort daarna werd hij overgeplaatst naar Vollenhove en sloot hij zich aan bij de verzetsgroep van Geert Stoker, waarvan hij uiteindelijk de leider werd..

Brandstichting administratie Arbeitseinsatz

Op zaterdag 6 november 1943 vond brandstichting plaats in het bijkantoor van het Gewestelijk Arbeidsbureau in de Groenestraat in Vollenhove. Het moet een poging geweest zijn om de administratie te vernietigen. Uit het proces-verbaal, dat zich in het archief van de plaatselijk politie bevindt, blijkt dat de belangrijkste administratieve bescheiden behouden zijn gebleven omdat deze zich ten tijde van de brand in het gemeentehuis van Vollenhove bevonden. De daders van deze brandstichting zijn onbekend gebleven.

Overvallen op distributiekantoren

Er zijn twee overvallen gepleegd op het distributiekantoor aan de Kloosterweg in Sint-Jansklooster. De eerste vond plaats op 10 september 1943. Kort na sluitingstijd drongen vier gemaskerde mannen het kantoor binnen en dwongen het nog aanwezige personeel onder bedreiging van pistolen de aanwezige distributiebescheiden aan hen af te geven. De overvallers vulden hun tassen en reden in een zwarte personenauto met een vervalste kentekenplaat richting Giethoorn. Bij de Blauwe Hand lieten ze hun voertuig achter en stapten over in de Noordwesthoekbus, die weer richting Sint-Jansklooster ging. Zij zouden bij De Krieger uitgestapt zijn en met de pont naar Genemuiden gegaan zijn. Later werd vernomen, dat de mannen uit Zeeland afkomstig waren.

1944

Harm Mooijweer geboren (1932) en getogen in St.Jansklooster, zegt ondanks de oorlog, een onbezorgde jeugd te hebben gehad. Fietsenrazzia's waren nog het meest bizarre "oorlogsgeweld" dat hij en zijn familie zelf ondervonden. Uit zijn herinnering komt de volgende anekdote: bij een fietsenrazzia in Vollenhove werd de fiets van een oudere visser meegenomen. Hij had er maar één, dus ging hij zich beklagen bij de Duitse commandant in Meppel. Toen de taalproblemen enigszins waren opgehelderd, zei de officier: "ah, Sie meinen das Fahrrad!". "Nee", zei de klager, "niet alleen het veurrad, de hele fiets!".

In het laatste oorlogsjaar werd de oorlog steeds meer tastbaar, zowel door de vele vliegtuigbewegingen als door de activiteiten van de Duitsers ten aanzien van het "Nederlandse Onderduikers Paradijs" in de onmiddellijke omgeving.

In de nacht van 17 op 18 juli 1944 werd het distributiekantoor in Sint Jansklooster  voor de tweede maal beroofd. Hoewel opperwachtmeester Harmen Visser daags daarna een gedetailleerd proces-verbaal opmaakte voor de Sicherheitsdienst (SD), waarin hij van een overval gewag maakte, was het hele geval door hem zelf in scène gezet. Hij was die nacht namelijk het kantoor binnengegaan, samen met Maria Weijs-van Renes en Geert Stoker om distributiebescheiden te bemachtigen voor de illegaliteit. Mevrouw Weijs woonde tegenover het kantoor. Zij werkte als caissière en was in het bezit van de sleutels. Om de zaak op een inbraak te doen lijken had Visser een in een jas gewikkelde steen door een ruit van het kantoor gegooid.

Leden van de groep rond Geert Stoker (Sietse) hebben in april 1944 het distributiekantoor van Oldemarkt overvallen. Daarbij werden 13.000 bonkaarten buitgemaakt. Zij waren de Meppeler KP, die ook een overval op dat kantoor beraamde, juist voor, naar achteraf bleek.

Jent Lassche-Zelhorst: " 's Avonds moest alles goed afgesloten worden, er mocht geen kiertje licht door komen. 
Wij woonden in een boerderijtje in de Turfsteeg. Aan de voorkant zaten ramen met luiken van buiten, die deed mijn moeder 's avonds met een grendel aan de binnenkant dicht. Er kwam geen licht door en het was ook goed voor inbrekers. 
Eens, in een nacht, werd er op de luiken gebonsd. Mijn vader moest naar buiten komen. Er stonden Duitse soldaten die onze paarden wilden hebben. Ik en mijn zus lagen in de ene bedstee en vader en moeder in de andere. Ik was erg bang en begon te huilen. Mijn zus drukte me onder de dekens. Vader is niet naar buiten gegaan. De volgende morgen kwamen ze weer. Maar de paarden waren al weggebracht naar een stuk land achter de dijk. Hij had de stal ook al schoongemaakt. Tegen de Duitse soldaten zei vader dat andere Duitsers ze al opgehaald hadden. Het was een tijd van leugen en bedrog."

Het lot van vliegtuigbemanningen

Een Engelse Lancaster bommenwerper (JA902 D-Dog) stortte op 3 januari 1944 neer bij wat nu de Lindeweg heet, tussen Marknesse en Emmeloord in de Noordoostpolder. Een klein monument op die plek herinnert hier aan. Vier van de bemanningsleden zijn in Vollenhove begraven: de Australische piloot Jack Weatherill, de Australische bommenrichter Francis Looney, de Engelse boordwerktuigkundige Albert Cowell (allen 20 jaar oud ) en de 25-jarige Australische boordschutter Colin Hemingway (zie ook hier). In 1973 werden nog enkele resten van het vliegtuig gevonden aan de Oosterringweg in de Noordoostpolder.

Bijna vier weken later, op 30 januari, stortte een andere Lancaster Mk.III bommenwerper (JA702 Z-Zebra) neer, op kavel H-33 (dat was toen H-46) bij Tollebeek.  Van de bemanning ontkwamen er twee, maar werden in België alsnog krijgsgevangen gemaakt, en sneuvelden er vijf. Ook hun graven worden in Vollenhove goed onderhouden en jaarlijks op de avond van 4 mei bezocht. Het gaat om de toen 30-jarige Kenneth Ball, navigator; Edward Shorter (21, boordwerktuigkundige); John Rule, de piloot uit Nieuw-Zeeland, toen 28; de 22-jarige boordschutters John Sloan en George Race. Teunis Schuurman (PATS) is zich in deze mensen gaan verdiepen na het contact dat hij kreeg met de nabestaanden van een in 1942 omgekomen piloot, Jack Gibbs (zie hiervoor, bij 1942-1943). Ook nabestaanden van Albert Edward Cowell, Jack Weatherill, Albert Eric Lloyd, Albert George Race, Colin Hemingway en Kenneth Richard Ball bezochten Vollenhove. Cottam (1921-2008) en Coyne (1914-2001) konden uit het in de lucht uiteenvallende vliegtuig komen met hun parachute en vonden elkaar een kwartier later op de grond. Later werden ze door drie jongemannen (Ruud Arnoldi, Engel Sap en Paul Crielaard) in een roeiboot ontdekt (±1 km vanaf Urk) en naar hun kamp (Emmeloord) gebracht. Een dag later werden ze via Marknesse/Vollenhove per ambulance naar Bergum in Friesland gebracht waar ze zes maanden bij huisarts Van Leeuwen in Oostermeer zouden blijven. Vervolgens gingen ze per trein naar Kaatsheuvel en vandaar naar Antwerpen. Hier liepen ze op 7 augustus 1944 door verraad in de val.

De 'Eto-Itis', een B-17G-bommenwerper (‘vliegend fort’) crashte op 10 februari 1944 bij Baarlo bij Blokzijl, op de boerderijen van Lok en Van Benthem die in brand vlogen, en waarbij 15 resp. 3 koeien werden gedood door exploderende munitie. Het toestel, op de terugweg van Bremen, was al boven Lingen bij de Duitse grens in problemen gekomen – aangeschoten door een Duitse jager, waardoor er brand in de neus was ontstaan - en had de formatie verlaten. Het stortte neer om 13.10 uur. De bemanning – op één man na – was er uit gesprongen, eerst vier in de omgeving van Zwartewatersklooster en de rest rondom Vollenhove. Graney (1919-2007) en Gambino (1923-2011) kwamen tussen Hasselt en Zwartsluis terecht, werden door het verzet geholpen maar werden later op hun route naar de vrijheid alsnog gepakt (Charleroi, 2 juli 1944). 
Ook Tarleton (1917-2015), licht gewond aan zijn been, en Lambert (1921-1990) – gewond door afweergeschut en met bevroren vingers – werden geholpen en bereikten begin september Engeland. Vilk (1922-1992) kwam vermoedelijk terecht in de bomen bij de Zuurbeek, Montello (1919-1985) en Richardson (1918-1999) bij de Oldenhof en Hadfield (1917-2008) bij de Beulakerweg. Burke (1917-1989), de piloot, sprong als laatste en werd vlak na het neerkomen, bij wat nu de kruising Kanaalweg – Ettenlandseweg is, gepakt door Duitsers uit Blokzijl. Montello kwam eerst in handen van het verzet – Harmen Visser – maar werd toch overgedragen aan de Duitsers omdat de baas van Visser het niet zag zitten. Visser had al burgerkleding geregeld voor Montello, geleend van buurman Noback. Montello was gewond aan zijn linkerbeen. Ook Vilk leek eerst veilig maar werd toch overgedragen.
Hadfield kwam via Harm Jordens (zie ook de Boschwijdecrash) bij Kingma terecht. Richardson kwam via Van Kluyve bij Kingma,  kwam met Hadfield via Drachten in Kaatsheuvel maar beiden werden uiteindelijk gepakt in Antwerpen.
De familie van de gesneuvelde radioman Harnish werd in 2010 in contact gebracht met overlevende Tarleton en was hier in 2013.

Langs de Roomsloot bij Blokzijl crashte op 15 februari 1944 een Lancaster Mk. III bommenwerper (JB420 S-Sugar squadron code DX), neergeschoten door een Duitse jager. De zeven doden werden begraven in Blokzijl.
Een jachtvliegtuig van het type Lockheed Lightning (piloot: overste Frederick Grambo) stortte op 29 februari 1944 neer in de Walengracht en werd deels in 1971 en 15 oktober 1974 geborgen. Op 23 maart 1944 verongelukten twee Amerikaanse B-24H bommenwerpers, zogeheten Liberators (= Bevrijders), doordat zij tijdens het vliegen in een formatie van een vijftigtal toestellen met elkaar in botsing kwamen. Beide toestellen stortten neer in het Boschwijde bij Sint-Jansklooster. Slechts vier van de in totaal negentien bemanningsleden konden zich redden met behulp van hun parachute. Hoewel de Duitsers zeer snel ter plaatse waren en er tevens veel publiek was toegestroomd, kon men toch drie parachutisten afvoeren naar een hoger gelegen terrein, waar ze snel van droge kleren werden voorzien. De neerkomende vliegtuigen en parachutes waren opgemerkt door Klaas van Benthem 'de Keizer' Lzn (29 jaar) woonachtig Barsbeek B.82 [nu 3]. Samen met Harm Jordens (20), die ter plaatse aan het werk was, schoot hij direct per roeiboot te hulp. Ook Wicher Rozeboom (24) vervoegde zich bij later bij dit tweetal. Klaas waarschuwde daarna de Ondergrondse, terwijl Harm en Wicher de drie naar het huis van Jannes Ziel brachten. Het ging om Billy B. Boyer (24 jaar), Howard B. King (22) en Robert L. Garrett (25).
Harm Jordens reed na verloop van tijd per fiets richting St. Jansklooster en kwam na zo'n kleine twee kilometer chauffeur Meindert Heidema (43) tegen. Harm maakte zich kenbaar als degene die van de situatie op de hoogte was en gooide zijn fiets direct achter in de auto. Meindert parkeerde zijn auto vlak bij de onheilsplek en begon de wagen vol te laden met langs de weg opgestapeld brandhout, dat bestemd was voor een bakkersoven. Hij zorgde wel, dat er tegen de cabine een vrije ruimte bleef. Daar zijn de drie toen ingestapt, waarna ze naar Vollenhove werden vervoerd.

Een dag later meldde boer Jacob Boes zich bij het verzet. Hij had aan de Barsbeek de vierde overlevende, de Amerikaan Charles P. Miller (uit Kansas City, staat Missouri), ontmoet. Die had zich al die tijd in de kraggen verscholen. Boes had de jonge militair duidelijk kunnen maken, dat hij te vertrouwen was en had hem daarop met paard en wagen, onder het stro, mee naar huis genomen en verzorgd. Harmen Visser, in uniform, haalde hem 's avonds op en bracht hem direct naar Kingma. Het was gebruikelijk de in dit gebied neergekomen geallieerden via Vollenhove aan de illegaliteit in Meppel over te dragen, de groep van Peter van den Hurk.  Zo werden ook deze vier mannen in twee auto's die verschillende routes volgden naar Meppel gebracht. Daarbij wist één van de chauffeurs ternauwernood met zijn vracht aan een Duitse wachtpost te ontsnappen. Garrett (piloot) en King (radio-operator) zijn mogelijk door de later in Vollenhove als onderwijzer werkzame Frans Kroeze over de grens bij Eijsden naar België gebracht (een toevallige link met Vollenhove!). Garrett kwam om op zijn onderduikadres in België, door een verdwaalde Duitse kogel,  op 7 september 1944 - een paar dagen voor hij bevrijd zou worden. King overleefde de oorlog, evenals Boyer en Miller die via Amersfoort, Amsterdam, Breda, en Antwerpen de escapelijn volgden. Boyer werd later alsnog krijgsgevangen gemaakt, evenals Miller die in Antwerpen werd verraden. Ze werden uiteindelijk in hun kamp bevrijd op respectievelijk 30 april en 2 mei 1945 (bron: PATS WO2 Onderzoek). 

Bij de Ronduite crashte op 6 december 1944 een Amerikaanse bommenwerper B-17G, de 'Blanco Diablo' van piloot DeMallie. De bemanning wist zich per parachute te redden, op één na wiens valscherm niet open ging. Ze kwamen neer in de buurt van Meppel / Staphorst. Slechts één wist te ontsnappen aan krijgsgevangenschap. Grietje ten Napel (1929) in een interview met Josje Nieuwenhuys (Kondschap 2013-1 p. 10): "Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwamen iedere nacht veel bommenwerpers overvliegen richting Duitsland. Ook waren er soms luchtgevechten waarbij vliegtuigen in brand vlogen. In de nacht van 25 op 26 juni 1943 vloog er een Duitse jager brandend rond. Hij was onbestuurbaar geworden". Volgens informatie van Teunis 'PATS' Schuurman was dit een Messerschmitt BF-110G-4 met Oberleutnant Robert Denzel aan de stuurknuppel, een gedeelte van de vleugel kwam omstreeks 2 uur 30 terecht op de mestvaalt van Freek van Benthem, A-74 nu Leeuwte 37 (afgebroken). Het ontzielde lichaam van Denzel lag iets ten zuiden van de Moespotvaart, 350 meter van de crashlocatie. De radioman, tevens schutter, Rudi Dunger, was er al eerder uitgesprongen en landde bij Heetveld om zich daarna te melden bij de woning van Hendrik van Dalen. Het vliegtuig kwam terecht op de Bikkersweide, perceel 3 van Lute de Lange, iets ten noorden van de Moespotvaart - PATS' moeder was er getuige van. Grietje vertelt verder: “op een avond hoorden wij plotseling een fluitend geluid. Er ging een bom over ons huis. Die kwam uit een Britse bommenwerper. De bom kwam midden in een houtwal terecht voor de boerderij van Hendrik Souman, Leeuwte 29, waardoor daar alle ruiten in de voorgevel aan diggelen gingen. Ook is er op een middag een Duitse jager neergestort in de gracht bij de Oldenhof.” Dit laatste betrof een Messerschmitt BF-109, een éénzitter, op 29 november 1944. Op dezelfde dag werden nog twee van deze jagers neergeschoten, waarvan er één bij Kadoelen (Oberfähnrich Manfred Spörk)  en één in het Zwarte Meer terecht kwam (waarschijnlijk was dit Oberfeldwebel Hermann Brackhagen).

Op de algemene begraafplaats van Vollenhove is een erehof met 12 graven van omgekomen vliegtuigbemanningsleden uit de gehele Gemenebest (dus naast het Verenigd Koninkrijk ook Canada, Australië en Nieuw Zeeland). Oorspronkelijk waren er ook Amerikanen begraven, maar die zijn na de oorlog overgebracht naar de centrale oorlogsbegraafplaats van de Amerikanen in Nederland te Margraten of in de Verenigde Staten herbegraven. Elk jaar op 4 mei worden de in Vollenhove begraven militairen, als onderdeel van de stille omgang, herdacht. In de Gemenebest is het de gewoonte om alle omgekomen militairen te herdenken op 11-11, Remembrance Day of populair Poppy Day (klaproosdag). De klaproos is het symbool geworden dat wordt gedragen op de kleding van hen die gedenken, en bij de graven wordt gelegd. Sinds 2005 wordt ook hier op 11-11 aandacht aan deze vliegers geschonken, zie www.teunispats.nl/poppy-day.htm .

Evert van der Linde: “in april 1946 heb ik een lijstje opgesteld met daarop de door mij geholpen bemanningsleden. De geallieerde inlichtingendiensten hadden om die informatie gevraagd. Eén van de redenen was de wens om de hulpverleners te kunnen bedanken. In Vollenhove was de organisatie vooral in handen van de reeds eerder genoemde Marten Kingma. De te helpen bemanningsleden waren afkomstig uit Friesland, de regio Vollenhove, waartoe ik de Noordoostpolder reken. Zo kreeg ik zelf een keer een telefoontje uit de polder of ik een neergeschoten vlieger kon onderbrengen. Dat gebeurde juist op het moment, dat er al een piloot – Max Weinstein (crashte op 11 december 1943 met zijn B-17F in de buurt van Sneek) - in ons huis was ondergebracht. Toen nummer twee, radiotelegrafist Sgt. John Alexanian (gecrasht op 7 juli 1944 op kavel C-40 in de Noordoospolder, B-17G), werd gebracht schrok ik, want hij was nog gekleed in vliegeruniform. En het was klaarlichte dag, de afstand tot het huis was minstens 20 meter, zodat het risico van gezien te worden erg groot was. Gelukkig gebeurde er niets en kwam hij veilig binnen. Maar de confrontatie met een landgenoot, met Max dus - deze was van te voren op de hoogte gesteld - bracht hem grote verwarring. Hij dacht met een verrader van doen te hebben. De onduidelijkheid was trouwens snel opgelost, toen duidelijk werd dat beiden afkomstig waren uit New York.
Meestal werden de vliegeniers enkele dagen later opgehaald en naar Meppel gebracht en daar op de escapeline naar het zuiden gezet.

Sommigen werden ondergebracht in het ondoordringbare natuurgebied 'de Wieden'. Het ging dan om boten die in het riet langs bijvoorbeeld de Belterwiede lagen. 
Zo ook vijf mannen waarvan hun B-17G bommenwerper 'Sleepy Lagoon' op zondag 28 januari 1945 een noodlanding had gemaakt bij Ossenzijl, zie verderop. Veel mensen, waaronder kerkgangers, hielpen die zondag om de sporen in de sneeuw van de veilig neergekomen bemanningsleden voor de Duitsers te verdoezelen. Uiteindelijk werden er twee krijgsgevangen gemaakt. De genoemde vijf werden in een met hout afgedekte boot verborgen gehouden tot de bevrijding op 16 april 1945, onder andere door Arend Rodermond (van de BS groep Vollenhove) en Klaas Wildeboer.

Op 28 januari 1945 vertrokken zo'n duizend bommenwerpers en 250 gevechtsvliegtuigen om diverse doelen in Duitsland te raken. Van deze vlucht keerden zeventien bommenwerpers niet terug. De Amerikaanse bommenwerper 'Sleepy Lagoon' werd boven Keulen ernstig beschadigd en vloog gehavend terug: één motor was door het luchtafweer boven Duitsland in brand geraakt en ook een ander raakte defect. Boven Nederland keek de bemanning naarstig uit naar een plek om de grote vogel neer te zetten. Volgens Wiebe de Vries, maar onbevestigd door andere bronnen, werd de bommenlading gelost boven Meppel omdat de piloot door de dikke sneeuwlaag en de bevroren ruiten de bebouwing niet herkende; met zeventien doden en 160 gewonden als gevolg. 
In het bevroren met sneeuw overdekte weiland bij Lenstra aan de Lageweg bij Ossenzijl maakte het vliegtuig een geslaagde noodlanding. Het was koud en toen ze lager kwamen, kreeg de machine te kampen met ijsafzetting. Gezagvoerder Jackson kon het cockpitraampje aan zijn kant niet open krijgen, waarop tweede piloot Calkins aan de andere kant het raampje opende, en de landing wist te klaren door zijn hoofd naar buiten te steken om te kunnen zien wat er op de grond afspeelde. Naar zijn mening was dit de beste landing uit zijn vliegersloopbaan. 
Bommenrichter Haight: “Bij de buiklanding in het weiland werd slechts weinig schade toegebracht aan het vliegtuig. Onze orders waren om bij noodlanding in bezet gebied het vliegtuig te vernietigen. We scheurden een parachute in repen, doordrenkten die met benzine en staken ze in brand. Daarna haastten we ons in zuidelijke richting (De Weerribben), op aanwijzing van het toegestroomde publiek. Er was ons verteld dat we in Nederland een goede kans maakten aan het krijgsgevangenschap te ontkomen, als we erin zouden slagen ons tenminste tien mijlen van de machine te verwijderen. We ontweken aanvankelijk de dorpjes. Eén bemanningslid (Cappiello) had een arm gebroken en werd door zijn maat Ziner naar een dorp gebracht (Muggenbeet) om doktershulp in te roepen. (Die hulp werd verleend door de huisarts van Blokzijl). Beiden werden daarop gevangen genomen. Twee anderen (Senchuk en Phelps) keerden veilig terug (via Oldemarkt, Steenwijk en Rijswijk). De andere vijf (Jackson, Calkins, Lucas, Haight en Kelly) kwamen na eerst in paren te hebben gelopen, weer bij elkaar en zijn gezamenlijk verder getrokken,” vertelt Haigh 45 jaar later. 'Soms kwamen we voor ijs te staan, dat niet altijd betrouwbaar bleek. Daarom gingen de 'lichtgewichten' op kop om het ijs te testen. Een enkele maal zakten we erdoor en moesten terug om het op een andere plek nog eens te proberen. We maakten de noodlanding 's middags om twee uur (Ned. tijd drie uur) en liepen door tot twee uur 's nachts. Toen waren we ervan overtuigd wel de nodige tien mijlen te hebben afgelegd en zochten onderdak in een hooischuur in de nabijheid van een dorp (Beulakerpad, Sint Jansklooster). We maakten een hol in het hooi en sliepen van vermoeidheid tot het daglicht. Na het ontwaken hadden we behoorlijk trek. Bart Calkins en ik besloten de gok te wagen en aan te kloppen bij het dichtstbijzijnde huis (J. Huisman, of wel Jan Otter). Men ontving ons vriendelijk en beduidde ons terug te keren naar de schuur. We wisten uiteraard niet met wat voor mensen we te doen hadden, maar het bleek goed volk. We kregen door de vrouw de huizes gekookte meelpap en bleven de rest van de dag in de schuur.” (Inmiddels was aan ds. Wolven gemeld dat de vliegers in de schuur verbleven en was de ondergrondse gealarmeerd). 'Toen het donker was kwamen de leden van de ondergrondse om ons naar verschillende schuiladressen te brengen. We werden gesplitst. De piloten bij elkaar (bij W. Weys ofwel Lange Willem), Vince Kelly en ik samen en de navigator apart. Vince en ik werden naar een oud kasteel gebracht, gebouwd in 1632 (de Oldenhof) in eigendom van twee oude vrijgezelle zusters (de freules Sloet van Marxveld). We kwamen in een kamer op de eerste verdieping, waarin een dubbel plafond was aangebracht. In de twee weken, die we in het kasteeltje verbleven, hebben we ons één keer in die ruimte tussen plafond en vliering moeten verbergen. De Duitsers doorzochten toen het kasteel', weet Haigt nog als de dag van gisteren. 'Na twee weken verhuisden we naar een met ruigte gecamoufleerde boot, die in een vaart (Boswiede) lag. Daar werden we binnen enkele dagen met zijn vijven herenigd. Er kwamen ook nog twee Russische soldaten bij, die waren gevlucht uit een Duits krijgsgevangenkamp (in augustus 1944 in Meppen). Zij wilden niet naar Duitsland terug, uit angst voor straf omdat ze zich gevangen hadden laten nemen. We brachten acht weken door op de kleine boot en sliepen in een ongemakkelijke houding, om en om hoofd bij voeten. 's Avonds werden we door de ondergrondse voorzien van aardappelen en brood (vanuit Barsbeek en Belt-Schutsloot). We kookten bij avond, het vuur zo goed mogelijk camouflerend. Overdag doodden we de tijd met kaartspelen en het lezen van enkele Engelse boeken, die men ons had bezorgd." 
Keith Haight onderhield schriftelijk contact met Klaas Wildeboer en bezocht Vollenhove bij de 45-jarige herdenking van de bevrijding.

Het bevolkingsregister van Vollenhove

De verzetsgroep Stoker zat in de maag met burgermeester Mr. Crommelin. Burgemeester Mr.Crommelin was burgemeester Mr. W.C. ten Kate in augustus 1940 opgevolgd, die op 1 mei 1940 benoemd was tot burgemeester van Goes. Hij was wel geen N.S.B.er maar goed was hij ook niet, bang voor zijn hachje zoals zo velen dat indertijd waren. Bovendien werden de bevolkingsregisters in het hele land misbruikt door de Duitsers, zo kon men nagaan wie in de leeftijdsgroep viel om naar Duitsland te gaan, om daar in de fabrieken te werken voor de Wehrmacht. Harm Visser stelde dat er voor Vollenhove maar een oplossing was: de burgemeester verzoeken om de papieren van het bevolkingsregister mee te nemen en hem onder te laten duiken.

Nering Bögel: “Op 26-6-1944 gingen we om 19 uur met ons drieën naar de woning van burgemeester Mr. Crommelin. Harm Visser belde aan (hij was in uniform van Rijksveldwachter) en ging met Jan Stoker naar binnen. Jan bleef direct achter de deur staan en Visser ging mee naar binnen. Visser verlangde van de burgermeester dat hij zou onderduiken en het bevolkingsregister, wat op het gemeentehuis was zou meenemen, zodat de vijand er geen inzage meer in kon doen. Dit werd door de burgermeester toegezegd, alleen wilde hij eerst zijn belangrijkste spullen opslaan, als het kon bij de Baron Sloet van Marxveld in de Achterstraat. Zelf stond ik met de revolver mijn broekzak klaar tegen over de woning. Voor eventueel onraad zou ik de bekende (voor ons althans) Jodeliehietieroep doen. Ik wist dat er een brandalarm in de slaapkamer van het gezin was aangelegd, waarmee rechtstreeks de bel bij de brandweerlieden thuis ging rinkelen. Voorkomen moest dan ook worden dat er op de een of andere manier alarm geslagen kon worden. Gelukkig viel dit allemaal mee. Maar het zweet stond mij die 15 minuten durende periode dik op mijn voorhoofd en had ik het gevoel dat het wel twee uur had geduurd. De deur ging eindelijk open en hoorde ik van onze onverschrokken Harm Visser dat ons doel was bereikt.”
De burgemeester zou over twee dagen met Jan Stoker meegaan om in de buurt van Hardenberg onder te duiken, daar had Jan inmiddels voor gezorgd. Maar wie schetst Jan’s verbazing toen ze op het onderduikadres aankwamen en uit de koffer alleen wat kleding en een scheerkwast met zeep en een scheermesje zaten... maar helaas geen bevolkingsregister. 
Een dag of tien later verscheen Burgemeester Crommelin weer in Schaarweg bij de familie Voerman. Dat was echter voor zijn eigen rekening, de ondergrondse had haar best gedaan.
Toen hij zich hiervoor na de oorlog moest verantwoorden op het Provinciehuis in Zwolle was zijn antwoord: "Wat kan mij Vollenhove verdommen".  Nering Bögel: "Als een gewone man dat had gezegd was hij op staande voet ontslagen. Niets nieuws onder de zon. Het kan verkeren...". Overigens pakte Crommelin na de bevrijding zijn functie weer op en bleef tot 1950 burgemeester van Vollenhove.

29-6-1944, de overval op het Stadhuis.

Wat nu te doen met het bevolkingsregister? Het idee kwam van Geert Stoker, de broer van Jan. Hij gaf de raad de auto van de familie Nering Bögel, een Chevrolet Master de Luxe 1938 die in 1940 op blokken was gezet uit de garage te halen en daarmee naar het gemeentehuis op de Kerkplaats te rijden voor een overval. 
Laurent Nering Bögel reed hiervoor speciaal per fiets van Wolvega via Kuinre en de N.O.P. naar Vollenhove. De accu werd aan de gelijkrichter gezet en de auto van de blokken gehaald. De volgende dag startte zijn vader de auto en deze sloeg direct aan. Nering Bögel vond het wel een erge riskante onderneming,er waren bijna geen auto's in de straten, als het er een was dan was dat een Duitse. Wel waren er al tweemaal huiszoekingen door de S.D. gedaan maar doordat de garage op ongeveer een 25 meter achter de nachthokken van de kippen stonden was dit gelukkig nooit aan hun opgevallen. Wisman kon de auto gelukkig aan de praat krijgen. “De plank voor over de goot lag in de garage aan de binnenkant tegen de muur. Deze kon ik er met Jan zo neerleggen. De deuren werden door mij geopend. Zo konden Geert en Jan wegkarren naar het gemeentehuis. Wel moesten ze langs de Latijnse School. Deze was tot de vordering bewoond door de familie Nikkels. In de leslokalen was een textiel fabriekje gevestigd. Nu zat de Kriegsmarine er in en ook de S.D. zat er vaak, af en toe was er nog een andere Duitse instantie in gevestigd. Rechts was de deur van het woonhuis waar de familie Nikkels woonde, deze waren er uitgezet. Een wachtpost voor de deur, dit was wel erg link. De post die er voor stond was wel ouder dan 50 jaar, maar je wist niet of het een felle of een anti-Hitler was. In elk geval heeft hij geen alarm geslagen...
Bij het “schuttegien” stond Harmen Visser op de uitkijk. Daar keerden ze de auto en stopten voor het gemeentehuis. Om 15 uur 15 gingen Jan en Geert naar boven, onderweg werd de telefoonkabel stukgeknipt met een combinatietang. Ik had hun verteld waar die langs liep, omdat ik van begin september 1939 tot half juni 1940 er vele malen dagelijks langs kwam als een van de drie ordonnansen”. (de andere 2 waren Anton Soeters, uit de Kerkstraat - zijn vader had een kruidenierswinkel - en Dries Noback, die met zijn zusje en ouders woonden in het Jacobsonhuis, verhuurd door Baron J.H. Sloet van Marxveld). 
Het postkantoor was toen gevestigd op de Kerkplaats daar waar nu restaurant Robuust gevestigd is. De telefooncentrale was toen een handmatige en werd bediend door de postkantoorhouder, in dit gelukkige geval door de familie Greven. Vaak deden dit hun dochters Jantine en Gretha. Als er gebeld werd moest de pen met snoer in het aangevraagde nummer worden gestoken, dan kwam de gewenste verbinding tot stand. Ook moest de naam van diegene die belde en de tijd worden genoteerd. De familie Greven was ingelicht met het verzoek geen telefoontjes door te geven van uit Zwolle met het huis van de familie Nikkels waar de S.D. in zat; of met het stadhuis. 
Boven aangekomen richtte Jan direct zijn revolver op het stadhuispersoneel, want je kon niet weten of er een mof of ander gespuis aanwezig was. Wel had Harmen Visser in dat uurtje dat hij daar op wacht stond niets verdachts gezien. Dat viel dus mee. Een luid gejuich ging er zelfs op. De heren W. Noback, gemeentesecretaris, J. Noback, schrijver, Helderman en Stoffer Oldenhof waren blij dat er iets gebeurde in Vollenhove - want de distributiebonnen, zeer geliefd bij het verzet, werden op het oude Gemeentehuis aan de Kloosterweg te Sint Jansklooster uitgereikt. 
Toen het bevolkingsregister in een koffer was gestopt werden de ambtenaren in de kluis gestopt voor hun eigen "veiligheid".
Hierna zijn Geert en Jan naar beneden gegaan en het bevolkingsregister in de auto gelegd en ingestapt, motor starten, maar o wee de motor sloeg niet aan! Wat een paniek, intussen was het 16 uur 45 geworden, tijd dat de mensen uit de Noordoostpolder kwamen om na hun dagtaak naar huis te gaan. Jan stapte uit de auto en Geert bleef achter het stuur zitten. Jan vroeg of ze de auto op wilden duwen en zo kwam de auto gelukkig (onder de neus van de wachtpost voor de zogenaamde Latijnse school) ongeschonden weer in de garage van Hagensdorp terecht, een paar honderd meter verderop.

Het zal ongeveer een maand later zijn geweest, dat de onderwijzer meester Breman van de derde en vierde klas van de Openbare Lagere School zich in zijn vrije tijd meldde op het gemeentehuis om het bevolkingsregister weer in orde te maken! Wie had ooit zulks durven dromen! Het vervelende was dat hij van alle kinderen op school de juiste namen, geboortedata en hun adressen wist. Ook van de School met de Bijbel wist hij helaas veel. Gelukkig is dit bevolkingsregister nooit klaar gekomen. Bij de bevrijding werd ook hij afgevoerd naar het Nut, maar op voorspraak van gemeenteambtenaar Noback, de broer van de gemeentesecretaris, toch weer vrijgelaten. 

Na de oorlog is het originele bevolkingsregister van zijn onderduikadres in Zwolle op één persoonskaart na ongeschonden teruggekeerd.

Brandstichting bij NSB-ers

Binnen de KP-groep Vollenhove (Oom Willem), werd wel eens gesproken over het in brandsteken van boerderijen van NSB-ers, maar deze plannen werden nooit uitgevoerd. Iemand uit Belt-Schutsloot, die niet bij het verzet betrokken was maar wel fel anti-Duits, vond dat een dergelijke daad toch goed zou zijn. Daar hij niemand kon overhalen mee te gaan, heeft hij in zijn eentje in de zomer van 1944 op een nacht de boerderij van een NSB-er aan de Barsbeek in brand gestoken. Deze actie liep echter danig uit de hand. Door de sterke wind sloeg de brand over naar vier andere boerderijen, waarvan de bewoners part noch deel aan de NSB hadden.

Droppings

De knokploegen verkregen hun wapens hoofdzakelijk door middel van droppings uit geallieerde vliegtuigen. Volgens Albert J. Knipmeijer, in dienst bij de Directie Wieringermeer en tevens de grote organisator en stimulator van de verzetsbeweging in de Noordoostpolder, zijn daar drie maal wapens gedropt. Als Harmen Visser via Radio Oranje gecodeerde zinnen hoorde als: "Henri uit Brussel is rijk" of "Alle vrienden zenden groeten", dan wist de illegaliteit dat binnen een bepaalde tijd bij een afgesproken plaats een partij wapens neergegooid zou worden. Men betrok dan posten rond het geplande vangveld en bij de brug bij Vollenhove, de toegangsweg naar de polder. Overigens is men ook enkele malen onverrichterzake huiswaarts gekeerd. Eén keer bijvoorbeeld moet een Duitse jager de lichtseinen, door de verzetsmensen gegeven aan een naderend Engels vliegtuig, hebben waargenomen. Hij vloog namelijk richting polder, waarop de Britse Lancastermachine rechtsomkeert maakte zonder zijn vrachtje te kunnen lozen.

Het is vermoedelijk de ontdekking van verstopte wapens geweest, die voor de Duitsers de aanleiding vormde tot de grote razzia van 17 november 1944 in de Noordoostpolder en aangrenzende gemeenten, volgens de verzetsman J. van Mechelen in een interview met de Stichting LO/LKP in 1946.

De eerste dropping na D-Day in Nederland was bij Almelo, op 9-9-1944. Vanuit de KP Almelo, door leider Kalter (‘Gerard’ alias ‘Dries’) werd contact gelegd met de LO Kampen, o.a. A.J. Knipmeijer. W. Soetendal, ex-onderofficier, had de leiding bij het uitzetten van de droppingzones, er waren er 4 goedgekeurd door de verzetsleiding. De eerste dropping in de polder was gepland begin september 1944 in de N.O.P bij Lemmer. Nering Bögel: “mij is gevraagd om met een eerder gedropte zender te willen werken, voor de groepen Zuidwest Friesland en de eigen groep van Jan Mulder (Wolvega). Ik heb er wel even over moeten nadenken, als radioman vond ik het erg interessant. Maar de Engelse taal was ik niet meester en was bang dat ik op deze manier fouten zou maken, wat natuurlijk niet kon.” Na deze vergeefse poging – er kwam geen vliegtuig – was de eerste feitelijke dropping, begeleid door 12 man, op 25-10-1944 tussen Emmeloord en Espel. Er kwam een grote hoeveelheid voedingsmiddelen, wapens en munitie naar beneden, verpakt in containers. Op 16-11-1944, één dag voor de grote razzia, kwam het tot een tweede dropping, ten noorden van Schokland. Een deel van de droppingploeg kon ternauwernood ontkomen, o.a. via een oversteek per bootje van het Vollenhover kanaal bij Kadoelen, naar St. Jansklooster. Knipmeijer die niet bij de dropping maar wel bij het vooroverleg was geweest, kon zich verschuilen in de difteriebarak van het ziekenhuisje bij Vollenhove. De in strobalen verstopte wapens werden na enkele dagen ontdekt door de Duitsers. Volgens Nering Bögel werd een deel van deze wapens gevonden bij de kleermaker IJspeert in de Kerkstraat met het gevolg dat dit huis door de S.S. en S.D. met handgranaten werd opgeblazen.

De derde dropping vond plaats in februari 1945 in de omgeving van Marknesse.

Bedenk eens dat alle materialen per fiets moesten worden vervoerd, meest door koeriersters, waaronder Engelien Boersma uit Vollenhove. Banden waren meest versleten, zo ook de fietstassen, al dit soort artikelen waren al in geen jaren meer te koop. Want ook de bezetters waren tuk op fietsen en banden. Als ze lek raakten moest men lopend naar huis want ook solutie of plakkers waren zo goed als nergens meer in voorraad. Er is door de dames heel wat afgezwoegd en gehuild.

Razzia’s in de Noordoostpolder

Ten westen van Overijssel is tussen 1937 en 1942 de tweede grote polder van het Zuiderzeeproject aangelegd, de Noordoostpolder. De nieuwe polder valt in 1942 droog. Gedurende de oorlogsjaren biedt het werk in de Noordoostpolder velen een mogelijkheid om aan tewerkstelling in Duitsland te ontkomen. 
Het gedeelte waar nu de dorpen Luttelgeest, Marknesse, Kraggenburg en Ens liggen, wordt het eerst in cultuur gebracht. Houten barakken dienen als onderkomen voor de pioniers. De arbeid is er zwaar, het leven eentonig. Desondanks stromen vanaf begin 1943 veel werklustigen toe: studenten, ex-militairen en arbeiders die zo aan tewerkstelling in Duitsland willen ontsnappen. De Duitsers weten er wel van, maar vinden het project zozeer de moeite waard dat ze niet ingrijpen. Naar schatting zijn er in de polder 20.000 onderduikers geweest. Hieraan dankt de Noordoostpolder, bekend onder de afkorting NOP, de bijnaam Nederlands Onderduikers Paradijs. Bij het naderen van het einde van de Tweede Wereldoorlog kampt Duitsland met een steeds groter tekort aan arbeidskrachten. Vaker dan ooit zien mensen echter kans de dwangarbeid te ontduiken. Het is de bezetters bekend dat vooral de Noordoostpolder een broedplaats van onderduikers is. 

Op 6 augustus 1944 vond in de Noordoostpolder de eerste razzia plaats. Er werden toen 130 (andere bronnen spreken van 2100!) mannen opgepakt en naar Valkenburg vervoerd. Nering Bögel: “Wat daar gedaan moest worden kon ik helaas niet achterhalen, wel weet ik dat de mensen daar goed zijn ontvangen en dat er daar een aantal aan de Duitse slavernij zijn ontkomen en zich hebben kunnen verschuilen met behulp van de bevolking in de mergelgrotten,waar de Duitsers zelf niet in durfden te gaan, bang te verdwalen of door een daar werkzame verzetsgroep gevangen genomen te worden. Er zijn echter van die onderduikers geweest die later zware psychische klachten kregen.”

Bij de tweede razzia op 17 november, door een enorm grote (verschillende bronnen spreken van 3000, een andere 4000) groep Duitsers en sympatiserende Nederlanders (S.S.-ers) gehouden, werden 2800 (bronnen lopen uiteen: 2500 veel genoemd) mannen opgepakt. Alles moesten de mensen in de steek laten, paarden waarmee men op het land mee bezig was te werken moesten op stal gezet worden en men mocht alleen wat eten en een deken meenemen. De razzia kwam volledig onverwacht. PTT-er Greven waarschuwde per telefoon een aantal mensen, op basis van de "Duitse drukte" op het plein voor hem, waaronder zijn collega Willem Mooijweer in St. Jansklooster. De verbinding werd plotseling verbroken toen er Duitsers op zijn kantoor kwamen. Mooijweer heeft toen alle lijnen naar betrouwbare abonnees (er was één NSB-er - die werd uiteraard overgeslagen) op zijn telefooncentrale tegelijk gebruikt  voor zijn boodschap: "niks zeggen, jullie staan met 16 personen aan de lijn; er dreigt een nieuwe aanval op de NOP; probeer nog zoveel mogelijk mensen te waarschuwen." Door dit sneeuwbaleffect konden veel mensen bereikt worden.

Ook Joop Klappe uit Kampen, werkte in de polder en werd afgevoerd. Hij kwam via de polderbrug in Vollenhove terecht. Nellie Konter, dochter van palingroker Konter (Ruimzeezicht), zijn latere vrouw, zag hem bij de polderbrug - gewaarschuwd door de enorme stoet mensen die zo uit de polder werden weggevoerd - en wist hem nog een warme deken aan te reiken. Hij kwam in Duitsland terecht maar mocht begin 1945 enkele dagen op verlof naar huis en is vervolgens ondergedoken.

In Vollenhove waren het Nutsgebouw in de Bentstraat en de openbare lagere school in de Achterstraat (Bisschopstraat) volgepropt met gevangen genomen mannen. Een enkele betrokkene meent zelf in de School met de Bijbel in de Kerkstraat een nacht te hebben gezeten, maar dit feit wordt door anderen van de hand gewezen. Het waren zeer ongunstige omstandigheden voor deze mensen. Er waren onvoldoende WC’s en helemaal geen wastafels om je een beetje op te kunnen frissen. Het schoolplein in de Bisschopstraat was één grote smeerbende. Gelukkig kwam wel het Rode Kruis in touw, maar die konden al die mensen niet voldoende verzorgen, daar waren het er veel te veel voor. Gelukkig konden hier nog een aantal mensen ontsnappen, mede door de mensen van het Rode Kruis die de mannen met brancards naar het ziekenhuisje in “de Laagte” brachten.
Ook dankzij de onvolprezen en zich uitslovende polderdokter Zwarteveen, de baas van het ziekenhuisje in Vollenhove konden er nog gelukkig een vijftigtal ontsnappen. Onderweg was dit erg moeilijk, tegenover zoveel soldaten begin je nu eenmaal niet zoveel. Uiteindelijk schijnen er zo'n 900 ontkomen te zijn aan arbeid in Duitsland, ook door  bemiddeling.

De eerste groep (1500 man?) die van uit Vollenhove vertrok, ging te voet onder begeleiding van Duitse militairen via Sint Jansklooster, de Ronduite, de Blauwe Hand en Wanneperveen door naar het station in Meppel. Daar moesten ze in veewagens met gesloten deuren naar Groningen en zo door naar Duitsland.. De Veeneweg stond al grotendeels onder water, doordat de sluis bij Beukers open was gezet, met een Duitse wachtpost erbij, zodat deze niet door de inwoners van Wanneperveen weer dichtgezet zou worden. De volgende dag kon die tocht niet meer worden gemaakt, doordat men bevolen had de sluis bij Beukers open te doen om zo in de gehele streek rond Belt-Schutsloot de landerijen onder water te zetten. Dit ging alleen nog via het kleine sluisje, zo kwam het water van het Meppelerdiep in het gebied van het waterschap Vollenhove.
De tweede groep (1300 man?) ging toen via de Oldenhof, de Krieger, 't Zieltje, de Noorde - waar o.a. een jongedame stond die in opdracht van haar moeder levensmiddelen uitdeelde aan de uitgehongerde mannen. In de nauwe straten van Zwartsluis kregen de zwaarbewaakte mannen o.a. appels en brood, maar ook stonden er vaak deuren op een kier, of stonden de inwoners klaar om als de zwaar bewapende Duitse soldaten het niet zagen mensen van de straat te plukken. Zo konden velen van de tweede groep mensen ontkomen aan verplaatsing naar Duitsland via Groningen, Winschoten en bij Nieuweschans de grens over. 
Bij de derde groep was de ontsnapping nog moeilijker. Van al deze mannen kwamen er ruim 1800 (andere bronnen: 3000) mannen in Duitsland aan, waaronder ook enkele tientallen uit Urk, opgepakt op 18-11..Velen komen terecht in Haren, waar ze graafwerkzaamheden moeten verrichten. Via Oldenburg, waar veel van de voormalige onderduikers onder bedreiging worden ingelijfd bij Duitse krijgsdienst, komen ze o.a. uiteindelijk in Berlijn terecht. 
Er werden van deze mannen ook velen in het Duitse leger ingezet, o.a. als verdediger van de treinen met zware wapens, meestal op vier Duitsers twee Nederlanders.

Reinier ten Napel uit Kampen: "Ik werkte ‘veilig’ in een bedrijf in Kampen dat nauwe contacten had met net verzet. In september 1944 liep het fout en moesten alle personeelsleden onderduiken. Zo kwam ik via het Kampereiland, waar ik aanvankelijk bij familie was ondergedoken, in de polder terecht.
Ik werd paardenknecht bij domeinboer Löhr in de buurt van kamp Oostvaart. Mijn kennis van machines kwam me goed van pas. De morgen van de l7de november begon heel gewoon. Aangekomen bij de boerderij, waar ik al het voorkomende werk moest doen zoals eggen, ploegen, met de cultivator werken en een vracht bieten of aardappels naar Marknesse brengen, zou ik, zoals gewoonlijk, van de ploegbaas horen wat er die dag moest gebeuren. Op die bewuste morgen kwam hij iets later dan gewoonlijk uit Blokzijl. Toen hij arriveerde vertelde hij aangehouden te zijn door Duitsers bij de ingang van de polder, maar dat hij toch was doorgelaten. Ik hoorde het verhaal met verbazing aan. Maar tijd om erover na te denken was er niet. Het was wat nevelig en plotseling werd ons toegeschreeuwd: 'hände hoch'. Soldaten, lopend in gevechtslinie, kwamen op ons af.
Alle jongens en mannen werden in enkele polderkampen verzameld en na selectie - wie vrijuit kon gaan had geluk en mocht weg - op transport gezet. Zonder eten en drinken ging het in looppas richting Vollenhove. Bij het verlaten van de barakken konden we de zwijnentroep nog zien: verspreid liggende etensresten en omver geschopte tafels en stoelen. Echt een zwijnenstal! Bij de brug naar Vollenhove stonden enkele Duitse officieren, die bepaalde mensen selecteerden en uit de groep lieten stappen. Daarop werden ze afgevoerd."

Jac de Graaf groef in 1944 lange greppels in de polderklei. Schep na schep, 9 cent per strekkende meter. Zijn maat was de acht jaar jongere Jaap Bosma, zoon van de chef Werkplaats van het kamp Vollenhove. Ze hadden lol, leden honger, versierden meisjes op Urk, verstopten Engelse piloten. In strobalen verdwenen wapens naar Friesland. Jaap Bosma verhuisde met zijn vader mee. Kees Lautenbach dook onder in de polder, nadat hij was gedeserteerd uit een Duits werkkamp waar hij vanaf 1942 had moeten werken. Lautenbach bracht als vrachtwagenchauffeur eten en materialen rond.
Aangenomen wordt dat de Duitsers al langer op de hoogte waren; het nut voor de voedselvoorziening en wellicht het feit dat onderduikers zich in het uitgestrekte begroeide gebied gemakkelijk konden verschuilen, zou hen ertoe hebben gebracht de zaak maar zo te laten. Naarmate de oorlog vorderde, kwamen de afwegingen echter anders te liggen: er werden activiteiten van de ondergrondse vermoed - waaronder geallieerde wapendroppings - en in Duitsland waren meer dwangarbeiders nodig. Dus marcheerde SS- und Polizeiführer Rauter uiteindelijk op een regenachtige vrijdagochtend met vierduizend man de klei in.
"Zo rond kwart over vier. half vijf was er een enorm geram op de deuren van de barak," vertelt De Graaff. "Toen kwamen ze binnen, granaten aan de riem met op de gesp dat 'God zij met ons' op z'n Duits, geweren in de aanslag. We waren verstijfd."
De bosbouwer was in de zomer van 1943 naar de polder gekomen. Hij had zich in de buurt van Schagen, waarhij woonde, bezig gehouden met onderduikershulp en illegale blaadjes. Toen de Duitsers begonnen aan hun kustverdediging en hij geen zin had dwangarbeider te worden, hielp een relatie hem aan een licht gewijzigde identiteit: landarbeider, ingedeeld in de NOP.
"Begin augustus waren we ook al opgepakt. Daarbij is een kameraad van me omgekomen. We moesten in een rij voor de barak gaan staan, maar hij dook nog gauw even naar binnen om zijn portefeuille te pakken. Ze schoten hem gewoon in zijn lijf en lieten hem op de grond liggen. Een jongen met een bochel werd tegen de muur gekwakt omdat ze dachten dat hij een zender op zijn rug had." 

Op donderdag 17 november 1944 werden in alle vroegte honderden Duitsers per boot gedropt langs de IJsselmeerkust. Wehrmachtsoldaten, Grüne Polizei, Sicherheitspolizei en Nederlandse en Duitse SS'ers. Ze stonden onder leiding van Rauter, de 'Generalkommissar für das Sicherheitswesen'. Met boten kwamen ze aan bij Ramspol, de Zwartemeerdijk, Kadoelen, Vollenhove en Blokzijl. De Graaf weet nog goed hoe de soldaten het kamp bij Vollenhove bereikten. 'Ze hadden handgranaten tussen de broekriem en het geweer in de aanslag. Jongens waren het nog. Snotneuzen van zestien, zeventien jaar. En foute Hollanders, die zaten er ook tussen'.

De Graaf, Bosma en Lautenbach werden alle drie naar Vollenhove gedreven. Monteur Jaap Bosma zat helemaal in het kamp Ramspol en moest het hele eind lopen. Kees Lautenbach, de chauffeur ('Als je het woord schop tegen me zegt, schiet het me al in de rug') zat in het kamp Lemmer en moest te voet via Kuinre naar het zuiden. Donderdagavond laat kwamen ze elkaar tegen in de Vollenhover basisschool. 
Hij vertelt over de Vollenhover school, waarin op de dag van de razzia de bijna tweeduizend opgepakte polderwerkers werden gepropt. 'Een vréselijke drukte. De lokalen, de gang, alles zat vol. De pastoor uit Marknesse liep het gewoon uit de broek, de urine stroomde door de gangen. Pas de volgende ochtend mocht je vijf aan vijf even naar buiten om te luchten'. 
De Graaf: 'We stootten mekaar aan. 'Jac', zei Jaap. 'Jac, als we gaan, dan gaan we samen’. Bosma en De Graaf brachten een nacht door in de Vollenhover school. Ze probeerden te vluchten. Eerst door de luchtkoker van het toilet, maar er zaten Duitsers op het dak. Later op het schoolplein nog een keer. De poging mislukte. Bosma: 'Je werd zonder pardon neergeschoten'.
Op vrijdag de achttiende ging het lopend naar Meppel, 27 kilometer in de stromende regen. Het spoelde uit de lucht. De Graaf, fel: 'Op een dijkje langs de weg stond. ineens een auto met daarin generaal Rauter. Met een vertrokken grimas op het gezicht keek hij hoe wij de weg af liepen. Vreselijk'. Hij balt zijn vuisten.
Het moet een vreemde optocht zijn geweest. Tijdens de wandeling wisten tientallen mannen te vluchtten. Toen ze door het dorpje Zwartsluis liepen, weet Bosma nog, zetten de mensen de deur van hun huis open. 'Jongens die het lef hadden liepen gewoon een huiskamer binnen. En een ander, ik zie het nog zo voor me, liep doodgemoedereerd een ladder op. D'r stond langs de weg net een schilder het dak te verven'.
In Meppel werden de overgeblevenen in de Catharinaschool ondergebracht. 's Avonds was er snert van het Rode Kruis. Bosma: 'Verrukkelijke snert. We waren doodmoe en kletsnat. Twee dagen lopen en twee dagen geen eten'. Op de grond van de lokalen lag stro. De pastoor uit Marknesse trakteerde op een sigaret.

Amper waren Bosma en De Graaf. de vermoeienissen kwijt, of er stapte een meisje op hen af, Grada Kamphorst van de ondergrondse. 'Die zegt: 'Jullie willen niet naar Duitsland hè?' Ze zei: 'Dat komt voor mekaar'. Even later kwam ze terug met een bundeltje dameskleren'.
Een kapper uit Kampen maakte de mannen glad van boven. Raar vonden de Duitsers dat niet; het was in de school een komen en gaan van vrouwen en meisjes die eten en warme kleren kwamen brengen. In de WC kleedden Bosma en De Graaf zich om. Bange minuten waren dat. 'De school had van die lange stenen gangen. Je hoorde heel goed het geluid van de Duitse laarzen aankomen èn weer wegsterven. Op een gegeven moment vond zo'n soldaat dat we wel èrg lang met z'n tweeën in het herentoilet zaten. 'Komm raus! Komm rausl' riep hij maar.
Uiteindelijk was de kust veilig. 'We stapten keurig netjes naar beneden, de trap af. Grada had ons gezegd dat we wel vrouwelijk moesten lopen. Draaien met het achterwerk, kleine stapjes, de hand op de borst om een boezem te krijgen. We knepen 'm als de ziekte'. Halverwege de trap stond de pastoor uit Marknesse. Hij was de enige die wist van de vluchtactie. Bosma klopte hem op de schouder. 'Ik hoor iemand nog minachtend zeggen: Dat zijn ook geen meidenmanieren!'
Tussen wat kakelende moeders in stapten Bosma en De Graaf de Meppelse school uit. Met een piepstemmetje vroegen ze buiten iemand waar Sluisgracht nummer 8 was, het adres dat ze van Grada hadden gekregen. Zo ontkwamen ze. Een uur voordat de trein uit Meppel vertrok. Van de dik tweeduizend opgepakte werkers wisten er onderweg een kleine tweehonderd te vluchten.

In 1947 bedankten enkele mannen, die in Vollenhove waren ontsnapt met hulp van vrouwen en meisjes uit die plaats, hun redsters met een zilveren draagspeld. De gemeente Urk bedankte de gemeente Vollenhove voor de opvang van de ca. 80 Urkers, die op 18 november waren opgepakt.

Klappen voor de verzetsgroep

Algemeen wordt aangenomen, dat van degenen die bij deze razzia zijn opgepakt, enkelen inlichtingen over de illegaliteit aan de Sicherheitsdienst hebben gegeven. Een feit is, dat kort daarna - op 10 december -  enkele verzetsmensen gearresteerd werden door de SD. De eersten die naar de gevangenis in Steenwijk en vandaar naar Heerenveen ("Crackstate") werden overgebracht waren uit Vollenhove notaris Van Kluyve en kleermaker Piet IJspeert (Ome Piet), met o.a. zijn broer Jan. 
De Duitsers, die al het huis van buurman notaris J.J.J. van Kluyve geconfisqueerd hadden (op 21 december 1944), proberen dan het huis van IJspeert in brand te steken door een aantal granaten bij de achterpui naar binnen te gooien. Een dreigende brand in de 'meidenkamer' (westelijke slaapkamer achter) werd door oplettendheid van buurman Kwakman geblust. 
Op dat moment hadden zij de schuilplaats van het Joodse echtpaar Arons in de nok van het huis echter nog niet ontdekt. Deze onderduikers hadden met achterlating van hun bezittingen op het nippertje kunnen vluchten. Om te voorkomen dat deze spullen door de SD als belastend materiaal tegen IJspeert gebruikt zou worden, gaf Harmen Visser de KP-ers Roel en Henk Buimer en Hein Rosema opdracht de sporen uit te wissen. Dit is hen gelukt.
Het gezin Van Kluyve, moeder en vier kleine kinderen, wordt op 21 december 1944 met een koetsje naar Oldeberkoop gebracht, waar ze in het dorpscafé enkele kamers krijgen en zo de tijd tot de bevrijding door brengen. Jacob Muller, mogelijk onderweg naar het onderduikadres van de Kingma's, kwam zo nu en dan langs en nam wat eten mee. Terug in Vollenhove vond men heel veel antieke spullen verdwenen of vernield, maar gelukkig hadden mensen in de omgeving ook wat gered en kwamen dat terugbrengen. De spullen van de ondergedoken vliegers, waarmee na de oorlog ook nog werd gecorrespondeerd, zijn geschonken aan het museum in Overloon (o.a. de zonnebrillen). Het gezin verliet Vollenhove na 26 jaar in maart 1965.

IJspeert komt op 14 april 1945 vrij - zie verderop - en krijgt, met zijn zuster Jans, onderdak in Oldruitenborgh. Zij bewonen de achterkeuken, de opkamer en de Koningskamer. Het onderduikerpaar Arons, dat de oorlog had overleefd en de leiding van de BS-groep overneemt na het sneuvelen van Harm Visser - zie verderop - voegt zich aldaar bij IJspeert.

de difteriebarak van het noodziekenhuis Vollenhove, later zusterhuisEen ander verlies, maar dan definitief, was het wegvallen van ds. Tjadens, de leider van het eerste uur - vanaf het moment dat hij in augustus 1941 als gereformeerd predikant uit Amsterdam naar Vollenhove kwam. Hij kreeg difterie en werd opgenomen in de zogenaamde difteriebarakken, zo’n 500 meter over de polderbrug aan wat nu de Repelweg heet. Op 21 november 1944 overleed hij, 32 jaar oud, en werd op 25 november in Vollenhove begraven.
"Zware jongens" onder de onderduikers konden met medewerking van dokter Zwarteveen, verbonden aan het in Vollenhove staande noodziekenhuis voor de Noordoostpolder, wel eens ondergebracht worden in deze difteriebarak waarvan de Duitsers op behoorlijke afstand bleven. De zeer besmettelijke en gevaarlijke keelaandoening difteritis kwam namelijk in de oorlogsjaren vrij veel voor. Het was deze ziekte die ds. Tjadens fataal werd. Mensen van de illegaliteit konden in het noodziekenhuis overigens soms ziekenbriefjes krijgen, met behulp waarvan men veilig kon reizen.

Op 14 december 1944 werd Harmen Visser gearresteerd en eveneens naar de gevangenis in Steenwijk gebracht. De Meppeler KP heeft zonder resultaat nog geprobeerd hem te bevrijden. In de nacht van 20 op 21 januari 1945 echter gelukte het Visser op eigen houtje te ontsnappen door zich door een klein raampje te wringen. Gecamoufleerd met een laken wist hij ongemerkt in de sneeuw weg te komen. Hij dook onder in de boerderij van Tante Hillechien (van de Linde) in Kadoelen. Hij nam het verzetswerk direct weer op, nu als commandant van de groep Vollenhove van de Nederlandsche Binnenlandsche Strijdkrachten, de B.S. zoals de KP-Oom Willem zich voortaan mocht noemen en hielp de geallieerden zodoende mee de Duitsers te verdrijven.

1945

De hongerwinter


Met name in de laatste oorlogswinter werd het overal moeilijk om aan voedsel te komen, ook in Vollenhove. Aan de overkant van de geul lag de opslagplaats van graan en andere landbouwproducten uit de polder, klaar om naar Duitsland vervoerd te worden. Jan Konter, zoon van palingroker Konter en wonend in Ruimzeezicht, slaagde er meerdere malen in om daaruit een deel voor eigen gebruik van de familie weg te halen. Met zijn bootje was het een korte oversteek, en op de terugweg nam hij onder de boot nog hout mee als brandstof. Van het graan werd pap gekookt, onder andere voor de kinderen van Jo die op de vlucht voor de bombardementen in haar woonplaats Hengelo lopend, met de kinderen, naar Vollenhove was gekomen en onderdak bij haar ouders vond. Ze sliepen in de kamer.
De ‘oorlogsbuit’ was niet altijd even zuiver. Van buitgemaakte erwten werd weliswaar een heerlijke ‘snert’ gekookt, maar iedereen die er van gegeten had moest ’s nachts zeer regelmatig naar de WC – zo veel, dat ze uiteindelijk maar naast de WC bleven bivakkeren. Hiermee werd een spreekwoord weer eens waarheid: gestolen goed gedijt niet…

Jent Lassche-Zelhorst: "Aan het einde van de oorlog was er zo'n hongersnood in het westen van ons land, dat mensen met sierraden en kleren bij ons thuis kwamen. Daar zat ook een mooi rood jurkje bij, precies mijn maat. Moeder heeft haar toen spek, worst en botter gegeven. Verder werd er bij ons thuis nooit geruild, wel weggegeven of werd er aan tafel meegegeten. "

De Duitsers namen rigoreuze maatregelen om de wind er onder te houden. Mensen werden gemakkelijk opgepakt, soms om onduidelijke of onbenullige redenen en dan een paar dagen vastgehouden. Zo ook de visser Gerrit Klappe en zijn jongere broer Cees Klappe (had later in Vollenhove een meubelwinkel) en Cornelis Kwakman (zoon van 'Japien Ikke'). Lees ook het verhaal over deze gebeurtenis eind februari 1945: Zeven Vollenhoofse burgers opgepakt - waaronder Hennie Winters, een verhaal geschreven door haar zoon.

Burgerslachtoffers

Door de strijd in de lucht en op de grond vielen ook slachtoffers onder de plaatselijke burgerbevolking. Zo kwam Niesje Edelenbos, hiernaast op een schoolfoto, om het leven op 24 maart 1945 toen ze bij de Oldenhof door een verdwaalde kogel werd geraakt. Ze was met haar grootmoeder aan het hout sprokkelen. Ze werd in de rug geraakt door een kogel uit de mitrailleur van een geallieerde jager (jachtvliegtuigen), vermoedelijk van het 308 Squadron - Poolse Luchtmacht (PAF) - onder commando van de RAF met als basis Gilze-Rijen. Geallieerde jagers waren in die tijd voortdurend op zoek naar Duitse transportvoertuigen. Deze piloot beschoot een vrachtauto, die beladen met graan uit de Noordoostpolder kwam en op weg was naar Zwartsluis. Ergens in de buurt van de splitsing naar de Halleweg vond deze aanval plaats. Zowel de chauffeur van de vrachtauto als mensen in de buurt doken in de berm, waar op veel plaatsen speciale dekkingsgaten waren gegraven. Niesje, bang geworden, stak de weg over en werd geraakt. Ze was direct dood.  Op haar borst had ze een wond zo groot als een soepbord, vertelde een ooggetuige, die op de boerderij van Haasjes bij de Oldenhof werkte. Dokter Jansen werd nog gewaarschuwd en kwam met zijn auto, maar dat mocht dus niet meer baten.

Niet alleen Niesje, maar ook Klaas Petter was op de verkeerde plek en tijd. Op 22 februari 1945 voerden de geallieerden boven Nederland "Operation Clarion" uit, waarbij jagers o.a. schepen probeerden uit te schakelen. Bij het stoomgemaal op de dijk tussen Vollenhove en Blokzijl was Klaas Petter (1907-1945) uit Dwarsgracht bezig strobalen aan het uitladen, brandstof door het verzet geregeld om de stoommachine na de bevrijding zo snel mogelijk weer te laten malen om het door de Duitsers ingelaten water kwijt te raken. Het stro was aangevoerd met vijf boten in konvooi vanuit Klazienaveen, vier lagen in de kolk van Blokzijl enigszins beschut te wachten met de sleepboot.  Helaas - een Engelse jager kwam tot tweemaal aangevlogen en Klaas werd aan zijn hoofd geraakt. Hij overleed ter plaatse.  Vermoedelijk zag de piloot in het stoomgemaal een door de Duitsers overgenomen fabriek, één van de volgens opdracht uit te schakelen doelen.
Margje Leeuw - ten Napel (1925) weet het zich nog te herinneren. Ze werd door haar moeder naar "Stroink" gestuurd om te kijken hoe het was met haar broer Hendrik Jan ten Napel, die ook op het stoomgemaal aanwezig was. Ze heeft Klaas Petter die bewuste dag zien liggen in de boot: "z'n hoofd was er af". Klaas Petter werd begraven op het kerkhof van Giethoorn-Noord.

Partisanen

Enkele dagen voor de bevrijding stuitte de Vollenhoofse BS onverwacht op een groepje Duitse soldaten, die vanuit café De Krieger begonnen te schieten. De BS-ers gingen in dekking en beantwoordden het vuur. Plotseling werd geroepen: "Nicht mehr schiessen, ich bin verwundet". Hierop werden twee Duitse soldaten aangehouden die dachten in handen van Canadezen gevallen te zijn. Zij raakten in paniek toen hen duidelijk werd met wie zij werkelijk te doen hadden. "Ihr seid Partisanen und werdet uns töten" riepen zij angstig. Maar dat viel gelukkig mee. Ome Willem, die uiteraard tijdens de actie snel op de hoogte was gebracht, was furieus over het incident en liet de BS-ers lopend de dokter halen, als straf. Het ging om dokter B.D. Punselie, die bij de gewonde Duitser een kogel uit zijn lichaam verwijderde. De gewonde was ondertussen op een brancard naar de boerderij van de fam. Lassche gebracht, nu Barsbeek 15. Bij (Lange) Willem Weijs in Sint-Jansklooster - "daar kon ook alles" - werden de wapens opgeslagen en kreeg men koffie. "Voor zover je nog van koffie kon spreken in die tijd" vulde Weijs later zelf aan.

Russen en Amerikanen in het riet verborgen

Roel Buimer, destijds lid van de BS groep Vollenhove, vertelt in de Bevrijdingskrant van 1995 over de twee ondergedoken Russen (aanvankelijk in Kadoelen bij de weduwe van der Linde, tante Hillechien waar alles kon) en de vijf Amerikanen van de 'Sleepy Lagoon'.  Sergei Iwanowitsch Sokolow (1914-?, uit Niznji Nowgorod, toen Gorki genoemd) en Iwan Andrejewitsch Zubanow (1922-?, uit Donetsk in Oekraïne) waren in augustus 1944 gevlucht uit een Duits krijgsgevangenkamp bij Meppen. Ze werden later werden overgebracht naar een bij Beukersluis liggende directieboot van Waterstaat. Die boot werd door twee schippers achter een roeipunter versleept naar het Boswiede. In het laatst van de oorlog was bij toerbeurt een Nederlander aan boord om nieuwsgierige mensen op een afstand te houden. Er gingen de meest fantastische verhalen rond. Op vrijdag 13 april werden de onderduikers van boord gehaald en naar Sint Jansklooster gebracht. 
De Amerikanen vertrokken op 15 april uit Sint Jansklooster en namen in Vollenhove afscheid van de groep. De Russen vertrokken al op 14 april naar Vollenhove waar ze bleven tot eind mei. Tenslotte zijn ze, vermoedelijk na intimidatie door een hoge legerfunctionaris, vertrokken. Het laatste levensteken was een kaart uit Oldenburg in Duitsland.

De bevrijding van Vollenhove – 15 april 1945

Bevrijding in Vollenhove, 15 april 1945 op het Kerkplein - archief Honnef ( via PATS )Zondag 15 april 1945. Het is acht uur in de morgen als Wim de Oude (toen13) door z'n moeder wordt gewekt: 'Kom eruit'. Hij stommelt naar het raam en beziet vanaf de eerste verdieping het tafereel op het Kerkplein. Zwaar bewapend staat daar de voltallige verzetsgroep onder leiding van de commandant Harmen Visser, de plaatselijke opperwachtmeester van de Marechaussee. 'Je zag hen normaal nooit, ze werkten vanaf een in het riet verscholen boot in de Beulaker'. Hij wist genoeg: Vollenhove was bevrijd.

Bevrijdingsdag Vollenhove. Leden van de BS groep en ondergedoken piloten op het bordes van het stadhuis - archief Honnef ( via PATS )Hij ervoer het aanvankelijk als een vreemde dag. De verzetsgroep verspreidde zich in groepjes door het stadje om te zoeken naar overgebleven Duitsers. Maar in de Duitse broeinesten (de Franse School, de notariswoning aan de Kerkstraat en Old Ruitenborgh) werd niemand meer aangetroffen. SD'ers, leden van de Grüne Polizei en de Kriegsmarine bleken al lang en breed te zijn gevlucht. Wel werden in de stad NSB'ers (o.a. dokter Jansen en zijn vrouw), twee S.S.ers en andere 'verdachten' opgepakt om in afwachting van de Canadezen te worden ondergebracht in het Nutsgebouw, waar Heine Rosema de leiding had.  De man op de foto hieronder, in uniform, is overigens geen duitser maar een Nederlandse politieman. Enkele 'foute' mensen werden (vrijwel) kaal geknipt, sommigen op een wagen in de stoet meegevoerd door Vollenhove. ‘s Avonds tegen half acht kwamen de Canadezen in twee rammelende gevechtsvoertuigen. Het nieuws ging als een lopend vuurtje door de straten en niet veel later barstte op het Kerkplein een geweldig feest los. 'Dansen en hossen, tot in de late uren. Jongens en meiden in een grote kring. Echt onvergetelijk'. Een ooggetuige meldt nog dat er eerst een kring meisjes werd gevormd, en onder de leus 'meisjes zoenen, meisjes zoenen' zij werd gekust door Jan de Koning.  en even later was het de beurt aan de jongens: 'jongens zoenen, jongens zoenen'....

 Bevrijding in Vollenhove, 15-4-1945. Gevangen genomen Duitsers worden afgevoerd - archief Honnef ( via PATS )Laurent Nering Bögel: “Zo tegen 14.00 uur kreeg ik bericht dat ik om 21.00 uur die avond klaar moest staan om naar Vollenhove te gaan, daar had Ome Willem voor gezorgd. Wie schetst mijn verbazing dat de Wit Boers (garagehouder aan de Voorpoort) mij met een der overgebleven taxi’s kwam ophalen in Wolvega. En mijn mond viel helemaal open, want Piet IJspeert de kleermaker-kapper, zo juist ontslagen uit Crackstate, de gevangenis in Heerenveen, en Ds. Honnef en zijn vrouw, die ook ondergedoken hadden gezeten in Wolvega, zaten al in de auto!” Bij huize Hagensdorp stapte iedereen uit. Na het bellen werd de deur opengedaan door Harmen Visser, Ome Willem. Er waren zo'n dertigtal jongens in huis, onder andere Coos en Jan de Koning (de latere minister) en Arrie Rodermond.

Duisers en NSB-ers op de schandkar in Vollenhove, 15 april 1945 - archief Honnef ( via PATS )De volgende dag kwam de domper. Rond Schoterzijl bij Kuinre, dat nog niet was bevrijd, hielden zich volgens geruchten nog Duitsers en Nederlandse SS'ers op. In alle vroegte vertrokken de Canadezen en de verzetsgroep om ook hier orde op zaken te stellen. Ze stuitten onverwacht op een regen van kogels, van een mitrailleurnest bemand door een Nederlandse Untersturmführer en zijn helper. zij hadden deze post overgenomen van de Duitsers, die aan het terugtrekken waren op Lemmer om daar per boot naar Holland te ontsnappen. Na het eerste salvo stopten de brencarriers abrupt, Harmen Visser raakte vermoedelijk met zijn voorwiel de track waardoor zijn band kapot ging en hij ten val kwam. Toen de kruitdampen na het tweede salvo waren opgetrokken lag Harmen Visser dood naast z'n motorfiets. Hij had jaren gevochten voor de vrijheid, hem was niet vergund ervan te genieten.  De Canadezen trokken zich schielijk terug, waarop de Nederlanders in Duitse dienst het lijk onderzochten en beroofden, en de plaatselijke bevolking opdroegen een graf te graven. Een dag later was de strijd ook in Lemmer voorbij en werd het lichaam opgegraven en naar Vollenhove gebracht en in de Grote Kerk opgebaard tot de begrafenis op 21 april.
De Oude: 'Het was een enorme domper voor Vollenhove. Iedereen kende hem, iedereen wist hoeveel hij achter de schermen gedaan had, de feeststemming was ineens voorbij en is later ook niet meer teruggekomen'.
Precies zestig jaar na de bevrijding van Vollenhove, mede door de inspanningen van de vermetele groep van de Binnenlandse Strijdkrachten onder aanvoering van Harmen Visser, is op initiatief van Belangenvereniging Vollenhove-Stad het plein voor de Mariakerk in het centrum naar de verzetsheld vernoemd. 'Hij verdiende het als geen ander', zegt De Oude.

De BS Groep Vollenhove

De groep Vollenhove van de Nederlandse Binnenlandsche Strijdkrachten - onder leiding van Harmen Visser (1894-1945) -  bestond tijdens de bevrijdingsdagen uit de volgende personen: (bovenste foto, onder v.l.n.r.) Heine Rosema (28, monteur), Arrie Rodermond (20, veehouder), Marten Slot (21, elektricien); (tweede rij, v.l.n.r.) Geert Stoker (33, met laarzen), ds. J. P. Honnef (33), Roel Buimer (22, kantoorbediende), Lies Arons-Biallosterski (33), Bob Arons (34), Evert van der Linde (25), Bernard Jalink (25, bankbediende), Sergei Iwanowitsch Sokolow (30, winkelbediende); (derde rij v.l.n.r.) Ab Overink (23, kantoorbediende, bril), Iwan Andrejewitsch Zubanow (22, bankwerker), Jan de Koning (18, student), Arend Rodermond (25, veehouder), Gerrit Kuperus (24), (achter v.l.n.r.) Jan van Loon (23, monteur), Henk Buimer (1924-1981, bankwerker, toen 20). De bovenste foto van de groep werd gemaakt in de tuin van de Lindenhorst, waar ze na de oorlog kantoor hielden. Het gebouw was 'gevorderd' van dokter Jansen, die als NSB-er was afgevoerd.

De groep, met o.a. mensen uit Belt-Schutsloot, Zwolle, Zwartsluis, Ambt- en Stad-Vollenhove noemde zich in die tijd Mobiele Garde Vollenhove, en deed nog dienst tot de dag van de onvoorwaardelijke overgave van alle Duitse troepen in Nederland, 5 mei. Op 21 mei vierden ook zij het bevrijdingsfeest. Op 16 april 1946, een jaar na de bevrijding van Vollenhove, kwamen ze weer bij elkaar onder leiding van ds Honnef, die nadat Bob Arons de rol van Harm Visser tijdelijk had overgenomen, de plaatselijke commandant van de NBS werd tot de ontbinding in de zomer van 1945. Albert Overink uit Zwolle was beheerder van het Kamp Kadoelen in de Noordoostpolder. Evert van der Linde, kassier van de Boerenleenbank in de Moespot werd hierboven al genoemd. De twee aan de Duitsers ontsnapte Russen werden hierboven al beschreven. Bob Arons (1911-1992), ook al eerder genoemd, keerde na de oorlog terug naar zijn schoenenzaak in Amsterdam met zijn vrouw Lies (1911-1979). Jan de Koning, zoon van de burgemeester van Zwartsluis, werd later minister. Roel Buimer had een administratiekantoor in Vollenhove. Ds Honnef vertrok naar Leiderdorp. Arrie (hij werd Harry genoemd) Rodermond ging als vrijwilliger voor de politionele acties naar Nederlands Indië en sneuvelde in Zuid-Sumatra in het voorjaar van 1949.

Ds Honnef deed in de maanden na de bevrijding de families van de omgekomen vliegers, voor zover bekend, bericht van het lot van hun verwanten. Verder stond hij in contact met de 44-jarige Heinrich Loosen (ziekenbroeder), een Duitser in krijgsgevangenschap, die samen met de 46-jarige Karl Wachter (belastingbeamte, uit Altenstad) op een kantoor van de Duitsers werkten dat gevestigd was in Oldruitenborgh. Ze waren ingekwartierd bij dijkgraaf Stroink en voorzagen het verzet  in die tijd van zeer nuttige inlichtingen.

Zelfs na de bevrijding maakte de oorlog nog een slachtoffer in Vollenhove, blijkens een rapport van Bob Arons op 8-5-1945. Het was de 33-jarige NBS-chauffeur Anne Kramer, die werd gedood bij het demonteren van een granaat, op woensdag 25 april 1945. In april 1943 was hij toegetreden tot de illegale Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten. Hij was geboren in Katlijk, Friesland, werkte bij aannemer Daalder en liet een vrouw en twee kinderen achter. Hij woonde in een woonwagen aan de nieuwe haven.

De hiervoor genoemde notaris Jan Jacob Jelte van Kluyve kreeg in 1952 bij Koninklijk Besluit het Kruis van Verdienste, met als reden "heeft zich in verband met vijandelijke actie door moedig en beleidvol optreden onderscheiden en daarmede het belang van het Koninkrijk gediend bij het verlenen van hulp aan en het vervoeren van een groot aantal leden van geallieerde vliegtuigbemanningen, die in de zomer van 1944 in de NOORD-OOSTPOLDER dan wel elders in het Noorden des lands tengevolge van de oorlogshandelingen waren gedwongen per valscherm te landen".

In het begin van de jaren 1980 konden alle voormalige verzetsmensen, die als zodanig officieel te boek stonden, het Verzetsherdenkingskruis aanvragen. In het Gedenkboek met alle 15300 namen van de dragers vond ik zo de eerder genoemde Engeline (ten Napel)-Boersma, Evert van der Linde en Klaas ten Napel. De meeste 'lokale' leden van de groep van Harmen Visser vonden dit echter maar niets. VerzetsherdenkingskruisToch waren ze uiteindelijk wel trots op het uitreiken van het Verzetsherdenkingskruis door de toenmalige minister Jan de Koning, hun kameraad. Die uitreiking vond plaats in Stadsdoelen te Vollenhove, in december 1983 aan vijf leden van de BS Groep Vollenhove, namelijk Hein Rosema (links op de foto), Jan van Loon (2e van links), Roel Buimer (3e van rechts), Arend Rodermond (tweede van rechts) en Marten Slot (rechts). Twee andere leden hadden al eerder het verzetsherdenkingskruis mogen ontvangen, waren erbij en staan links en rechts van de minister: links op de foto naast De Koning staat Ab Overink, rechts met de handen in de zakken staat Bob Arons. 

De groep kwam na de oorlog nog lange tijd jaarlijks bijeen, mogelijk niet direct het eerste jaar. Vast onderdeel was dan een bezoek aan het monument waar Harmen Visser gesneuveld was. Soms waren er ook nog twee ex-'piloten' bij.

Meer informatie, zoals achtergrondinformatie van alle namen op de pilotenlijst van de groep Vollenhove, is te vinden op de website van Teunis Schuurman alias PATS die nog steeds extra informatie wereldwijd in geschrift en uit de mond van betrokkenen verzamelt en verspreidt.